| |
| |
| |
Dorpslucht.
Stijn Streuvels.
Tweede deel.
Iʹ.
Den dag nadat dokter Blondeel zijne dagvaarding ontvangen had was er vergadering voor den gemeenteraad. Nu had hij zich rijpelijk overdacht en was besloten er niet heen te gaan.
- Op 't gemeentehuis begeer ik Koornaert nu niet te ontmoeten, zegde hij tegen zijne vrouw.
Hij moest het nu wel toegeven: dat die dagvaarding hem ontstemd had, en zijne natuurlijke blijmoedigheid was niet in staat den stoot te verduwen of er zich boven te stellen. Nu was de vriendschap onherstelbaar geschonden, 't kon niet meer goed gepraat worden. En 't verlies van een vriend was den dokter al pijnlijk, maar dat hij met een vijand bij de deur zat, was hem eene onverdragelijke gewaarwording.
- Ik blijf in mijn huis; dat ze wroeten gelijk ze willen, zegde hij.
Toen verwachtte hij nog dat de andere raadsleden hem zouden komen vinden, hem aanzetten en pramen zouden om het ambt van dienstdoenden burgemeester aan te nemen omdat hij reeds als de opvolger van Baertsoen was aangeduid.
- Daarmede zal ik ondervinden hoe zij gesteld zijn, meende hij. 't Geen hem nooit was ingevallen en buiten zijn karakter lag, wilde nu doorvoeren: in zijne eigen weerdigheid weerhouden blijven en de menschen dwingen tot hem te komen! Evengauw echter voelde hij weer spijt over het genomene besluit. 't Ware toch veel redelijker om maar die vergadering bij te wonen, zijn plaats in te nemen alsof er niets gaande was... maar hij dacht de menschen nu eens op de proef te
| |
| |
moeten stellen om te weten voor hoe ver zij hem genegen waren. Hij zou het afwachten.
De avond ging voorbij, maar niemand van de plaats kwam den dokter roepen. 's Anderdaags en de volgende... niemand! De menschen die hij ontmoette, langs de baan, gebaarden niet te weten of deden alsof 't hun niet aanging; de raadsleden bleven in hun huis. De pastor kwam hem vinden en trachtte den dokter te overreden, maar dat wekte juist het tegenovergestelde. Er ontstond bij hem een drang om koppig vol te houden. Hij voelde zich verongelijkt en beleedigd en beweerde dat heel de gemeente aan haar plicht was te kort gebleven.
- Dat zijn nu die brave, rechtgeaarde lieden! riep hij uit.
De pastor verkende den kalmen dokter niet meer. Hij wilde hem goede redens doen verstaan.
- Gij neemt het te erg op, dokter, zegde hij. Koornaert is een onschuldige vent, een oude vrijgezel die zijne kuren heeft, maar zijne werking tegen u moet gij niet vreezen! En de anderen allemaal, brave dutsen, die denken er niet aan u te komen lastig vallen. Ze zullen niet eens veronderstellen dat gij moedwillig wegblijft, ten ware zij op 't gedacht kwamen dat gij bang zijt voor Koornaert en dan verdenken zij u dat gij schuld hebt... ja, dokter, met eenvoudige lieden mag men niet te scherp staan op het punt van eer - dat is goed als wanneer de beide partijen even fijngevoelig en waarnemend zijn; maar bij de groven haalt de fijne ongelijk! Doe maar alsof gij van niets weet. Neem liever de koe bij de hoornen, ga waar het vasthoudt en spreek malkaar! 't Geen gij nu met één woord kunt effen maken, zult gij later met geen duizend woorden in orde brengen! Die enkele stap weerhoudt een mensch omdat hij er eene vernedering in ziet; men verdraagt liever al het ongemak van eene vijandschap om 't genot te smaken en de voldoening... dat men niet toegegeven heeft! Het duiveltje der ijdelheid houdt de twee partijen van elkaar gescheiden en stookt ze op met groote woorden: eergevoel en besef van gekrenkte weerdigheid. Daarop had de dokter eenbaarlijk hetzelfde antwoord gereed:
- Ik heb niemand iets misdaan; ik ben niet in staat eene oneerlijkheid uit te voeren gelijk mijn vriend en gebuur er mij eene aanwrijft; ik veronderstel dat niemand eenig geloot geven zal aan zulke gekke verdachtmaking, en, moest ik mij in de menschen bedrogen zien, dan nog stel ik er mij boven; -
| |
| |
ik doe in geen geval een stap om mijne eer te doen herstellen of mij te verdedigen. Als men mij om zulk een stomme reden het vertrouwen ontzeggen moest, als mijn goeden naam van zulk klein toeval afhangt, dan kan ik die vereering en dat vertrouwen missen. Ik leef voor me zelf. Het lust mij nu de zaak van zulk een standpunt te beschouwen en niet te wijken.
Maar zulk een standpunt beviel den pastor allerminst. In de uitlating van den dokter schemerde wel het verwijt dat hij - als pastor - den stap had moeten doen en als bemiddelaar bij Koornaert gaan en hem zijn ongelijk voor oogen leggen; maar dat hoorde bij de zaken die men, zelfs in de vertrouwelijkste onderhandelingen, laat heenglijden en gebaart niet te verstaan. Tusschen twee beste vrienden zelfs blijft er zoo veel onuitgesproken en wel juist datgene wat men eerst zou moeten zeggen. De pastor en de dokter; allebei, ze voelden dat ze maar om de zaak heen praatten en dat het tot niets leiden zou, en toch konden zij er niet toe besluiten hun inzicht op te geven en te zwijgen. De pastor schudde bedenkelijk het hoofd.
- Gij handelt niet wijs, zegde hij, voor een man die zoo veel met menschen heeft om gegaan en die met de achting moet afrekenen. Menschen moet men als kinderen behandelen en als kind zelf moet men met hen omgaan, want het komt er maar op aan er van te bekomen 't geen men wil! Om beterswille moet men soms wel eens zijn weerdigheidsgevoel in den steek laten en wat aan onzen staat past om langs een omweg het gewenschte uitwerksel te bekomen. Want, ik herhaal het, 't zijn en blijven kleine kinderkens, zonder besef, zonder begrip, zonder redeneering!... Van een ideaal oogpunt beschouwd, valt het soms lastig, 't is betreurenswaardig, maar van een anderen kant is 't misschien beter, en een groot gemak, want met onnadenkende, wispelturige en fladderachtige kinders om te gaan is toch beter soms dan met bewuste koppen en zoogezegd verstandige lieden die vast op hun stuk staan! Wat zien we niet gebeuren in de groote wereld waar elk op zijn ‘point d'honneur,’ gesteld is als op zijne geldbeurs! waar iedereen verstand heeft en weet wat hij doen en laten mag?! Hier echter spelen we maar een spelletje, waarbij 't groote leven....
- Als 't nu maar een spelletje is... meende de dokter er tusschen in te brengen, maar hij hield die bemerkingen bij de andere rechtzinnigheden die men niet uitspreekt en hij liet den pastor voortvaren.
| |
| |
- Maar de verhouding blijft dezelfde; alle dingen zijn betrekkelijk, en 't geen ginder in ernst en hier in scherts wordt uitgeleefd, brengt al even groote en diepe uitwerksels te weeg op ons gemoedsleven - of we 't ernstig of niet ernstig bedrijven, 't komt toch altijd maar op onderlinge betrekkingen van menschen die op eene en dezelfde hoogte staan - wie er zich boven kan houden blijft onaangeroerd.
- Maar dat juist is het moeilijke, merkte de dokter, men leeft in en van zijne omgeving - onwillekeurig wordt men gevoelig aan de achting van den simpelsten landman, als men met dien landman leven moet en met hem omgaan.
- Goed maar dat de voorzienigheid Gods er ook nog is, merkte de pastor, die de zaken ten beste schikt en ten goeden einde brengt, zelfs tegen onzen wil en meening in. 't Geen de dwaze menschen in overmoed bedorven hebben, weet de groote Baas dan nog tot ons welzijn te verkeeren en dat is al een groote troost voor het kranke menschdom.
- Ja, menheer pastor, besloot de dokter, dan zal ik het maar als eene beproeving van den hemel aanzien en berusten in afwachting dat het al ten besten keere!
De pastor voelde wel het lichte greintje spot, maar hij vond het geraadzaam de uitspraak van den dokter volgens de letter op te nemen en hij sprak hem verder goeden moed in en betrouwen.
Met dit onderhoud had de dokter weer al eene ondervinding opgedaan die hem wat wijzer miek in menschenkennis. Maar zijne achting voor den pastor was er wat minder door geworden. Meer woorden dan daden! dacht hij. Alles gemakkelijk om zeggen voor iemand die zelf niet in de moeilijkheid zit. En hij wist maar al te wel, waar het den pastor in zake eergevoel en gezag betrof, dat hij de eerste was om vol te houden en op zijn stuk te staan.
- En nu doe ik het ook! al moest ik er al mijn rust en genoegelijkheid bij inschieten; besloot de dokter. Een mensch blijft een mensch en heeft plichten tegenover zichzelf en 't eergevoel en de weerdigheid is en blijft wel het opperste... Hij wilde er aan zijn vrouw niet van spreken maar hij bleef met een zeker genoegen den braven pastor voor de tegenstrijdigheid van zijne redeneering stellen. En in gedachten haalde hij de gevallen aan waar er iets tegen 's pastors zin gebeurd was op de gemeente, - hoe hij dan wel iets van zijn
| |
| |
weerdigheidsgevoel zou ten beste gegeven hebben om den zoeten vrede's wille!
- Ja, we zijn allemaal onbesuisde kinderen, maar dan moeten wij getweeën er ons ook bij rekenen, besloot de dokter in zijn eigen.
Als de dag der volgende zitting van den gemeenteraad gekomen was, zegde de dokter tot zijne vrouw:
- 'k Ga er niet naar toe; ze kunnen doen wat ze willen.
Justine die in alles de voorzichtigheid zelf was, en niet gauw verlorene woorden uitsprak, maar vooral de rust en 't welvaren van haren man behartigde, wist nu geen raad te geven.
- Gij moet u goed overletten, meende zij en u niet vasthouden aan een besluit omdat gij 't in eene haastigheid hebt uitgesproken.
- Ze moeten weten of ze 't zonder mij gedaan krijgen! Hebben ze mij noodig, dan kunnen zij mij vragen. Met die uitspraak wilde de dokter zijn spijt verduiken omdat het tegen zijne verwachting was uitgevallen. Hij had nooit vermoed dat ze hem in den steek zouden laten en het was nu reeds eene spijtige ontgoocheling. Inwendig bekende hij ongelijk te hebben met zich zoo kieskeurig en teergevoelig aan te stellen. Hij moest maar brutaal opgetreden zijn en het recht gevorderd hebben gelijk het hem toekwam. Hij wist het: bij geen enkele zijner vrienden was het verzuim aan kwaadwilligheid toe te schrijven, maar het waren van den eerste tot den laatste, allemaal stoffels, lummels zonder opvoeding of voorkomendheid. Moest hij dan ook niet alle vormen van kant zetten en zijn plaats innemen als de eerste onder hen? Neen, het was hem zoo veel niet waard! Liever 't genot om met zichzelf tevreden te zijn en hun te laten zien met wien ze te doen hadden. Hij wilde niet dat iemand denken zou dat de dokter er op gesteld was om burgemeester te worden of dat hij het als eene gunst zou afsmeeken.
Justine liet hem in zijne meening, alhoewel zij het tegendeel wist en vermoeden kon wat het voor den dokter te bedieden had, als hij nu, op 't einde van zijne praktijk er zoo op gesteld was en het als een levensideaal beschouwd had, na zijn lang en lastig werk van dokter, nu het overige zijner jaren te besteden om als burgervader in eere de gemeente te besturen! Dat hij die mogelijkheid nu juist, op den eigensten stond,
| |
| |
door een dom toeval, zag uit de handen geslagen! Zij praatte met hem meê, zonder overtuiging alevel, maar om hem te sterken in zijne meening die wel vast scheen, maar in zijn binnenste wankelde. Zij mocht er niets van laten blijken, maar inwendig was zij tevreden dat hij alzoo misschien er voor goed zou van afzien en zijn bekomste krijgen om zich moeilijkheden buitenhuis op den hals te halen; want 't was haar wensch geweest van altijd: dat de dokter zou ontslagen blijven van alle gemeentezaken om in de rust van den huiselijken kring, in den hof, bij de boomen en bloemen, en bij zijn stille liefhebberije, dicht en heel bij haar, te genieten van een schoonen ouden dag. Dat andere had zij altijd met een ongunstig oog aanzien, maar het speet haar toch dat de zaken op zulke wijze in haar voordeel moesten uitvallen.
Waar de dokter en zijn vrouw altijd in de schoonste eendracht en in 't openste vertrouwen met malkaar hadden geleefd, stonden zij nu voor 't eerst met een eigenaardig ongemak de een tegenover de andere. Zij voelden dat zij niet samenspanden en meêwrochten tot het uitvoeren van een en dezelfde begeerte. Zonder dat er ooit twist of woorden over gevoerd waren, hielden zij het voor malkaar verdoken uit eene eerlijke schaamte en uit vrees dat hun overspannen ijver een glimlach van medeijdend minachten wekken zou en hunne bezorgdheid als kinderachtig zou aanzien worden. Ze durfden het niet eens bij zich zelf bekennen en ze gleden er over, telkens ze 't wilden in woorden voor den geest verduidelijken: hoe de dokter in zijn diepste ziele-inzicht alleen op het eereambt gesteld was om zijn vrouw hooger in aanzien te brengen tegenover de gemeente en hoe Justine, die met de eer niet gediend was, al haar behagen wilde stellen om den dokter van overlast en bekommernis te vrijwaren.
De vrouw bijzonder, wist met alle voorzichtigheid haar betrachting te bewimpelen om den dokter niet af te keeren van 't geen zij veronderstelde dat hem als de bekroning van al zijn betrachten ter harte lag. Daarom durfde zij niet meer dan de toegevende voorkomendheid het toeliet, aandringen omdat hij zich inschikkelijk zou toonen tegenover den gemeenteraad, want zij vreesde dat hij alleen op hare instemming wachtte en te gauw zou toegeven in 't geen hij toch maar met tegenzin van de hand wees. Zij zag het maar al te wel dat de dokter alle moeite deed om niets te laten doorschemeren
| |
| |
van den last en den strijd waarmede hij zijne weerdigheid stellen moest tegenover zijn begeerte om haar den eeretitel van zijn burgemeesterschap aan te bieden. Zij hielden zich dus op een stil weerhouden en hoopten elk al zijnen kant, dat de zaak naar eigen voldoening zou uitdraaien en van nu af reeds vergaarden zij de stukken waarmede zij later hunne bewijsvoering en de redenen van hun besluit zouden staven.
Bij Justine was het meer een loutere wensch, een gelatene berusting in 't geen er gebeuren moest - zij was gereed om het eene zoowel als het andere te aanvaarden. Terwijl bij den dokter die hangende onzekerheid eene spannende gejaagdheid en onrust verwekte. Een leven tusschen vrees en hoop, met dobbering om zijn nauwgezette eergevoel te offeren en te bekomen 't geen hij wenschte of er voorgoed aan te verzaken en in vrede met zichzelf te blijven, - bracht hem in een onverdragelijken toestand.
Zijne nieuwsgierigheid was gescherpt op de minste bijzonderheid die hem inlichten kon over de toekomst. En het werkte als een kwelling op hem dat hij de menschen rond zich niet open aanspreken kon omdat ze zelf zoo gesloten bleven alsof ze hun dokter wantrouwden. Eene toenadering kon hij niet beproeven en hen zelf over zijn geval aanspreken ging toch niet. Nog liever met de knagende nieuwsgierigheid te blijven zitten dan te toonen dat hij bevreesd was of er belang in stelde hunne meening te kennen. Het was geen vijandigheid 't geen hij merkte bij de menschen, het was veeleer ongemak of verbazing. Het lag op hun wezen, en in den blik waarmede zij hem aankeken, iets als een vraag -: zou deze, onze dokter wel in state zijn een vriend en gebuur schade aan te doen? Hij merkte iets als twijfel achter in hun hoofd, eene onrust, waar de vroegere overtuiging aan 't wankelen ging en plaats maakte voor eene nieuwe die zich vormen zou al naar gelang het verloop der gebeurtenissen de schuld zou uitwijzen.
De dokter zag het komen, maar zijn eigen rondborstig gemoed en zijne diepe eerlijkheid beletten hem aan de verholen roerselen en dien ommekeer in de meening der menschen te gelooven. Hij steunde te zeer op het gezond oordeel en hij achtte zijn deftigheid te hoog verheven om maar aan de mogelijkheid van een twijfel te kunnen denken.
En toen Poliet, de knecht, die met zijn eenvoudig gemoed,
| |
| |
dichter bij de dorpelingen stond, en daardoor klaarder inzicht over den toestand had, hem zegde: dat de menschen al gespannen zaten naar den uitval van 't proces en om 't even bezig waren over die toebakdiefte en de ruzie met Koornaert, dan schudde de dokter ongeloovig den kop en begon luidop lachen. Dat de ruzie onder twee der bijzonderste ingezetenen de tongen wat aan 't roeren bracht en de klappeien er koorn op haren molen bij verwachtten, verstaan! Maar er was aleens geen ruzie! Koornaert deed de dieven, die zijn toebak gestolen hadden, opzoeken, dat was zijn recht.
- Maar wie denkt er wel dat ik daarin gemoeid ben en er een stap voor verzetten zal!?
- De menschen weten dat Koornaert een proces tegen u inspant en daarom denken zij... merkte schuchter de knecht.
- Wat denken zij? riep de dokter.
De knecht stond ineens voor die vraag met een antwoord dat hij niet uitspreken durfde.
- Men mag de menschen nooit eenige gelegenheid geven tot praat, verklaarde hij. Er zijn er altijd die er hun deun in hebben een eerlijk man te beschadigen!
- Ge zijt ne praktezijn Poliet, loech de dokter.
Eene andere plaats waar de dokter over de meening der menschen kon ingelicht worden, was in 't klooster. Al te zelden kon hij er een uurke gaan slijten en 't was maar als zijne hulp ingeroepen werd om eene der oude zusters te bezorgen, dat hij er wat praten bleef met zijn dochter ofwel met moeder Gertrude.
In dat stille domein - het witte huis met de school, omgeven door een grooten hof - waar de vijf kloosterzusters met de overste een kleine gemeente uitmieken, van het andere dorp afgezonderd, daar werd de dokter altijd verwelkomd en begroet als de wereldlijke vader op wien de weerlooze zusters konden rekenen voor al 't geen hare zakelijke belangen betrof. Hij speelde er een beetje de raadsman en de voogd en moeder Gertrude nam hem in haar vertrouwen voor de moeilijkste gevallen.
Met zuster Stephanie en zuster Charlotte die met de moeder Overste het oudere drietal uitmieken, wist de dokter om te gaan op een toon van lichte scherts, - dat waren voor hem de oude gedienden, die door levenlange gewoonte in de afzondering haar zinnen zoodanig van de wereld afgekeerd
| |
| |
hebben, dat zij er alle inzicht over verloren waren en den aaneenhang der gebeurtenissen niet meer begrepen. Zij wilden van alles onwetend blijven maar stelden toch in alles belang en zochten altijd door omwegen op de hoogte te zijn van het dorpsnieuws, maar altijd met de verbazing gereed en een verontweerdigd gelaat voor 't geen op de booze wereld geschiedt. Met zijn eigen dochter en met de twee andere - zuster Monica en eene postulante, die de jongere generatie vertegenwoordigden, was de dokter op even goeden voet. Als vader van zuster Celeste had hij hier ook het volle vertrouwen als de wijze raadsman. Bij deze drie ook vond hij de goedhertige lustigheid van meisjes die gelukkig zijn in haren staat van geestelijke zusters en die, zonder achterdocht, met volle overgave genieten van den zielevrede in den lust harer jeugd.
De dokter had er altijd nieuw behagen in, als een plaaggeest de onverstoorbare welgezindheid van de drie ‘zothoofden’ op de proef te stellen. Van die beroering op 't dorp waren de zusters even goed op de hoogte als iemand. Zoo dat de dokter, als ze op hem toevlogen met vragen en hare ontsteltenis lucht gegeven hadden, droog weg zijn eigen verwondering uitdrukte: hoe dat 't godsmogelijk was van zoo goed te weten wat er op de wereld gebeurt als men de wereld verlaten heeft!
Gelijk altijd waar 't gerucht, op een afstand vernomen, grootere verhoudingen neemt, was de ontsteltenis en de angst algemeen. 't Deed den dokter den indruk alsof hij in een verstoorde vogelkooi binnen kwam waar de bevolking nog niet bekomen is van den schrik. In het ontstelde gemoed van zuster Celeste vooral, bediedde het zooveel als eene ramp, een ongeluk dat haar vader bedreigde. De jongste zusters kwamen haastig bij geflodderd, de oudere hielden hem bij de mouw en elk op eigen manier trachtte nu 't nieuws te vernemen uit de ware bron.
Die plaaggeest van een dokter had in lang zulk geen schoone gelegenheid gehad om de nieuwsgierigheid der brave nonnetjes te kwellen en haar vrees aan te jagen. Hij had er zijn behagen in, die bleeke wezens ontsteld te zien die hem beklagen kwamen en hem oplegden toch voorzichtig te zijn en alle vijandschap te vermijden. Dagen lang waren zij reeds in verlegenheid en hadden niets gedaan tenzij bidden opdat de Heer toch alles had in 't beste gekeerd.
| |
| |
Van al 't geen zij den dokter vertelden en waarvoor zij te beven stonden, was geen letter waarheid. De godvruchtige jonge dochters van 't dorp, die gewoon waren het klooster van nieuws te voorzien, hadden het geval aangedikt zoodanig, dat de nonnetjes maar niet gelooven konden hoe de dokter daar ongedeerd, met zijn gewoon voorkomen voor haar stond en schertsen kon en op zulke gemoedelijke wijze er over heen praatte met de stellige overtuiging dat 't allemaal en niets anders was dan parochiepraat van kwezels, die niets anders te doen hadden dan andermans zaken te overleggen!
- Als verstandige nonnekes, zult gij u aan de wereldsche zaken niet storen en ingetogen blijven bij den Heere, zei hij met spottenden glimlach.
Zuster Celeste hernieuwde nog eens haren aanloop bij vader om 't geen haar bijzonder belangde: de houding harer vriendin Elvire!
Maar de dokter stelde zijn kind volkomen gerust met de verzekering: dat Koornaert het zoo kwaad niet meende en dat zijn nichtje er voor niets tusschen was; dat eer hier en eene maand alles wel weer op den ouden voet zou staan!...
- Met één woord is heel de zaak effen. Ik houd me al gereed voor de verzoening, verklaarde hij. Zulk een schrobbeling herstelt de vriendschap in steviger banden!
Als laatste en opperste inlichting wilde het nonneke van haar vader nog weten - heel op een zwijgen -: of 't waar was dat menheer kapelaan den raad aan Koornaert gegeven had om zoo te handelen? en hij om die reden met den pastor in ruzie lag?! Waarop de dokter met gemaakte bedenkelijkheid op 't gelaat en een kluchtigen ernst in de stem, aan zijn dochter vroeg:
- Waar hebt ge zulke leelijke verdenking vandaan gehaald? of is het toegelatan in een klooster van geestelijke dochters alleen maar een oogenblik van een priester eenige kwade daad te vermoeden?!
Met een schaamteblos op 't gelaat, maar met oogen die straalden van welgezindheid, was het teedere, jonge nonnetje ervan door geloopen om hare aandoening te verduiken.
Het ergste nieuws en 't geen den dokter 't gevaarlijkst treffen moest, kreeg hij van den pastor te hooren.
In den gemeenteraad had men de afwezigheid van den dokter beschouwd, eensdeels uit moedwilligheid, omdat men meende
| |
| |
dat hij niet bij Koornaert begeerde te komen, ofwel dat hij om redens van anderen aard, verzaken wilde aan het ambt van burgemeester. Van de besluitselen en schikkingen die de pastor had voorgelegd en vastgesteld, was er geen enkele raadsheer die er verder rekening van had gehouden en ze waren daarom overeen gekomen voorloopig het ambt van dienstdoenden burgemeester toe te vertrouwen aan den oudsten schepene wien het van rechtswege toekwam - en die oudste schepene was Seraphien Koornaert.
De pastor was er heel door ontsteld en hij wilde het den dokter wijten.
- Ziet ge 't nu! riep hij. Heb ik het niet voorzegd? We zijn op slechten weg man! 't Kwaad kan men beter voorkomen dan herstellen!
't Geen de pastor vreesde als het ergste, 't was dat er zouden openbare moeilijkheden ontstaan in 't bestuur -; dat men er politiek en partijveeten zou van maken - tweedracht in den gemeenteraad. Hij zelf had getracht, door alle mededingers den pas af te snijden en met heel zijn gezag den dokter als den eenigen goeden candidaat voor te stellen, te beletten dat er bij iemand niet zooveel van een gedacht zou ontstaan aan de mogelijkheid om op rang te komen. En nu zag hij heel zijn diplomatiek meesterstuk in duigen vallen door de moedwilligheid van den dokter.
- Wat zult ge nu doen, als 't spel verbrod is? riep hij uit.
De dokter bleef goedsmoedig glimlachen.
- Er is niemendal verbrod, menheer pastor. Wat kwaad kan het dat Koornaert, als oudste schepene, den dienst van burgervader op zich neemt?
- Dat juist moest vermeden worden! Als hij er aan is, krijgt ge er hem niet meer af!
De dokter loech. 't Besluit van den gemeenteraad had hem bij 't vernemen wel geschokt, maar aanstonds had hij zich hervat. Naar zijn meening was 't genoeg dat hij maar eens het wezen toonde, of den vinger uitstak om hem de plaats te zien toekennen.
De pastor met zijn goedschikschen aard en ingeboren gesteltenis om alles in 't best te zien, vreesde ook niet; maar bij den dokter moest hij zich kwaad-geloovig gebaren om hem uit die moedwilligheid op te kotteren en te beletten dat er ondertusschen onherroepelijke besluiten zouden genomen worden.
| |
| |
- Tusschen hier en eenige weken is uwe veete met Koornaert vergeten - want ge kunt niet zonder Koornaert en Koornaert kan niet zonder U - maar bindien kan er uit die veete bij anderen iets ontstaan, dat we niet meer herstellen kunnen. Uit een zake spruiten er andere zaken voort die we niet voorzien.
- 'k En vrage niets beter dan alles in orde en vrede te zien keeren, merkte de dokter, maar ge verstaat, menheer pastor, dat iemand die van diefte met inbraak verdacht wordt, zich niet kan aanstellen om burgemeester te worden!
- Tut, tut, tut, fabels!
- Zoolang het gerecht geen uitspraak gedaan heeft, hebben de menschen 't recht mij te verdenken! Koornaert doet het toch, aangezien hij me daagt om mijn recht te verdedigen!
Dat was eigenlijk de hooge troef die de dokter uitspeelde om den pastor te plagen, want daarmede was heel zijn redeplan stop gezet. Later, in de pastorie, waar de dokter nu den donderdagavond gewoonlijk alleen op bezoek was, kwam hij daar herhaaldelijk op terug, en hij had er een nijdig behagen in, zijn geval in het ergste licht te plaatsen, om daarna in een hertelijken lach uit te schieten, gelijk iemand die heel de dorpscomedie doorschouwt als een zottespel. In zijn binnenste overtuiging was er bij den dokter alevel nog geen de minste argwaan dat er iemand door ondergrondsche werking hem het ambt van burgemeester zou trachten te onteigenen. Bij Koornaert was 't nog niet anders dan eene onverklaarbare koppigheid die de ruzie had verwekt - iets dat met een onschuldigen inval begint en uitspint en opensprietelt en vastgroeit door allerhande suggestie en zelfopwinding gelijk het in den kop van oudersche jongelingen die afgezonderd met oude-jongedochters wonen, kan ontstaan. Heel dat opgezette kraam zou dan weer in duigen vallen eens dat de oude rentenier weer behoefte zou voelen aan vriendschap, aan rust en gezelligheid met den gebuur.
Bij den pastor echter ontstond er van langerhand bedenkelijke voorstellingen. Als er dat proces niet tusschen zat, meende hij. Maar eens dat er twee ingezetenen 't gerecht tusschen hun vriendschap krijgen, is de betrekking moeilijk te herstellen en dat maakt te slechten indruk onder de parochianen. Hij had het al gekeerd en gewend om Koornaert op zijn besluit te doen terugkomen, maar hij had er geen pak op den drogen rentenier die zich altijd maar kloek hield met te zeggen: dat
| |
| |
hij er voor niets tusschen zat - dat hij niets tegen den dokter had, dat hij enkel den dief vervolgde en alwie geen schuld had, zich er niets moest van aantrekken!
De pastor zag dat hij in een kring draaien bleef en hij kreeg de onduidelijke voorstelling dat er iets in aantocht was - dat de vrede die hier sedert alle menschelijke heugenis aan het dorp eigen geweest was, nu kon uit zijn en de stoornis een lange litanie ellenden zou meebrengen. Zooveel te erger was de vrees van zulke mogelijkheid, daar hij heel de verantwoording er van op zich zelf voelde wegen. Hij voorzag er zijne gemoedsrust bij vergaan, ja, dat hij er zelf in de moeilijkheid zou gemengd worden en gedwongen zijn de eene der twee partijen te moeten bevoordeelen en de andere bestrijden! Na ondervindingen die hij als onderpastor in andere gemeenten had opgedaan, wist hij maar al te wel hoe dorpspolitiek ontstaat en gevormd wordt door een enkel onverschil soms, tusschen twee personen die er eerst niet aan denken, maar later door koppigheid gedreven, hunne oneenigheid verder en breeder zien uitspreiden tot hunne eigen ruzie een parochiezaak geworden is.
- De ijdelheid en hoeveerdij is de eerste der zeven hoofdzonden omdat zij alle kwaad bevat. 't Eerste doel is: gelijk halen, maar dat wordt gauw vergeten en als men 't gelijk gehaald heeft, wil men daar nog bij: zijn tegenstrever vernederen en zooveel mogelijk aanhangers winnen - niet voor de zaak maar uit ijdele voldoening.
- Met mij zult gij zooiets niet ondervinden, pastor! vrees niet, beweerde de dokter. Zooveel jaren nu heb ik een publiek ambt vervuld, en menschen dienst bewezen en goed gedaan - zoo dat ik recht heb staat te maken op hunne genegenheid; maar dat zelf zou ik me goed kunnen ontzeggen - mijn geluk zoek ik niet al dien kant. Ik heb mijnen hof, mijn planten; ik heb de wetenschap, ik heb mijn huisgezin en een zoon die mij weerdig zal opvolgen, - met dat alles kan ik mijn vrijen tijd voldoende vullen zonder mijn begeerten op ander dingen te stellen.
- Allemaal dàt niet, beweerde de pastor, ge redeneert alsof gij alleen op de wereld waart! Neem nu die onnoozle oneenigheid met Koornaert, - heel de gemeente is er al mede gemoeid en weder gij 't wilt of niet, en hoe gij er u ook buiten houdt, - de menschen vormen zich eene meening. Gij zult
| |
| |
er vinden die met u zijn en andere tegen u; elk volgens eigene geaardheid kiezen ze partij en zoogauw zij in bende denken, stellen zij zich tegenover elkaar en uwe vrienden worden de vijanden van uwen vijand.
- Maar ik kom tegen mijn vijand niet op - ik houd me koes.
- Geeft niets. Hij komt tegen u op. En de bende die zich bachten u schaart, duwt u vooruit. De menschen hebben den strijd in 't lijf, ze zoeken maar een voorwendsel; bijzonderlijk als zij er de ellenden niet van kennen en lang ingedommeld zijn gebleven.
- Maar, wat wilt ge nu toch eigenlijk van mij? vroeg de dokter om die herhaalde redetwisten een besluit te geven.
- Dat gij vooruit komt en gauw burgemeester wordt.
- Dat ben ik van morgen als ik wil. Zorg dan eerst dat mijn eerste schepene verstand gebruike en zijn tabakgeschiedenis afmake... dat we samen de vredepijp kunnen rooken.
- Ja, dàt is de eenige zaak, zuchtte de pastor en hij haalde het schaakbord en zij getween stelden hun houten scadron 't eene tegenover het andere en ze volgden met drift den strijd.
De pastor, die anders zoo genoegelijk zijn eerste pijp rookte na het ontbijt in 't vooruitzicht van een schoonen gerusten dag, kon nu geen gadinge meer vinden om zich uit te strekken of zijn bietjes te bekijken in den hof. Vroeg in den voormiddag was hij al op gang om de gesteltenis te onderhooren en te weten hoe de menschen gestemd waren. Bij Koornaert moest hij niet meer gaan, want de rentenier met zijn berdelen aangezicht, verklaarde altijd maar: dat hij 't niet gebeteren kon en dat de zaken tegen zijn wil zulk eene wending hadden genomen. In dat wezen had de pastor iets gemerkt als de doove dreiging van iemand, die zijn gemoed gehard heeft met besluiten en voornemens waar de koppigheid als een kei versteend ligt.
De notaris zag er inwendig blij uit en daar kreeg de pastor telkens de vrouw en de dochters op den hals, die met inzichtig belang haar minachting uitspraken over Koornaert en den dokter in den hemel reikten.
- Al oogenverblending en vooringenomene bedoelingen! gromde de pastor. Dáár weten ze waarom ze partij kiezen.
Messiaen ging hij vinden op het veld. Daar kreeg de pastor te weten wat er in de zittingen van den gemeenteraad gebeurde; maar de sluwe boer zorgde er wel voor om met een zweem van onschuldige onwetenheid den pastor zelf te tinten over
| |
| |
zijne inzichten terwijl hij enkel los liet 't geen hij wilde bekend maken.
Bij de andere raadsleden trachtte de pastor zijne meening te doen ingang vinden: dat er niemand anders tenzij den dokter kon en mocht burgemeester worden.
De menschen gaven hem gelijk en ze lieten hem praten, maar in hun gedweeë toegeven zwom er een ongeloovige glimlach en in hun binnenste waren de meesten al overtuigd: dat 't niet zonder stuik of stoot zou gebeuren. Van verontweerdiging om het verdenken van 's dokters eerlijkheid, geen spoor! niets dan eene spannende nieuwsgierigheid in den strijd, om te weten wie van de twee het halen zou. 't Belang was er op gesteld gelijk bij het hanengevecht, waar de kampers in de matte evenveel kans hebben en de strijd hevig belooft te zijn. Bij velen ging de meening door dat de afgunst tusschen Koornaert en den dokter sedert lang reeds aan 't zieden was, dat er eene dubbele nijdigheid ontstond en dat de dokter om zijn mededinger te duvelen Koornaerts tabak had doen vermooschen en dat Koornaert het op zijne beurt den dokter nu wilde betaald zetten met hem te bestrijden in den gemeenteraad.
- Dat zal neringe geven met de verkiezing! verklaarden de herbergiers, die leven en beweging voorzagen en profijt in hunnen zak.
Waar de pastor met de belangen der gemeente vooruit kwam, bleven ze ongeloovig mompelen:
- Hij is al op ronde om er voor te werken! zegden zij. 't Is teeken dat het gemeend is tusschen die twee, we zullen 't spel zien beginnen.
En 't werd inderdaad eene werking. Nu voor 't eerste betreurde de pastor dat er tusschen hem en den kapelaan geen vertrouwelijkheid heerschte om samen in dezelfde richting het kwaad tegen te gaan. Als 't gelegen kwam roerden zij de zaak wel even aan, maar bleven altijd bij 't oppervlak steken. Zij wisten te goed van elkaar waaraan het scheelde en op welke punten zij haperen moesten uit vrees van uit te spreken 't geen zij op het hart hadden, 't geen hunne verhouding voor goed in oneenigheid zou verkeeren. De pastor deelde 't algemeen gevoelen dat de kapelaan vast zat te Koornaerts, dat hij daar te veel heutelen bleef met trijfels en allerhande voorwendsels van godvruchtige en liefdadige werkjes. Die betrekking stak den pastor al lang tegen en dat geloop daar
| |
| |
ten huize beschouwde hij met een kwaad oog. Hij wachtte maar naar een gunstige omstandigheid om daar beletsel aan te stellen, maar met al dat kon hij nu zijn zaken niet vorderen al dien kant en de onderpastor gebaarde niet te weten van ruzìe of onheilspellend gevaar. Moe gedretst kwam de pastor dan te huis tegen den avond en als hij, na het eten, nog wat beschouwingen gemaakt had met Colete, strekte hij zich uit in den zetel en daar blies hij met den blauwen rook uit zijn lange, steenen pijp, alle bekommernissen ter opene venster uit. Hij liet zich gaan in de behagelijkheid van den zomeravond met de omgevende rust; en dan kwam hij tot het besluit: dat de wereld een groot zothuis was en dat 't de moeite niet loonde er zwarigheid in te maken, want dat alles toch eindelijk te recht kwam! gelijk op welke manier.
De dokter, van zijnen kant, lag te wachten naar dat proces, als naar eene wereldgebeurtenis.
En die beruchte dag brak aan en het werd een dag gelijk al de andere. De gebeurtenis bracht geene merkbare beroering op 't dorp, en aan het uitzicht der straten en op het wezen der dorpelingen was het niet te merken, dat de eer en de goede naam van een ingezetene op het spel waren.
Koornaert en zijn zuster hadden met evenveel angst en spanning dien dag zien naderen. Het zou voor hen de oplossing zijn van eene levenszaak. Seraphien had, lang te voren reeds, alles gereed gemaakt en ruchtbaar om 't geding met slaande betoog in zijn voordeel te doen uitvallen. Juffer Agatha had haar broêr zoo goed bewerkt en bepraat dat hij in de overtuiging was van zijn goed recht en dat het proces een middel zijn zou, door de Voorzienigheid op hunne wegen gebracht, opdat zij 't goed zouden kunnen uitwerken dat God van hen verwachtte.
's Morgens in de vroegte was de rentenier, uitgezet op zijn paaschbest, in gezelschap van Sarel den veldwachter, te voet naar de bijgelegene groote gemeente waar de vrederechter zetelde. De plaatsenaars hadden Seraphien in den laatsten tijd meermalen zien uitgaan en met heeren zien afkomen, die, met rollen papier onder den arm, het plan van zijn hof en de omgeving hadden opgeteekend; maar ze wisten niet dat vandaag het geval moest afgewezen worden. Met inzicht had hij het verzwegen om dan, na de victorie, ineens zijn volle uitwerksel te bereiken.
| |
| |
De dokter, die het echter wel wist, deed alle mogelijke poging om zijn zenuwachtigheid te bedwingen en niet te gelooven dat er iets op handen was dat hem raken kon.
Nadat de klanten, te morgen, vertrokken waren, zegde hij tot Justine:
- 'k Weet niet wat ik doen zou om best - mij heel den dag thuis houden of mijn werk doen en de bezoeken gelijk gewoonte?
't Was echter nauwelijks uitgesproken of hij had er al spijt over.
- Wat wil ik mij aan iets gelegen laten? riep hij. Wat willen wij hier een heelen dag op malkaar zitten kijken?
Hij gebood Poliet het peerd in te spannen. Op straat scheen het hem dat de menschen raar opkeken waar hij voorbij ging; dat ze hem niet verwachtend waren bij zieken die hij bezocht. 't Scheen hem dat 't belang en de aandacht van 't heele dorp was afgekeerd naar 't vredegerecht. De ratel van zijn rijtuig miek zulk overdreven en storend gerucht over de kasseien waar 't zoo buitengewoon stil was.
Tegen den middag kwam de dokter met korzelig gemoed te huis en miek 't besluit om de andere bezoeken uit te stellen en dien namiddag niet meer uit te gaan.
Zulk ongemak om bij de menschen te komen, had hij nooit ondervonden. Door zelfopwinding was hij er toe gekomen te gelooven dat men hem als booswicht beschouwde en achterna zou hij werkelijk gaan doen alsof hij iets kwaads had bedreven!
Ze bezien mij alsof ik van de dood verrezen ware! zegde hij.
En als Justine weer haar bewijsvoering uithaalde om hare meening te verdedigen: dat hij misdaan had van geen advocaat aan te stellen en alles te laten afhandelen in zijne afwezigheid, wilde hij van niets meer hooren en hij verwenschte 't om door zulk eene prulgeschiedenis zijne rust gestoord te zien.
- Morgen is 't gelukkiglijk voorbij en vergeten! meende hij.
- Als 't maar voorbij is! merkte zijn vrouw. Van zulke dingen ziet men wel het begin maar niet het einde!
- En wat zou het worden, volgens u? Ge denkt toch niet dat ze mij ginder veroordeelen toch?!
- Alles is mogelijk...
- En dàn nog! Ik heb toch 't geloof in me zelf en zoolang ‘gij’ mij niet verdenkt, kan mij de rest weinig schelen - ik stoor er mijn rust niet aan.
| |
| |
Justine glimlachte medelijdend.
- De rust van een mensch hangt aan eene nietigheid, zegde zij. 't Herte is zulk een gevoelig ding - de minste beroering kunt gij met geen medicijn of met geen redeneering wegcijferen! Als het topje van uw kleine vinger pijn doet, voelt ge 't door heel het lijf, - wat is het dan als er u iets tegen 't gemoed gaat?...
- Gij moest professor geworden zijn aan de hoogeschool! loech de dokter; als heelmeester in de praktijk zoudt gij geen cent waard zijn; in plaats van de kwalen te verduiken, legt gij ze bloot voor den patient en dat is verkeerd! men moet soms zichzelf iets kunnen voorliegen om door suggestie het verlangde uitwerksel te bekomen! Ik ga wat in den hof bij de boomen - die blijven toch mijn vrienden!
Justine liet hem gaan en bleef nog eenigen tijd bij haar naaiwerk te mijmeren over 't geen daar even besproken werd. Eindelijk vouwde zij haar goeds op, verliet de koele eetkamer en ging in den hof haren man opzoeken. Hij wandelde door de middellaan van den boomgaard en scheen met de planten bezig die van weerskanten het pad stonden. Zij spraken over den groei van 't geen ze tegenkwamen en wandelden verder tot in de lommerhutte en zetten zich op de witte tuinstoeltjes. Daar in de goede koelte, omgeven door de algeheele stilte van de zomerlucht, in volkomene afzondering, ver van 't dorp en van alle menschelijke roering, onderhielden zij zich met gedempte stem en schaarsche woorden over hunne kinderen, over hun verleden en over de toekomst - over Albert, wiens terugkeer zij afwachtten en die in hun leven nieuwe opwekking en meer innerlijke vreugde zou teweegbrengen. Achter de woorden waarmede zij elkander moed toespraken, klonk de diepere toon, het onuitgesproken gevoel van verweeuwing en verlatenheid. Zij zaten er als twee weerlooze ouderlingen die van de buitenwaardsche wereld geen opbeuring of genot meer te verwachten hebben. Maar ze wilden het niet bekennen voor elkander en, door hunne weemoedigheid heen, bleven zij voort bezig over de volledige herstelling en de eer en 't gezag en het aanzien dat zou terug keeren en 't geen hen te wachten stond als het einddoel van hun leven: de kalme rust, en 't genoegen om hun werk te zien voortzetten door hun prachtkerel - die de verjeugdiging zou uitmaken van hun eigen uitgaande bestaan.
| |
| |
't Was er goed in die stilte, waar de bijen gonsden en de vogels vrij in de weer waren overal rond in de zonnigheid van den lusthof. Ze zaten er lang nog te redekavelen over nietigheden, haalden er voorvallen op uit hun eigen verre jeugd en eindelijk waren zij zoo ver weg gevaren van heel de huidige omgeving dat zij al het laatst gebeurde als eene nietigheid beschouwden, iets dat als de wolkjes aan den hemel ver afgelegen was en tot het verleden behoorde. Als ze tegen den avond weer in het groote, stille huis kwamen, wisten of wilden zij niets meer weten van 't geen er vandaag bij den vrederechter was afgehandeld en 't geen er op het dorp over hen gezegd werd, kon hen niet meer bekommeren. Nu voor 't eerst was Justine erin gelukt en de dokter had zijn kalmte en gerustheid weergevonden.
Dien zelfden dag, tegen den avond, zagen de plaatsenaars, die vóór hun deur het avondluchtje inademden of uit loutere nieuwsgierigheid er op uit waren iets nieuws te vernemen, dat Koornaert ginder afkwam met Sarel den veldwachter. Om zijne deftigheid op te houden, ging de rentenier niet in op het voorstel om in de ‘Kroon’ een glas te gaan drinken. Koornaert vond het beter dat de veldwachter zich zelf gelastte met den uitslag te verkonden. Hij gaf als reden dat zijne zuster benieuwd en verlangend was om hem weer te zien. Koornaert vond het beneden zijne weerdigheid om in de gegeven omstandigbeid van zijne overwinning te genieten. Hij wilde zich niet hooghartig of uitdagend toonen bij de menschen, maar ernstig blijven als iemand die tegen zijn gemoed heeft moeten toegeven aan onoverkomelijke voorvallen; - zich houden wilde hij, als de sterke man, die recht stelt boven vriendschap en die zijne gevoelerigheid weet te bedwingen waar 't de eer gebiedt.
De veldwachter van zijnen kant nam die gunstige gelegenheid te baat om de gewichtigheid van zijn ambt te doen uitkomen en hij meende in 't geval te zijn de faam en de knapheid van den aanstaanden nieuwen burgemeester te vestigen.
In tegenwoordigheid van den notaris, van twee, drie raadsleden en van den bakker en den beenhouwer die op 't gerucht binnen kwamen, deed Sarel met woord en gebaar uiteen, alles gelijk het op 't vredegerecht was afgeloopen. In 't nazeggen van de pleitrede die Koornaert's advocaat in een stortvloed van hooge woorden had uitgesproken, was Sarel bijzonder in
| |
| |
zijn schik. Hij kende er heele volzinnen letterlijk van buiten, die hij op den zelfden toon en met dezelfde overtuigende hoogdraverij opzegde, als was 't hem te doen de omstaanders het goed recht van Koornaert en het ongelijk hem aangedaan, duidelijk te maken. De advocaat had namelijk doen uitkomen, waartoe de dorpsgeest die schijnbaar stille, brave lieden brengen kan... Waar alles de gemoedelijkheid en den vrede uitgeeft, ontstaat er soms, onder den schijn van vriendschap, een gedoken nijd en broedt er afgunst, jaren lang soms, tot een toeval er de vlam doet oplaaien en eene brutale daad den waren toestand aan den dag brengt. Een gevoel dat jaren lang in 't geheim gevoed wordt, verdooft alle eerlijkheid en wekt verblinding zelfs bij deze menschen die sterk staan op het punt der rechtschapenheid. Het was hier het geval met den man aan wiens eerlijkheid niemand had durven twijfelen, - die in gewoon geval niet in staat zou geacht worden eene strafbare daad te begaan en die nochtans, vervoerd door drift en afgunst, niet geaarzeld had zijn vriend en gebuur te benadeeligen. Bij die stille menschen, die hun liefhebberij op iets gesteld hebben, kan 't gedacht aan een mededinger genoeg zijn om alle gevoel van recht en eerlijkheid op zij te schuiven - zij worden gejaagd door eene leidgedachte die hen vervolgt en bemeestert - alle middels schijnen hun goed en even gevoegelijk om hun doel te bereiken. Het wordt een tornooi gelijk onder twee ringvechters om b.v. voor 't aangezicht der gemeente met den schoonsten plantengroei voor den dag te komen en als de man, die moet onderdoen, driftig is van inborst, zal hij geweld gebruiken om zijn mededinger in de oneer te brengen.
In zulk licht had de advocaat de tegenpartij van zijn kliënt uitgeschilderd... en hij had het hem gelapt met radde tong - beter dan ik het u kan zeggen, verklaarde de veldwachter. Van diefte of inbraak had hij niet gewaagd of geene eerloosheid genoemd, hij had het geval verklaard gelijk het alleen in bijzondere omstandigheid mogelijk kon zijn - iets tusschen eene klucht, die door den dader niet al te ernstig bedoeld werd en waarvan de gevolgen niet voorzien waren omdat de dader er op rekent dat zijn stand en zijn goeden naam boven alle verdenking verheven zijn en hij alzoo ongestraft zal vrijkomen. Op ernstiger toon had hij de waarschijnlijkheid geopperd dat het vermoeden der diefte op een armen sukkelaar had
| |
| |
kunnen vallen die er in het onderhavige geval zwaar had voor te boeten gekregen en er zijn naam van eerlijk man had door verbeurd gezien... terwijl de ‘menheer’ die 't bedreven had, met 't genoegen heen kon gaan omdat hij zijn doel had bereikt.
Ten slotte kwam zijn rede hierop neêr: dat het feit, in bijzondere omstandigheden gepleegd, aleven strafbaar bleef en bijzonderlijk, om geen voorgaanden te verwekken en geen slechten indruk te maken bij 't mindere volk - dat er bijzonder de aandacht op had - niet zonder straf mocht blijven. Iemand die door zijn stand hoog geplaatst is, mag daarvan geen misbruik maken om misdrijven te plegen of te doen plegen, die, door een man van minderen rang bedreven, onmiddelijk het artikel der wet in zijn volle strengheid zouden zien toegepast! En dan had de advokaat ook nog de ‘diepere inzichten’ van den dader erbij te pas gebracht en gezinspeeld op den toestand dat er de twee partijen ook nog mededingend tegenover elkaar stonden om het ambt van burgemeester te bekomen en dat het geval ook langs dien kant te verklaren was.
De veldwachter zegde: dat het dank was aan de verzachtende omstandigheden door den pleiter zelf ingeroepen, dat de dokter er afkwam met vijf en twintig frank voorwaardelijke boete en een frank schadevergoeding aan de burgerlijke partij.
Dien avond late zaten de plaatsenaars nog met bedenkelijke gezichten hunne meening over die uitspraak te bewimpelen.
Zij waren het allen eens om te verklaren dat het een ernstig geval was, erger dan ze 't zich hadden voorgesteld. Daar ze, aan zich zelf overgelaten, moeilijk eene meening konden vormen, bleven zij achterdochtig en voorzichtig op hunne hoede met uitspraken en durfden niet voorbarig eene scherpe beschouwing loslaten. Dat deden ze eerst later, toen ze in de veiligheid van den eigen huiskring, achter gesloten deuren en vensters, het geval aan de vrouw bekend maakten. En later nog, te bed onder de dekens, waar 't niemand hooren kon, daar werd de eigen meening gefluisterd uitgesproken.
Bij velen was er in het voorval eene reden van innerlijk behagen, een geheim genoegen, gemengd met een stille medelijden. Die twee gevoelens wisselden elkaar af naarmate de dorpelingen zich voorstelden in de plaats te zijn van Koornaert of in de plaats van den dokter.
|
|