| |
| |
| |
Dorpslucht.
Stijn Streuvels.
Tweede deel.
I.
ER was iets veranderd op het dorp. De kerktoren stond er in zijn gewoon gemoedelijken ernst met de huizen er rond die elk hun gewoon wezen en uitzicht behielden; - aan strate of steen of hage of boom was niets te merken, maar over het geheel lag er een nieuwe stemming, - iets van het spannende dat voor of na eene groote gebeurtenis, over al de omstaande dingen, over de uitwendigheid van het dorp een ander licht werpt, en alles in anderen schijn stelt, zóó dat de menschen de beroering die in hun gemoed zit, meenen te zien op al het uitwendige wat hen omgeeft.
De steengrijze kerktoren had er niets mede te maken. Hij stond hoog uit boven het gepoer der menschen, als een stille getuige van het klein bedrijf en de nietige belangen der dorpelingen, die aan zijn voet het leven sleten. De huizen zelf, aaneengereekt tot een driehoekig plein dat de dorpsplaats uitmiek, schenen onverroerbaar, in vasten stand, als ding geworden voor al tijd, - een geheel dat er sinds alle menschelijke heugenis zoo gestaan heeft en staan zal, bestendigd met het leven zelf der parochie.
De dag die ging, was er een gelijk de vele andere, welke in oneindige reeks met een begin en een einde uit de donkerte van den nacht ontstaan en in die zelfde donkerte verkeeren - een spanne in den eenbaarlijken wenteldraai der dingen die komen en gaan, en waarvan nooit iemand vraagt wat er het begin of het einde van was of worden zal.
Over heel de uitwendigheid heerschte dezelfde lucht van bedaardheid, van kalmte en rust, zoodat de levensloop in den
| |
| |
gang van den tijd schijnt stil gevallen of vastgemeerd, omdat alles er eeuwig en altijd 't zelfde is, omdat er nooit iets gebeurt of roert; omdat het leven er heenglijdt door de straat, als het water tusschen hooge, gladde oevers, dat beweegloos schijnt omdat nergens eenige hoekigheid of hindernis de evenheid van het oppervlak komt rimpelen.
Waar die kalmte en zware rust zoo bestendig schijnt omdat ze honderde jaren onberoerd bleef, is een nietigheid alevel in staat heel dat vastgegroeid bedagen uiteen te slaan en 't geheel in wanorde te verwentelen.
Een argeloos zuiderwindeke, dat spelende en onvast dolende, herwaards en derwaards keert en even als het wuiven van een lichte pluimke wat roeringe brengt in 't geluchte, kan heel den sterken stand van 't beste zomerweer verdonkeren en oorzaak zijn van langen sleep ellendige regendagen.
Iets in den aard van dat suizende zuiderwindeke, waaide er nu door 't gemoed der dorpelingen. Niemand zag of vermoedde er eenig erg in, - 't was even nog maar een kleine opschudding, het ruischen van de nieuwmare die welgevallig wordt opgevangen omdat ze eenige beroering brengt in den gewonen gang en de evenheid der stilte.
De beroering kwam nog niet tot op straat, - ze bleef binnen de huizen, waar de kijkwere aan al de vensters de geheimzinnigheid gedoken hield. 't Geluchte was er niet door aangedaan en te morgen gelijk te avonde was de dorpsplaats den dag door met zonnesching gevuld en rust, tot over de daken, ver en bij.
Maar overal botste de verrassende benieuwdheid van 't gebeurde tegen de spannende verwachting van 't geen gebeuren ging, - die twee tegenoverstaande dingen wrochten gelijk de barnkracht waarmede de lucht beladen is, waaruit het onweer moet losbarsten.
Aan den hoek der groote baan, bij 't inkomen van 't dorp, stond het huis van den notaris in zijn gewone statige deftigheid; geen plooitje was er aan de gordijnen verwerreld, maar alwie met den toestand bekend was, vermoedde wel dat daar binnen het belang en de verwachting gaande waren en dat men er zich stil hield, en door de reten gluurde om beter alle geruchte te kunnen opvangen.
Er was geen de minste zweem van vijandschap tusschen de familie van den notaris en die van den dokter, maar onbe- | |
| |
wust ontwaakte 't gevoelen bij de dorpelingen dat het ontstane nieuws grooten ophef maken zou bij den notaris; ze wisten niet maar ze voelden dat er tusschen die twee ingezetenen iets als wedijver bestond, een drang om boven te komen in gezag en aanzien en dat de notaris, zijn vrouw en twee dochters, die altijd wat onderaan waren, nu triomfeeren zouden met dat ongeval, waardoor de dokter in zulk een ongunstige vermaardheid zou komen. Meer dan een van de plaatsenaars was het opgevallen hoe madam van den notaris nu al verscheidene dagen naareen met juffrouw Agatha bij de kerkdeur aan 't kouten bleef en zoo bijzonder vriendelijk deed; en 't geen vroeger nooit gebeurde: dat de twee dochters van den notaris met juffer Elvire een eindje meêliepen en druk ondereen bezig bleven. Dat waren gewichtige redenen om naar oorzaak en gevolgen te zoeken en de dorpelingen hadden er niet weinig werk mede elkanders gissingen te aanhooren.
Lijk een smeulend vuurtje dat den loop der lonte volgt, was het nieuws van de eene deur tot de andere, over heel de rij huizen en het dorp rond verspreid. Met brokken en stukken werd het uitgevent en voortgedragen en al wie er iets van wist of er iets kon bijvoegen werd uitgevraagd en de woorden uit den mond geluisterd, alsof het zooveel getuigen waren die 't geval hadden bijgewoond. 't Geen er aan ontbrak werd door onderstellingen en beschouwingen aangevuld en de stoutste gissingen tot waarschijnlijkheid omgepraat. 't Geen de eene op eigen hand als een mogelijke uitleg had vooruit gezet, werd onmiddelijk door een tweede als dadelijke gebeurtenis met den stempel der waarheid aangedikt en voortverteld.
Waar het nieuws begonnen of hoe het ontstaan was, kon niemand meer achterhalen; want Siska, 's champetters wijf, die ambtelijk ingelicht werd en toegerust was met een tonge, scherper als een mes, moest al heur beste doen om er de eere van te halen de eerste geweest te zijn. In het koor der dorpsvrouwen vond zij menige mededingster die beweerde: lang vooruit iets bespeurd te hebben en meer dan eene die 't had zien aankomen en voorspeld hoe er een groot schandaal zou losbarsten. Met welbehagen liet men onder 't bespreken, bedektelijk, hier en daar een druppelke leken dat naderhand moest uitbreiden als eene olievlek en waarvan men in 't vooruitzicht reeds een zondige vreugde smaakte.
De brave, deftige parochianen, wier gemoed ingedommeld
| |
| |
was door de jarenlange, slaperige dorpsrust, waar nooit de minste gebeurtenis van belang een rimpelke in de effene gladheid der gelijk verloopende dagen kwam slaan, schrikten op nu bij 't eerste vernemen van dat groote nieuws dat hen allen aanbelangde alsof ze er zelf rechtstreeks in betrokken waren. Zij keken malkaar ongeloovig in de oogen, stonden versteld, en gebaarden zich getroffen door den slag en jammerden terwijl zij het geheime behagen en het leedvermaak gedoken hielden. Zij voorzagen dat zij nu onverwachts een stuk van belang aan de hand hadden, iets om langen tijd te keeren en te wenden, te bekijken en te herkauwen naar hartelust.
Iedereen nam het op volgens eigen gesteltenis, maar bij iedereen wekte 't voorval vooreerst eene eigenaardige welgezindheid, een onverwacht behagen omdat er roeringe, strijdlust, beweging, bespreking uit voortkwam en meest nog omdat men de ontknooping, 't verloop van de zaak als een spannende gebeurtenis zou afwachten en volgen. 't Geen er dieper roerde in de gemoederen, maar 't geen men zorgvuldig onder vorm van medelijden behuìcheld, naar buiten liet, was 't plezier om die brave rust nu eens gestoord te zien, 't leedvermaak om den goeden naam van een der bijzonderste ingezetenen van 't dorp - de hoogstaande persoonlijkheid te zien omver halen, - het vliemend genot om de eerlijkheid zelf betrapt te zien op eene eerlooze daad. En 't spannend belang dan om te weten wie van de twee groote vechthanen het halen zou; hoe de eene zich ging verdedigen en de andere zou aanvallen en te raden wat die strijd zou uitwerken op 't dorp. God, er lagen gebeurtenissen in 't verschiet om jaren lang het belang gaande te houden!
Op dat eerste gevoel, ontstond er na de bespreking bij een ieder eene eigen overtuiging en zienswijze.
Bij velen was er nog hapering en onvaste overtuiging zoodat men moeilijk stand nemen durfde en partij kiezen voor of tegen. Maar wie er geen eigen oordeel op na hield, ging bij den buurman te rade en luisterde om te vernemen uit welk gat de wind kwam geblazen; men praatte mee en hield voorzichtigheidshalve de opgedane meening gedoken. Al dadelijk hadden de dorpelingen gemerkt dat de pastor sedert het voorval den dokter bezoek had gebracht en er werd afgespied dat de dokter, voor gelijk na, in den pastorie kwam. Dat integendeel alle betrek tusschen den pastor en
| |
| |
Koornaert was afgebroken en dat de onderpastor, meer nog dan vroeger, op 't Kasteelken kwam en Elvire veel met de zuster van den kapelaan te zien was. Daaruit besloot men: dat de pastor de eene partij en de onderpastor de andere kiezen zou, en dat beloofde een strijd van belang te worden!
Aan den disch in de herbergen, bij 't bollespel en aan den hoek der straat - overal was men erover bezig, maar in 't openbaar bleven de menschen met nuchteren zin, en met onbevangen luchtigheid bij de oppervlakte der gebeurtenis. Wat kon het hen schelen? Die renteniersklucht die niemands belangen rechtstreeks raakte; - en daarom kon men er uit de hoogte, met onverschilligheid op neerzien. In engeren kring echter en in vertrouwelijk gezelschap, onder bedaarde lieden, werden de zwaardere beschouwingen gewisseld en daar wikte en woog men de kansen en mogelijkheden die 't bestuur der gemeente aangingen, want voor een ieder was 't nu geweten dat het op een strijd naar 't burgemeesterschap zou uitloopen en zoo kreeg het verhaal en de uitknooping een openbaar belang.
In andere kringen bekommerde men zich niet het minst om Koornaert of den dokter, maar veel meer om de nevenkomende personen.
Vooreerst was er een soort die zich vooral stil hield, maar niet te min met angst en spanning op wacht stond. Het waren de oude juffrouwen en ongehuwde dochters - de raad der congregatie - de zuster van den notaris, de nicht van den schoolmeester, de tanten van den koster en eenige oude boerendochters die hier en daar, elk in een huisje rentenierden, - al godvreezende, oudgediende vrouwlieden die zich op 't achterplan hadden gehouden en ver van het dorpsleven, in stilte de godsvrucht en de verdraagzaamheid oefenden omdat zij in haren ijver allemaal overvleugeld waren door Koornaerts zuster, die voorzitster en prefecte en beschermster was en heel die kudde vrome zielen ver beneden haar had gehouden.
In de deemstering der avonden, na het lof en, bij dage in de vertrouwelijke innigheid van een klein kamerken, werden met stil gebaar en ernstig gelaat en fluisterende woorden, de beschouwingen uitgesproken, zonder dat er iemand alevel een woordje waagde waar de geheime verwachting doorstraalde om juffer Agatha het oppergezag in de godsvrucht te zien ontnemen.
| |
| |
Met haar fijnen speurzin gingen die vrome zielen dieper den toestand onderzoeken en met behagen brouwden zij alle slag geheimzinnige beweegredenen die oorzaak konden zijn van gewichtige wijzigingen in de betrekkingen der geestelijkheid met Koornaerts zuster. In 't geduld des gemoeds zouden zij 't verloop afwachten en ondertusschen voorzichtjes elkaar inlichten over de kleine feitjes, die de groote gebeurtenissen moesten voorafgaan.
Met onbevangener gemoed en lustigeren zin lieten de jongere meisjes haar snebberende tongen rellen. Om Koornaert of zijn zuster was er geene bekommerd, maar al het belang en de aandacht ging naar Koornaerts nichtje, juffer Elvire, die door zulke onverwachte gebeurtenis misschien haar lang ontworpen huwelijksplannen en haar betrekking met den jongen dokter zou geschonden zien!
Op den winkel, waar Irma Vandale, te midden de jonge naaisters, als dorpsprinses en toongeefster van het vrouwelijke fatsoen te werken zat, - in die vergaarplaats waar alle juffrouwen en boeredochters van 't dorp af en toe bijeen kwamen en de kleerdracht, de moden met al haar snuisterijen werden besproken en de laatste nieuwigheden werden aangepast, moest er noodzakelijk over de gebeurtenis van den dag gepraat worden. In den laatsten tijd heerschte er in de werkplaats onder de naaisters eene ongemeene drukte, en menig meisje zocht een voorwendsel of eene reden om op den naaiwinkel te komen. Daar zaten ze onder vriendinnen van alle slag, bijeengetroept, vernibbeld en betinteld van plezier om te luisteren, te fluisteren, te konkelfoezen, met vezelstemmetjes te vermonden 't geen ze gehoord hadden en te schateren met gillenden uitroep telkens er iemand eene nieuwe vondst of gewaagde beschouwing voortbracht.
De werkplaats der naaisters was het middenpunt waar al het nieuws naartoe kwam en weer uit ging, in alle richtingen verspreid liep over 't dorp. Elk bracht er 't zijne binnen en droeg er iets weer uit.
In dat vrouwelijk cenakel, met al die snebbering van snijdende tongen, wist Irma met wondere voorzichtigheid de gesprekken te leiden, de nieuwsgierigheid gaande te houden en vooral wist zij het zoo te beleggen dat haar eigen naam of haar winkel ooit in aanspraak kwam om 't geen er gezegd of besproken werd. Heur aangeboren speurzin lichtte haar voor,
| |
| |
met 't eerste woord had zij vast hoe de klant gestemd was en op welken toon en in welke richting het gesprek moest loopen. Op haar gevoel af, kende zij een ieders gesteltenis en in plaats zelf het woord te voeren, gebruikte zij al de fijne middeltjes om de klanten zelf aan den praat te houden en ze heel haar gemoed te laten lossen. Al wat ze waagde te verkondigen, was alleen 't geen ze had van hooren zeggen en dat nog werd enkel medegedeeld met een gebaar en op gedempten toon van vertrouwelijke innemendheid waar zij zelf alle verantwoordelijkheid van afschudde.
- Ik kom in te veel huizen en ga met te veel menschen om; ik mag niet spreken! was haar herhaalde verweer. Maar op gelegen stond, waagde zij wel onder vier oogen een enkel woord, als zij maar voorzag en voelde dat de vertrouwelijkheid, als eene uitzonderlijke gunst, den klant kon aangenaam zijn. Die toegestane gunst schond dan ook in 't geheel niet hare gekende bescheidenheid, die zij als eene ambtsplicht onaanraakbaar hoog hield.
De menschen keurden hare handeling goed en zij bewonderden Irma's voorzichtigheid om in dien omgang met alle slag menschen, waaronder er zoo veel gepraat wordt en er zoo weinig zijn die zwijgen kunnen, - niet gedurig in bekorting te komen en ruzie te verwekken onder de vrouwelijke dorpsgenooten.
Alzoo was Irma's werkwinkel niet alleen de vergaarplaats waar de meisjes die behaagziek en ijdel, haar lust konden voldoen aan kleeren en modeartikelen en pronkzucht, maar daarenboven was er nog de groote aantrekkelijkheid als zij er als versnapering kregen de geheime nieuwjes die daar alleen vermond werden. Telkens er eene aan de beurt, gelijk in de biecht, het kleine kamertje verliet waar de ernstige en belangende bezigheid van het aanpassen geschiedde, weer in de groote kamer kwam, bij de werkmeisjes, voelde zij de behaagelijkheid om hier in het rellende troepje neer te zitten, te luisteren, te tateren zonder aan uur of tijd te denken.
In lange jaren en nooit was er iets voorgevallen wat de meisjeswereld zoo zeer beroerde, gelijk nu met het geval der tabakdiefte. Koornaerts nichtje was inderdaad onder al de andere juffrouwen aanzien als de eerste van de gemeente; juffrouw Elvire was om zeggens de eenige onder hare weergade, die de steedsche kleerdracht volgde en, veel meer dan de dochters
| |
| |
van den notaris, als toonbeeld diende van goeden smaak en rijkheid van tooisel. Sedert Blondeel's dochter de wereld verlaten had om in 't klooster te treden, werd Elvire ook algemeen erkend als de rijkste partij en het schoonste meisje van 't dorp. Irma Vandale was voller van vormen, schooner gedraaid van leest, grooter van gestalte, maar die prachtjuffer bleef door haar ambt van naaister buiten beschouwing en diende meer als toogplooi voor de kleeren die aan haar lijf als gegroeid waren en hare kunst moesten bekend maken bij de klanten. Elvire was eene schoonheid van geheel anderen aard: bescheiden van voorkomen, tenger van gestalte, met iets eenvoudig kinderlijks in heel haar voorkomen waar heure mededingsters zelf geen naam konden aan geven. Er lag eene zekere voornaamheid, die eerbied wekte bij haar verschijnen en eene vriendelijkheid, die dadelijk gunstig stemde en een goeden indruk miek. Haar gelaat was regelmatig van lijn, wat blank van vel, prachtige blauwe oogen met de uitdrukking van een verliefden engel in gedurige verrukking, en een macht van blonde haren, die als een kroone te zwaar scheen voor haar ranken hals.
In tegenstelling met de schoonheid der naaister, die heel bewust, gewild en bevorderd was door de kunsten van het ambt, waar de weelde der ronde lijnen, het castagne bruine haar de blankheid van het fijn gesneden wezen omlijstte, waarin de donker befloersde blik straalde als van eene tooneelprinses voor 't voetlicht, - was de schoonheid van Elvire als van eene bloem, die onbewust is van haar voorkomen en niet zoekt te pralen, maar enkel en zuiverlijk geniet van de gaven haar door de natuur geschonken.
Tegenstelling of vergelijking tusschen die twee werd er door de meisjes op 't dorp nooit gemaakt. Bij de naaister werd de schoonheid aanzien als eene onmisbare eigenschap die bij het vak pastte, iemand die de laatste mode in eigen kleerdracht wat overdreven mag toepassen om die mode onder de klanten ingang te doen vinden.
Bij Elvire echter werd die zelfde opschik en pronktooi beschouwd als iets dat gevoegelijk was bij haren stand en fortuin, als iets dat Koornaerts nichtje zich veroorloven mocht zonder opspraak te verwekken, omdat zij die pracht met eene zekere bescheidenheid aanwendde en niet gelijk de dochters
| |
| |
van den notaris, die enkel er op uit waren de kostelijkheid en den hoogen prijs harer kleeding uit te stallen.
Daarop volgden, in nederdalende lijn, nog enkele juffrouwen uit den begoeden burgerstand met minder begaafdheden bedeeld, - enkele rijke boerendochters, die de grofheid harer trekken wilden verduiken en de eersten komen door schittering van kleur, blaai en gewimpel en pracht van zwaar gouden juweelen. En eindelijk de meisjes uit het minder volk, dochters der werklieden, die met minachting en ergernis toezagen op de verregaande ijdelheid en uitdagende pracht en die uit noodzakelijkheid des middels, zediger gekleed gingen en maar heel van ver de heerschende mode volgden.
Heel die meisjeswereld hing aaneen met een uitwendigen schijn van lieftalligheid, waar duizenderlei kleine afgunstigheden, ikzucht onder geborgen bleef.
Door de bezoekers op Irma's werkplaats werd er gewoonlijk alle kwaad uitgehaald van de afwezigen en de vleierij diende om onder de aanwezigen de vriendschap te onderhouden. Nu dat de groote gebeurtenis de eerste en grootste juffrouw der gemeente betrof, werd alle belang onder de meisjes samengevat in een enkel vraagteeken: hoe zou die ruzie onder Koornaert en den dokter haar weerslag en uitwerksel krijgen op de verhouding tusschen den zoon van den dokter en de dochter van den rentenier? In haar verwachting en verlangen moest de zaak afspringen en Elvire, alhoewel er niemand iets tegen het meisje had in te brengen - moest door dien onverwachten slag, er bedrogen uitkomen - zóó wilden de toeschouwers het verloop van het tooneelstuk - er moest als onrechtstreeks gevolg van een kleine oorzaak, een groot uitwerksel gebeuren om 't geval in belangstelling te doen winnen. Op het meisje had niemand eenig slecht inzicht, alleen de drang naar verwikkeling eischte zooiets als slot van de zaak, - juist gelijk in een boek, dat men niet met genoegen wegleggen kan als het einde niet voldoet aan de verwachting.
Die jonge dokter, die iedereen vroeger als lustigen knaap gekend had, stond nu in de verbeelding der dorpelingen als een wonderheid. Men had hem in zoo langen tijd niet meer gezien en er zulke groote dingen over gehoord. Als eerste triomf had hij op 't dorp de medalie gebracht uit 't college en was er als primus ingehuldigd geweest met paarden en rijtuigen, door bevlagde straten, in een daver
| |
| |
van kanongeschot en trompetgeschetter. Sedertdien konden de dorpelingen 't verder verloop van de zegepralen van den ‘geleerden knaap’ moeilijker nagaan - het ontging hun begrip. Maar de faam bleef voor goed gevestigd. De dokter liet soms wel een woord los over zijn zoon, de naam van den jongen heer kwam wel eens voor in het dagblad en dat was genoeg om de dorpelingen een bedenkelijk gezicht te doen zetten alsof zij deelachtig werden van de eere, die den glorierijken dorpsgenoot te beurt viel. Aan de hoogeschool was hij zijn kunsten aan 't volmaken, maar hij had er algauw de leeraren bot gevraagd en nu moest hij naar 't vreemde om nog moeilijker dingen te leeren die alleen in verre landen bekend waren. Er was sprake geweest van een grooten wedstrijd onder al de studenten van 't land waar Albert natuurlijk de eerste gekomen was, en daarvoor had hij een dikke beurs vol geld gekregen om daarmede, in den vreemde de laatste nieuwigheden van de wetenschap te gaan afkijken. In plaats van gauw na de voleindigde studie zijn vader te komen opvolgen, was hij eerst twee jaar naar Berlijn en daarna in Weenen gaan studeeren en 't gerucht had al geloopen dat hij naar Amerika wilde om ginder professor te worden, - maar daartegen had zijn moeder formeel verzet gesteld, zij eischte haar eenig overgebleven zoon bij vader thuis om hem te helpen en op te volgen.
De verwachting en 't verlangen om die vermaardheid op 't dorp te hebben, was algemeen onder de plaatsenaars. Nu zou het een pleizier worden en eene aardigheid om door dien wonderdokter gemeesterd te zijn. Hier en daar een bejaarde burger en de oude pastor ook, hadden wel eens bedenkelijk het hoofd geschud en gevraagd waar het met al die geleerdheid heen moest, maar dat was eene verdoken vrees voor de gevaren der groote wereld waar 't geloof en de goede zeden dikwijls ten onder gaan. Op die onheilspellende bewering had dokter Blondeel altijd gemoedelijk glimlachend, den schouder op getrokken; de trots van zijn vaderhart en de vervoering van den vakman die waardeeren kon wat de wijsheid en de wetenschap weerd is in de geneeskunde, was te zeer door de triomfen van zijn zoon gevleid om aan gevaren te kunnen gelooven. Van natuur was dokter Blondeel niet ijdel en nog minder aanmatigend in jacht naar eer of roem. De parochianen kenden hem als de eenvoudige dorpsdokter die nauwlettend zijn plicht volbrengt zonder aan iets hoogers te denken; maar
| |
| |
dat geval met zijn zoon was hem als een verrassend geluk vóór de voeten gegooid en hij meende niet zich die vreugde van den vollen openbloei van dat wonderkind te moeten ontzeggen. En in zijn diepste binnenste smaakte hij 't genot, daarmede voor 't aanschijn van het dorp te kunnen pronken.
Met den tijd groeide die verwachting over heel de gemeente en er werd maar één vraag gedurig herhaald: wanneer komt meneer Albert naar huis?
Niet het minst ook was die verwachting gespannen bij de burgermeisjes en juffrouwen. Met een geheime afgunst eenerzijds voor het verlangen der uitverkorene die de terugkomst van den held moest te gemoet zien als de bekroning van haar wachten, - en anderzijds de nieuwsgierigheid om die wondere verschijning onder haar te kunnen beoordeelen - bewonderen of afkeuren. Het voorkomen van zijn persoon konden zij zich niet goed meer herinneren; vroeger, in verloftijd, was hij ongemerkt doorgeloopen als knaap in korte broek - een donkere krullebol met schoone oogen - iets waar de moeders vooral afgunstig van waren en de meisjes uit de congregatie heimelijk in verrukking bracht en in stilte zuchten deed. Na elke verloftijd was er menigeen van die schuchtere maagdekens ontroerd en aangedaan blijven droomen onder de eerste onduidelijke gewaarwording van smartelijk liefdeverdriet. Menigeen had op haar slaapkamerke staan mijmeren en uitgekeken in de richting van die twee heerenhuizen, omlommerd en gehuld in de geheimzinnigheid van het dichte boschloof, dat als een wasem van beveiligend geluk met eene lucht van zeem en rozengeur hing over het zonnige leven waar de schoone prinses, als eene slaapster uit de sproke, op de komst van haar jongen prins, te wachten bleef.
Iedereen wist dat die twee gebuurskinderen voor elkaar geschapen waren, dat nooit twee gelieven in zulke gunstige omstandigheden en zoo zeker van hun geluk, den proeftijd van de liefde konden beleven. Niemand misgunde het hun en er was nergens eene heks of eene slechte fee om die koningskinderen een tooverdrank of een kwaden appel toe te werpen; maar de aanblik van alle schoon en volledig genot stemt de toeschouwers, - die recht meenen te hebben op dat zelfde genot - weemoedig. Bij de dorpsmeisjes vooral werd het geval beschouwd als de verwezenlijking van 't geen zij zich als romantisch ideaal, door lezing, in hare verbeelding hadden
| |
| |
opgedaan. 't Geen zij meenden dat alleen in de boeken mogelijk was, zagen zij hier nu in werkelijkheid en met den zelfden tooverschijn van bovenaardsche zaligheid omgeven.
Niet te verwonderen dus dat al die meisjes benieuwd waren te zien hoe die schoone knaap was uitgegroeid tot een pronten jongen heer en hoe zij met angstige hertkloppingen het voortzetten en het afloopen van die idylle zouden bespieden. Albert was er niet - al dien kant bleef men dus in bloote onderstellingen, maar al het belang ging over op de andere partij en het nichtje van Koornaert werd door de meisjes van haren ouderdom, aanzien en benaderd met ontzag en eerbied, als een figuurtje uit oude tijden, dat zich een bovenmenschelijk geluk beschoren ziet.
't Was alsof een tooverwaas haar omzweefde en in hare oogen leefde er iets van de helderheid van bronnewater met zonneschijn doorglansd en flikkeringen van kristal bepereld. Niemand die haar benijden dorst, omdat iedereen haar bewonderen moest, want er was geen overmoed in den blik en geen zelfgenoegzaamheid in de doening van het weesmeisje dat zoo onverwacht, op het randje na van de ellende, de volheid van 't geluk gevonden had bij nonkel en tante. Zij had het eerlijk gekregen en dankbaar aanveerd - gelijk een kind dat eene lekkere vrucht vindt aan den boom zonder verrast of verwonderd te doen, alsof die schat haar van alle tijden was toebedeeld. Met kinderlijke onbewustheid stapte zij er achteloos door heen, zoo dat de juffrouwen en medemeisjes die door haar stand evenzeer tot het geluk berechtigd waren, het haar niet misgunnen of benijden konden. Zij zagen haar gaan over 't dorp als de groote begunstigde, als het zondagskind voor wie het opperste is weggelegd... en de vriendinnetjes ondereen mieken oolijke veronderstellingen over de aanstaande gebeurtenissen, bij de terugkomst van den bruingelokten jongeling.
En, pardaf! daar viel onverwachts die steen uit de lucht en heel het schoone droompaleis stortte in gruislamenten!
Verwachting van hevig wee, onherstelbaar liefdeverdriet, wanhoop, zuchten die moesten eindigen op het kerkhof!
Bij alle meisjes was er het eerste gevoel van ontzetting als bij eene plotse ramp. Maar alle gevoel van groote ellende waarbij men zelf ongedeerd blijft en buiten gevaar, wekt onweerstaanbaar een geheim behagen, eene inwendige voldoening waarover men schaamte gevoelt maar waarin men zich
| |
| |
verkneukelen blijft in een tweestrijd van medelijden en leedvermaak. Daar zulk behagen in andermans ongeluk echter, als iets afschuwelijks bekend staat, wordt het zorgvuldig binnen gehouden en van het dubbel gevoel wordt enkel het ééne - onder vorm van betreurnis en deelneming geuit. Waar er vriendinnetjes bijeen kwamen of elkaar ontmoetten was het op aller wezens gezien dat er een droevig ongeval te bespreken viel en dan zocht men ook om ter meest, aan dien schotsen loop der zaken den besten uitval te veronderstellen. Die stomme gebeurtenis die de kleingeestige ruzie onder twee oude vrienden verwekte en medeen oorzaak werd dat het geluk verbroken was van dat uitverkoren koppel jongelieden - elk wist er 't zijne over om den aard van de ouden te beoordeelen en de jongeren te beklagen, en 't was maar onder goed vertrouwden, dat er, tusschen vier oogen, met een enkel nevengebaar of een inzichtig woord met dubbele beteekenis, iets gelost werd van 't geen elk bij zich als een jubel voelde opdansen.
- Wat zal mijnheer Albert er van zeggen? Hoe zal hij het opnemen? Moet hij nu zijn freuleke laten zitten en op een ander gaan? of zal hij zich heel die ruzie niet aantrekken en zijn goesting doen?
Zulke veronderstelling bevatte al de mogelijke gebeurtenissen die uit de gevolgen van die oneenigheid konden voortkomen. En terwijl de bedenkingen op een rouwtoon voortsponnen, dreef de kwaad verholen deugd in 't ongeval boven als eene ranzige olie aan 't oppervlak van het gesprek. Alles wat in de verste verte betrek had met de zaak werd opgehaald en aan de beschouwingen onderworpen. Eene kwalijke nieuwsgierigheid zette een ieder aan om de inzichten en zienswijze der eigenaars te kennen; de eenen beweerden de hevige koppigheid bij de eene partij of de neiging om toe te geven bij de andere. Elk volgens eigen aard behandelde den toestand 't zij met voorzichtigheid of met openhartige ongestuimige uitspraken.
En waar er niemand die in de zaak kon betrokken worden, aanwezig was, werden de namen uitgezocht van vermoedelijke mededingsters die nu onverwachts eene kans hadden om in de plaats van juffer Elvire vooruit te komen en op de gunst van den jongen dokter aanspraak te maken. Op dat hoofdstuk werd er al wat nijdigheid en spotlust toegelaten en telkens de naam van een nieuwe partij genoemd werd, kon men den
| |
| |
persoon over den hekel halen om de vergelijking met Koornaert's nichtje te doen doorstaan. De twee dochters van den notaris kwamen om haar hoogen stand de eerste voor aan de beurt, maar ze werden medeen afgekeurd om hare aanstellerij en hoogdravende houding. De dochters van den koster konden er beter door, omdat zij vriendelijk waren van aard, maar zij werden tevens te licht bevonden op de weegschaal voor 't geen bezit van aardsche goederen betrof. Met de oudste dochter van den schoolmeester was het 't zelfde geval en geen enkele boerendochter kon voor de oogen der meisjes uit het naaisterscenakel genade vinden of in aanmerking komen om door mijnheer Albert met een blik maar begunstigd te worden. Men verdiepte zich in gissingen, liet de kansen aan het toeval en elk voor zich, hielden de meisjes haar vermoeden en gegeheime hoop als een schat verborgen in de angstige verwachting van eene mogelijke kans op gelukken. Deze die er niet aan denken moesten door haar persoon of door haren stand eenigen indruk te kunnen maken op den jongen dokter, hielden toch in de diepte harer meisjesziel de blijde verwachting om den held te zien opdagen en den strijd der mededingsters af te spieden. Het verheugde haar bij 't gedacht een belangrijke en fijne, beschaafde figuur te zullen zien op 't dorp, iemand die het toonbeeld zijn zou van een steedschen heer, iemand die van alles gezien heeft en iets meêbrengen zou van die vreemde verten waar men van droomen kon maar weinig van te weten kreeg. Het beroerde de schuchtere zeegbaarheid harer congreganistenziel met verleidelijke beelden en opgesmukte zonde. Zij stelden zich hem voor in eene opperste verfijning van kleerdracht, met de aangeleerde sierlijkheid der gebaren, het inzichtige gelonk der oogen en begaafd met eene beleefde spraak. Zij verlangden naar hem als naar een zegevierenden held die met den eersten blik alles bemachtigen zou en heel de bevolking betooveren. En op voorhand schiepen zij behagen bij 't
gedacht aan de vele slachtoffers die hij met al de macht zijner kennis en al de kracht der nieuwste medicijnen, nooit zou kunnen genezen.
't Geen de lichtzinnige meisjes bezig hield en waarover zij babbelden en konkelfoesden, belangde de bejaarde dorpelingen allerminst. Koornaerts nichtje en de mogelijke breuk eener liefdehistorie liet hen onverschillig, - ze waren alleen bezig en bekommerd en verpaft om de onwaarschijnlijkheid van
| |
| |
't geval. Op het dorp was er van alle menschelijke heugenis nooit iets van dien aard gebeurd; al het ‘wondere’ kenden zij enkel uit het dagblad, omdat het altijd in den vreemde voorviel en in verafgelegene streken. 't Belangde hen zooveel te meer omdat zij er de onmiddelijke getuigen van waren, omdat zij den dokter en Koornaert van nabij kenden. De beweegreden en de daadzaak konden zij niet verklaren en ze verwachtten het verloop als de ontknooping van een boeiend verhaal.
Aan de gevolgen voor 't welzijn van de gemeente dachten zij niet zoo zeer, ook niet aan 't gevoel van gerechtigheid - ze bleven staan voor die eene vraag: wie van de twee zal er 't gelijk halen!? Eene haastige of voorbarige verzoening vreesde men als het verlies der belangstelling waaraan een ieder scheen recht te hebben. In de argeloosheid van hun gemoed en door 't gebrek aan dieper inzicht lag en broeide alleen de heimelijke wensch om 't geval te zien verwikkelen en de gevolgen zoo opzienwekkend mogelijk te doen worden. Nu er toch iets gaande was en de eeuwigdurende rust en vrede de stille lucht van de parochie had beroerd, waren zij erop gesteld iets te zien gebeuren dat de moeite weerd was. De dokter noch Koornaert moesten malkaar ontzien, beiden konden het tot het uiterste drijven om hun recht te vorderen.
Hoe de zaak ineen zat, kon niemand achterhalen en voor den eene of voor den andere, partij te kiezen ware voorbarig en onvoorzichtig. Het gerecht zou uitwijzen wie van de twee het ongelijk had en dan zou de meening zich van zelfs wel vormen. Intusschen zou men er maar over praten, gissingen opwerpen met 't innige genot omdat er iets gebeurende is waar nooit iets gebeurde.
De vrede, die hier als iets bestendigs geheerscht had, scheen er vergroeid met de rust en de bedaardheid, die vast als de stand en het uitzicht van het dorp zelf, eene noodzaak geworden is van het leven. Nu er roering kwam, werden de menschen eerst gewaar dat de beste toestand vervelend wordt als het te lange aanhoudt; de afwisseling zou de gemoederen wat wakker schudden en de belangstelling naar dezelfde zaak moest levendiger betrek en gemeenschap brengen onder de parochianen.
Gelijk het meestal gebeurt, wisten de dokter en Koornaert, die er rechtstreeks in betrokken waren, hoegenaamd niet dat
| |
| |
er op de gemeente iets aan 't roeren was en de spannende opmerkzaamheid op hun persoon gericht bleef. Sedert dien onverwachten inval der gendarmen met Sarel, den veldwachter, en die onverklaarbare ontdekking van den gestolen tabak, was de dokter blijven staan in de verbazing en onzekerheid, als iemand die, na eene dondervlage, in de lucht kijkt om te weten of de laatste slag al gevallen is, of wel dat 't ergste nog moet achterkomen. Met 't bezoek van den pastor bleef de dokter zoo wijs als voorheen en naderhand had hij niemand ontmoet die hem eenige inlichting of raad gegeven had. Gezien de onverklaarbare houding waarin Koornaert zich opsloot, meende de dokter al dien kant de zaak te mogen besluiten en nu zou hij 't verloop maar met kalmte afwachten. Als bedaagde man wist hij: dat de verzoening zooveel te gemakkelijker zou gebeuren later, als er nu maar geen tooneelen plaats grepen die eene toenadering voor altijd onmogelijk zouden maken. De dokter, die zelf minzaam en toegevend van aard was, stelde een volle betrouwen in de rechtschapenheid der dorpelingen, die hij allen als zijne vrienden beschouwde. Hij twijfelde er geen stonde aan dat er iemand den dokter in den steek zou laten, of hem ooit durven verdenken van eene laffe of oneerlijke daad. Zijn verleden en al wat hij de menschen gedaan had was toch wel zooveel erkentelijkheid waard, meende hij.
- Al word ik door Koornaert in 't ongelijk gesteld, had hij tegen zijn vrouw gezegd, - al moest het zoover komen dat ik veroordeeld word, dan nog gelooft er geen mensch dat ik iets kwalijks bedreven heb! daar kan ik staat op maken! En al waren de menschen dan nog zoo stom en al moesten zij mij verdenken, dan nog veeg ik er de botten aan! Ik stel mij daarboven en stoor er mijn rust niet in - ik stel er mij vlak tegenover en dwing hen het onrecht in te zien!
Dat zegde hij zoo maar om zich zelf te overtuigen, maar zijn eigen kalme gerustheid was reeds verloren. Hij had niets te vreezen; de volle zekerheid was er dat heel de zaak zijn koude schoenen aleens niet raken kon, maar de verlorene gemoedsrust herkrijgt men niet door redeneering! De dokter was door jarenlange gewoonte zoo vastgegroeid in zijn stille leven; zijn gemoed was zoo weinig door dorpszaken beroerd geworden; - door den tijd was het vertrouwen bij de menschen zoo stellig dat hij alle dagen, na zijn ontbijt 's morgens
| |
| |
en na het noenmaal 's middags, zijn rondeke deed bij de menschen, zijn zieken bezocht, als een welgezind vadertje en er wat praatte met die ingoede menschen die hem altijd op zijn woord geloofden en deden wat hij gebood en daarbij nog verwachtten van hem dat hij wat schertste en plaagde en vertrok met de overtuiging dat alles in orde was. Zij zouden gemeend hebben dat er den dokter iets haperde, als hij de medicijnen toedienen moest zonder een kwinkslag of een spotreden. In hunne oogen was hij de man uit één stuk, de goedheid zelf, maar de stevige kerel, hun meerdere, die in alles raad weet en altijd met zijne hulp gereed is, zonder zich heftig aan te stellen of deftig of voornaam te doen om iudruk te maken. Zulke middeltjes mocht hij verwaarloozen, - hij toonde zich in den eenvoud van zijn gemoed, in zijn lustigheid, zonder praal of aanmatiging. Hij wilde dat de menschen in hem den dokter zouden vergeten om alleen aan den mensch te denken. Eerbied en achting groeien er dan wel van zelfs boven uit, was zijn meening. Alzoo had zijn wezen een prente geslegen bij de menschen die onvergankelijk seheen. Zij eerden hun dokter uit bloote ingeving, zonder redeneeren of bedenken dat het hun plicht van dankbaarheid was om een heel leven van toewijding en zelfofferen. Zij wisten het, maar schaften er niet op, dat de dokter hun ten dienste stond niet om loon of profijt; want al wie niet betalen kon, werd evengoed gemeesterd en zijn beste en gewone medicijn bestond vooral in onderstand bij de behoeftigen.
Wat kon eene onnoozele aantijging hem dus schelen? Hij kende zijn volk - zij zouden wel den rechten kant houden en er zou een algemeene schaterlach opgaan als er hem iemand van eenige kwade bedoeling moest verdenken!
Maar wat was er dan dat hem verontrustte en verlegen miek? Op straat en bij de menschen toonde hij zich los en ongedwongen; was het zijne verbeelding, suggestie of wat? Bezagen de menschen hem niet alsof er iets aan zijn persoon veranderd was?
- Scheelt er iets aan mijne kleeren? had hij aan Justine gevraagd; want met zijn gewone verstrooidheid gebeurde het wel meer dat hij onwelvoegelijk op straat kwam.
Neen, 't waren de menschen zelf die mijde waren en ongemakkelijk deden waar hij te naargange kwam. Hun gesprek stokte, er lag eene angst of verbazing in hun blik - er
| |
| |
haperde iets, het vertrouwen en de losheid was er niet meer... en dat verontrustte den dokter; hij voelde dat er iets wankelde waarop hij te veel staat had gemaakt.
Het was nog geen vrees - geen reden bestond er - maar zijn schoone gemoedsrust, zijn blijheid was geschonden. Hij, de goedzakkige, tevredene, breedopvattende man, was nu voor 't eerst in zijn leven gekrenkt en hij wilde het niet bekennen, hij wilde er over heen stappen. Maar hoe kon zulk een nietigheid hem raken?! De dokter van de gemeente die van tabakdiefte beticht wordt, 't was te gek! het hield geen steek. Was men op zoek naar den dader, zou men er iets anders onder vermoeden of was het een opgezet spel waar jaloerschheid of kuiperij bachten school? Hij wist het niet en toch had hij het geern geweten, zijn rust hing er van af en 't geluk in huis. De dreiging zou er boven blijven zoolang de zaak niet was opgelost en hij verwenschte 't, zich zelf en zijn eergevoel niet te kunnen overwinnen om tot bij Koornaert te gaan en hem te vragen wat er van de zaak was. Dat ware schuld bekennen, zich flauw toonen of verlegen, - neen, hij moest het laten loopen. God, het zou een acht dagen meêgaan en dan zou alles weer in zijn plooi komen - er maar niet te veel gewicht aan hechten!
Terwijl hij hier te tobben zat, was 't gevaar misschien allang geweken. Met een woord van Koornaert en al het gerucht was gedempt!
Van eersten af was 's dokters besluit geweest om onbevangen zijn wegen te gaan, zich aan niets te storen..
Gelijk gewoonte kwam hij voorbij Koornaerts huis, op weg naar 't dorp of keerde langs achter, door het wegeling tusschen de twee hovingen terug. Onwillekeurig voelde de dokter zijn herte jagen telkens hij het huis of het hof naderde, maar hij bedwong zich om een gewoon uitzicht te behouden. Tot nu nog had hij niemand ontmoet en hij kon het met zichzelf niet uitmaken of hij die ontmoeting vreesde of begeerde.
Den zaterdag-avond was het staminee in de Kroon, - de gewone klanten waren er vergaderd, uitgenomen Koornaert, die er voor den eersten keer, sedert jaren, afwezig was. Er werd met meer aandacht dan gewoonlijk kaart gespeeld en geen enkel woord werd over 't geval der tabakdiefte gerept.
Den zondag daarop had de dokter in de hoogmis, zooals altijd, met Koornaert en de andere kerkmeesters in de zitsels
| |
| |
plaats genomen; zij hadden de omhaling gedaan en voor elkaar een cent in de schaal gelegd, maar ze hadden elkaar niet in de oogen gekeken. Na de mis gingen zij hun gewone herbergen af - Koornaert en de dokter evenmin geen van de twee wilde zijn wegen loochenen of aan hun gewoonte verzaken omdat ze alzoo hun goed recht meenden te verdedigen, maar ze keken malkaar over het hoofd en bleven ver gescheiden elk bij zijn volk, aan 't gesprek. Al jaren gingen zij elken zondag, klokke twaalf, samen de plaats af, naar huis; nu voor den eersten keer vertrok de dokter zonder Koornaert, die met inzicht vijf minuten langer bleef plakken om 't gezelschap van den dokter te ontgaan.
Een volgenden dag, dat de dokter in zijn rijtuig uitzette, ontmoette hij Koornaert's nichtje. Het meisje groette hem ongedwongen alsof er niets bestond en dat verheugde hem uitermate. Maar eenige dagen later dat de dokter te voet, dezen keer, langs een smallen binnenwegel naar huis keerde, verkende hij op een honderd meters afstand, juffrouw Agatha die hem in 't gemoet kwam. De dokter had den tijd zich gereed te houden en zijn voornemen was om zich los en vriendelijk te toonen. Want, voor hoever Koornaert's zuster in 't geval betrokken was, mocht hij toch wel onderstellen niet te weten. Algauw echter merkte hij het ongemak bij Agatha.
- Wat zal het worden? dacht de dokter. Maar op den stond werd zijn gemoed zoo mild gestemd en alle vooropgezette kwaadaardigheid scheen hier onder de opene lucht en in die wijde koornvelden, zoo klein en belachelijk. De vogels schuifelden en het leven was heerlijk en weeldig in den zomerdag. De vrede hing als eene oneindigheid over de wereld! Hij glimlachte, groette op voorhand met een gul gebaar en wenschte goên dag; en om zooveel te doen als gewoonlijk, voegde hij er in één adem iets bij over 't weer en de warmte. Maar op den stond ging er hem iets door de ziel als een hevige belediging. 't Gelaat van de oude juffer was bleek en daarop rood geworden, haar lippen nepen nijdig den mond toe, zoo dat de wedergroet er als een ongewillige beleefdheid, met ingehoudene minachting was doorgemompeld.
De dokter schoot er heel zijn opgewektheid bij in. - Ja, 't was wel 't geen hij gevreesd had: de redelooze vijandschap, die alle vroegere vriendelijkheid in één trek te niet deed - het toegeven aan een onbedachten drang tot haat en kwaad- | |
| |
heid, - de trots die niet of niemand aanhooren wil, maar zich schrap zet om bij de tegenpartij geen zweem van toegevenheid door te laten.
De dokter glimlachte mismoedig.
- En wat zal het nu morgen zijn? dacht hij, als we elkaar ontmoeten bij den pastorie?
Op 't gewone uur trok hij er naar toe; maar Koornaert was er niet. Hier zou de rentier zijn wegen loochenen?
Ze zaten er huns gedrieën, met Messiaen en geen enkele die de zaak durfde aanroeren - ze bleven wachten in de vrees dat Koornaert zou binnenkomen. De dokter zat er dien keer wat angstig, hij vreesde en verlangde eene ontmoeting; het lag hem op 't hart de zaak te bespreken en 't verveelde hem schromelijk hier, met een huichelend wezen, de kalmte te gebaren en met gemaakt belang over beuzelarijen te spreken, terwijl aller gedachten bij dat ééne ding bezig waren waarover niemand het eerste woord durfde uithalen. Van een anderen kant vreesde hij zijn eigen ongestuimigheid, die hem misschien vervoeren zou in hevigheid en hem dingen zou doen begaan waarover hij later spijt moest hebben.
Zij bleven dien avond doorkaarten met een ‘blinde’, daar de vierde man ontbrak en zij speelden om 't even slecht want de zin en de aandacht der spelers was elders bezig.
Eindelijk, toen niemand Koornaert meer verwachtte, kon Messiaen zijn ongeduld niet meer houden, en met zijne boertige rondborstigheid, flapte hij 't er uit.
- Ewel, dokter, zeg me nu eens, wat is er gebeurd met dien toebak van Koornaert?
- Dat moet ge aan mij niet vragen, was het korte antwoord en aan den oogopslag van den dokter kon de boer genoeg zien dat hij te ver gesproken had. Gelukkig kwam de pastor er tusschen. Hij verklaarde dat het een misverstand was, eene haastigheid; dat alles wel terecht zou komen en in der minne moest afgehandeld worden.
- Menschen spreken menschen! was zijn woord, en wat is er te winnen met oneenigheid onder vrienden?!
De dokter echter bleef gesloten voor zich uitstaren en melken aan zijn puntbaard in de meening dat die toespraak beter aan de tegenpartij paste.
De andere twee waren om 't even ongemakkelijk, den dokter die altijd zoo lustig en aanminnig was, nu zoo ernstig en
| |
| |
verslagen te zien. De woorden van den pastor hadden hun uitwerksel gemist en dien avond konden zij niet gemoedelijk en openhertig meer met elkander spreken.
In 't naar huis gaan miek de dokter mistroostig bij zich zelf die bemerking: dat zij honderden keeren samen allerhande moeilijke gevallen met vuur en overtuiging besproken hadden, - dat zij huns gevieren de grootste gebeurtenissen der wereldpolitiek hadden beoordeeld en de ingewikkeldste vraagstukken met alle gemak konden oplossen en schikken naar hun zin en gezond oordeel - waar zij, nu 't hun eigen kleine belangen trof, niet bij machte waren er een woord voor te vinden en de zaak bloot te leggen! Wederzijds misten zij de onbevangenheid en elke poging bleef er stroppen voor de vrees van hoogmoed of eigenliefde te krenken. 't Is maar in zulke gevallen, dacht de dokter, dat men ondervindt hoe ver menschen van elkaar staan die door trouwen omgang schijnen bij elkaar te hooren.
Eenige dagen later dat de de dokter vroegmorgens op weg was naar een zieke, zag hij in de verte zijn gebuur den rentenier afkomen dat hij zeker van de eerste mis huiswaards keerde.
- Nu of nooit! besloot de dokter en een lichte rilling liep over zijn ruggegraat en eene gejaagdheid zette zijn zenuwen aan om haastiger te trappelen. Op den stond wist hij niet wat gedaan met de handen. De eerste plotse opdrang van zijn gemoed was om zich vijandig en gestoord te toonen, niet toe te geven, en de toenadering af te wachten van den overkant. Hij besefte heel de gewichtigheid van den stond en in een verleidelijke gedachte kwam het voorstel om met een enkel minzaam woord, heel de moeilijkheid uit de baan te ruimen.
Koornaert scheen onberoerd, strak als een beeld. Schichtig onderzochten de oogen malkanders wezen, op een afstand. Ze naderden en was 't dat ze van wederkanten het eerste woord van elkaar verwachtend waren? ze gingen voorbij alsof ze de ijdele lucht en niet anders dan de ijdele lucht hadden tegen gekomen.
Voor den dokter was dat zooveel als eene oorlogsverklaring. Nu wist hij met koppigheid en moedwil te doen te hebben; nu zou hij stand houden tot de andere toegaf en openlijk schuld zou bekennen!
| |
| |
Thuis vertelde hij niets van die ontmoeting. Justine moest niet noodeloos verontrust worden en 't was best dat de vrouwen zooveel mogelijk buiten het geschil bleven.
't Was juist nadat de dokter zijne vrouw had gerust gesteld en hij haar lachend verklaard had hoe de heele ruzie op een sisser zou uitloopen, - dat ze er later samen zouden om lachen, wilden zij er niet beschaamd om worden, en hij zelf bleef in de meening dat Koornaert leed onder eene voorbijgaande mistevredenheid die alleen door rust weer in zijn oude plooi zou geraken, - nu juist gebeurde hetgene de dokter nooit had durven vermoeden of veronderstellen.
't Was in de stilte van een gewonen namiddag, wanneer niemand er op bedacht was dat er eenige stoornis kon gebeuren, dat men den dokter uit zijn hof in huis riep om een heer te woord te staan, die bleek te zijn de deurwaarder uit de naburige, groote gemeente. De dokter hield zich ernstig, maar zoogauw was de deurwaarder 't huis uit, of hij schoot in een onbedaarlijken lach. Hij hield het papier in de hand en las luidop zoodat de doove meid het hooren kon tot in haar keuken:
- Pro Justitia! Dagvaarding van Beschuldigde! 't jaar negentien honderd en dertien... op het verzoek van het openbaar ministerie bij de rechtbank van enkele Politie!...
Was 't niet om achterover te vallen?! kon het nog gekker?! Een vonnis dus, - eene veroordeeling voor diefte, gevang, boete! 't Geen Koornaert zoo dubbelzinnig begonnen was, wilde hij nu klaarblijkend doordrijven? Die gekke geschiedenis zou de boer nu aandikken tot een verschrikkelijke gebeurtenis. Maar voorzag hij dan niet, de dwazerik, dat het tot zijn eigen beschaming zou uitdraaien - dat hij er beteuterd zou van onder komen?!
De dokter kon het lachen niet bedwingen, maar zijn vrouw vond de leute hier ongepast en zij bleef ongeloovig dat akelige papier bekijken, zoodat de dokter ook algauw het lachen staakte. Om het ernstig op te nemen kon hij niet besluiten, maar nu eerst dacht hij aan het vervelende achtergeloop en hoe heel de gemeente er nu mee zou gemoeid zijn.
- Mij wel, hij moet het weten! zegde de dokter en hij verbeet zijne gramschap en verontweerdiging omdat het geval zulk een dwaze wending nam en die zotte inval van een maniake vrijgezel nu opeens de rust op de gemeente zou komen storen.
| |
| |
- Wij hebben nooit iets met het gerecht te maken gehad, mopperde Justine, die het geval gewichtig opnam.
- Maar wij hebben er nog niets mede te maken! verklaarde de dokter.
- Onze eer en goede naam hangt er toch van af!
- Of Koornaert onze eer zal ontnemen! of er mij iemand als een deugniet zal aanzien! Ik lach er meê en met het gerecht op den hoop toe! Ik trek er me niets van aan. Ik blijf hier stil in mijn huis en laat alles begaan!
- Maar, Casimir, ge moet u toch laten verdedigen? Ik zou aanstonds een advocaat gaan spreken!
- Geen gedacht van, vrouwe! Ze mogen mij in 't gevang stoppen! Of wat meent ge wel, mijn reputatie staat toch wel boven alle verdenking?! ge denkt toch niet dat er één mensch zou gelooven dat ik iets misdreven heb - en toen nog dingen van zulken aard?! Ik reken op de verstandige lieden - en die heb ik allemaal met mij!
- Op de menschen valt niet veel staat te maken, man; men heeft andere dingen zien verkeeren! Ze draaien met den wind; - voor 't meerendeel is 't maar een inval en er zijn er altijd die er hun genot in vinden iemand te zien vernederen.
- De menschen kennen mij te lang, ze weten wat ik voor hen gedaan heb.
- Reken tóch niet op de dankbaarheid...
- Kom, kom, gij moest met Salomon getrouwd zijn! Gij neemt alles te zwaar op; ge zult wel zien dat niemand er erg in zal vinden en dat Koornaert ons zijne eereschuld zal komen aanbieden. En als 't moest zoo erg gaan gelijk gij vreest, wel, we hebben ons huis, wat scheelt ons het dorp en de menschen; zij zijn 't die mij niet missen kunnen, wat zouden zij doen zonder mij, ik zou 't willen zien!
- 't Is maar dat ik vrees voor Albert dat hij zich zal opwinden en dat het zulk een slechten indruk maakt om thuis te komen midden die oneenigheid!
- 't Is juist hetgeen niet te vreezen valt! Gij zult er hem nooit toe krijgen dat hij 't ernstig op neemt - hij zal er om lachen. Ik wacht maar naar zijne komst, dan zullen die brave parochianen eens zien welk een kerel ze voorhanden hebben! Wij beschouwen al die zaken van te dichtbij - eens dat 't verloopen is zullen wij lachen om onze vrees en ontsteltenis. Denk er maar niet aan en slaap gerust, en laat mij mijn gang
| |
| |
maar gaan! Ik zal het wel te recht brengen met of zonder Koornaert en zijn toebak. Als hij mij nu waarlijk voor den dader van het misdrijf beschouwt, waarom komt hij dan niet zelf zijne wraak nemen? Hij meent dat ik nijdig ben van zijne schoone groeite! Of 't mij wel schelen kan dat hij dees jaar de eerste is! Verleden jaar was 't mijne beurt.
- Al uwe tabak is 't spreken niet weerd en 't is schande dat verstandige menschen om zulke kleinigheid moeten ruzie maken.
- Ja, gij zult achterna de schuld nog op mij leggen! Zeg het maar rechtuit dat gij mij verdenkt van diefte met inbraak!
- Niemendal! of liever: ik zeg dat gij alle twee altijd te veel belang en te driftig over al die beuzelarijen van groeite en van kweek hebt gesproken...
- Wat wilt gij, vrouw? bij gemis aan groote zaken hecht men gewicht aan de kleine - ons kinderen zijn gekweekt, ons fortuintje is gemaakt - een mensch moet zijn zinnen op iets stellen!
- En wij dan? wat heb ik op de wereld?
- Gij hebt uw man, gij hebt de meid, gij hebt uw hondje en... 't is waar, 'k vergat het beste, - gij hebt het laatste woord! dààr!
En de dokter liep lachend door de gang en beval den knecht dat hij 't peerd zou zadelen. Heel die uitval van Justine was echter een voorzichtige poging om den dokter te polsen over het dieper inzicht - over 't geen ze vermoedde dat er gescholen zat onder Koornaerts handeling. Van tabak of van diefte was er volgens haar geen kwestie en de dokter moest het ook wel weten, maar hij wilde 't haar niet bekennen, dat er een andere reden was; hare onrust durfde zij niet mededeelen omdat zij den dokter doorschouwde en raden kon dat hij het verdoken hield om haar te sparen. 't Was de eerste maal dat zij in hunne betrekkingen niet openhertig hun gedacht uitspraken, maar 't was om beters wil en om malkaar geen noodeloos leed aan te doen.
- De dokter meent het lustig op te nemen, mijmerde de vrouw, maar hij is er diep door getroffen, arme, goede man!
|
|