| |
| |
| |
Adolphe Willette.
Aty Brunt.
ER is een streven, dat onzen tijd kenmerkt - helaas, mag hier wel worden ingelascht -: een drang naar het vluchtige, het luchtige, het gemakkelijk op te nemene; begrijpelijk, als wij zien hoe de strijd om het bestaan onder onze verwarde economische verhoudingen, zwaarder dan ooit, al onze vermogens van geest, ziel en lichaam ten uiterste beproeft. Men heeft tijd noch lust tot het beschouwen van en inleven in kunstwerken, die daartoe een geheelen en frisschen mensch vragen.
Aldus zegt men dikwijls, niet geheel ten onrechte, dat onze tijd staat in het teeken van het variété en het café chantant.
Wanneer wij thans dit moderne vermaak in zijne verhouding tot de geuite schoonheid, tot de kunst beschouwen, dan wordt onze aandacht allereerst heengeleid naar het Cabaret Artistique in Frankrijk, waaruit het Duitsche Ueberbrettl weer voortvloeide. Beide instellingen zijn niet meer, - de oprichters zijn dood of maatschappelijke lieden geworden: Salis ging heen en in Duitschland zoekt men te vergeefs naar het tragische leven van den zwerver Peter Hille.
Een jong geslacht heeft òf ingezien dat een hechte vereeniging van ontspanning en kunst een herschenschim is, òf heeft, verloren in meer individualistische schoonheidsidealen, geen stappen in die richting meer gedaan.
De Cabaret is historie thans en om U een goed beeld van Ad. Willette te schetsen, dien ik eerst, zij het dan in korte trekken, de vrij wel bekende historie van het cabaret van ‘Le Chat Noir’ als eerste en eenig zuivere vertegenwoordigster van het type te releveeren.
Rudolphe Salis kunnen wij beschouwen niet slechts als stichter van den ‘Chat Noir’, hèt Cabaret Artistique, maar evenzeer als den maker van dat Montmartre, waarvan ons de herinnering als een vast beeld is gebleven, een stad-op-den-berg, vol levenslust en levenskracht, van durven en kunnen, vol
| |
| |
zinnelijkheid en overmoed, vol feest en vol begeerten naar levend schoon.
Voor 1881 was Montmarte een buitenwijk van Parijs, ontsierd door weinig huizen, een dorpje op zich zelf, met kale onvruchtbare velden en talrijke slanke windmolens, een uitgezocht oord voor schilders, waarvan er dan ook verscheidenen hunne ateliers hadden. Hier maakte Rops zijn volle sensueele etsen, Henner zijne omnevelde vrouwenfiguren, hier werkten Stevens, Bonnat, Manet, Puvis de Chavannes en vele anderen. Toch ontbrak er iets aan dit bohême leven, dat was de lichte, lustige, sprankelende vroolijkheid, het feest van tintelende geestigheid en luchtige artisticiteit, kortom men miste het feestelijk samen-zijn, men leefde en werkte stil voor zich heen, ieder afzonderlijk.
Toen opende Salis - zelf niet meer dan een middelmatig kunstenaar, maar iemand, uitgerust met een tot heden toe nog niet overtroffen organisatorisch talent, één die de gave bezat de verspreide artisten bij en tot elkaar te brengen - zijn Chat Noir op den Boulevard Rochechouart en de blijde vreugdigheid deed haar intrede in Montmartre. Salis was de waard, entrée werd niet geheven, maar naarmate de belangstelling toenam, werden de prijzen der consumptie steeds hooger. Iederen Vrijdagavond waren er bijeenkomsten; er werden liedjes gezongen, schimmenspelen vertoond en teekeningen en schetsen van Willette, Steinlen, Caran d'Ache, Henri Rivière en anderen versierden de muren.
Na een paar weken werd er ook een courant uitgegeven die eveneens den naam Chat Noir droeg. Hierin vierde Willette's jonge kunst hoogtij. Hij gaf hier zijne fijne geestige prentjes, hier werd zijn gevoelige Pierrot geboren, het geliefde kind van Montmartre.
Het milieu van vroolijkheid en scherts, tot nu toe in het Quartier Latin, verplaatste zich. De Chat Noir werd het middelpunt van het lachende Parijsche leven. Al spoedig werd de zaal te klein om alle bezoekers te omvatten en het cabaret verhuisde naar het oude atelier van den schilder Stevens.
Een groot venster van gekleurd glas van Willette prijkte in de nieuwe gardezaal. Het droeg den titel ‘Te Deum laudamus’. Aan de wanden muurschilderingen ‘Le Moulin de la Galette’, ‘le Cavalier de la Mort’, ‘Robespierre’ en ‘la Chasse de l'Amour’ van denzelfden meester. Op de eerste
| |
| |
verdieping was het eigenlijke cabaret met het groote werk ‘Parce Domine’ van Willette. Hier en daar waren kattenstudies van Steinlen en prenten van Cheret en Forain. Het geheele huis hing vol teekeningen, lithos en schilderijen van de vele artisten-stamgasten.
Het kon niet anders of de Chat Noir moest navolgers krijgen en andere cabarets verrezen dan ook met groote, tè groote snelheid. Aristide Bruant, de brutale volkszanger vestigde ‘Le Mirliton’, terwijl verder genoemd moeten worden: ‘Le Chien Noir’ en ‘La Bôite a Tursy’. Toch bleef ‘Le Chat Noir’ niet alleen als aantrekkingspunt, maar zeker ook als artistiek milieu de eerste plaats innemen. In zijne zalen klonken de gevoelige liedjes van Paul Delmet, en Fragerolle en werden de schimmen van Henri Rivière vertoond, een kunstenaar, die werkelijk de meester van het schimmenspel genoemd mag worden.
In 1897 stierf Rudolphe Salis, op 't juiste oogenblik, want meer en meer tingeltangels en café chantants werden er opgericht, de tijd van het echte Cabaret was voorbij. Met Salis verdween de Chat Noir. Erich Klossowski zegt in zijn boek ‘Die Maler von Montmartre’ van hem: ‘Salis stirbt, aber seine Aufgabe hat er erfüllt. Einer ganzen Kohorte von Dichtern, Malern, Musikern hat er die Zunge gelöst, er hat keine Talente bilden und erwecken können, aber er hat sie ans Licht gezogen, ihnen die Bahn frei gemacht und sie erfüllt mit diesem romantischen wagemutigen, unabhängigen, kritischen, ironischen oder sentimentalen Künstlergeist, von dem er das von ihm entdeckte Land beherrscht wissen wollte.’
Montmartre heeft vele teekenaars en schilders voortgebracht, toch geeft geen van hen zoo zeer het beeld van den echten Montmartrois als Willette.
Hij heeft voor ons zijn Pierrot doen leven als hij blijde is en als hij verdriet heeft, den kinderlijken Pierrot en den verliefden Pierrot, Pierrot die treurt om zijn doode rozenstruik, Pierrot die droomt van zijn kleine Pierrette, die speelt met zijne vriendinnetjes, die zelfs in den hemel ‘sa vie de vagabond’ nog voortzet.
Willette heeft ons het type van den overgevoeligen naïven Pierrot gegeven en in dit type heeft hij den aard van zijn geliefd Montmartre zuiver geteekend.
| |
| |
Het is in zijne luchtige fijne Pierrotteekeningen, dat Willette zich het zuiverst heeft uitgesproken.
Zijn prachtig boek ‘Pauvre Pierrot’ waarbij hij zelf den volmaakt aanpassenden tekst schreef, behoort dan ook tot het allerbeste van zijn werk niet alleen, maar eveneens tot het fijnste en geestigste wat er op dit gebied verschenen is.
Ik wil daarom dit boekje wat uitvoeriger bespreken. De meeste illustraties bestaan uit een reeks kleine opeenvolgende prentjes, die op één blad staan, en als verluchting dienen van den op de vorige bladzijde geschreven tekst. Laat ik beginnen met Le Roman de la Rose. De kleine Pierrot met een reusachtige parapluie bekijkt de mooie roos. Hij valt voor haar op zijn knieën en besluit langs haar stengel naar boven te klimmen, maar hij blijft hangen aan hare scherpe doornen en verwondt zijne kleine handen. Dan komt de bij en kruipt in het hart van de roos, niet uit teederheid maar om er haar dagelijksch voedsel te halen. ‘Sterf, slechte vreugdebloem’ zegt Pierrot en de roos ligt op den grond, de schoone sieraden uitstortend, waarmede de dageraad haar getooid had.
‘Sterf gij ook Pierrot’, bromt de bij en zij doorsteekt hem met haar scherpen angel.
Welk een aardige tekst en hoe gevoelig zijn enkele zinnen. Uitstekend is deze plaat geteekend, de manier waarop Pierrot naar zijne pijnlijke handjes kijkt, vol met de scherpe dorens. Zijn gebaar van woede als hij de roos met zijn parapluie stuk slaat, de actie in het figuurtje van de bij - op het laatste plaatje - het nijdige priemen van het scherpe zwaard en het pijnlijke, zich nog willen verdedigen van den kleinen Pierrot.
‘Mon Rosier est mort!’ De slechte vrouw heeft zijn roos geplukt en haar aan een varken gegeven, een fattig heer heeft met zijn stok den laatsten knop er afgeslagen, de werkman heeft met een zwaren kruiwagen haar wortel verpletterd. En Pierrot knielt bij zijn doode roos en weent om zijne verloren illusies.
Mooi zijn de verschillende karaktertypen in dit plaatje geteekend, de kleine Pierrot, die bezig is de roos te schilderen, achter hem kruipt een slak, zijn huisje torschend. Het coquette vrouwtje, dat met een sierlijk gebaar de bloem afknipt en haar het vadsige zwijn geeft, de wreede man, de fat met zijn dunne beentjes en modern hoedje, die, zonder nadenken haar frisschen knop afslaat, de werkman, die ruw, onoplettend met zijn zwaren
| |
| |
kruiwagen de struik vernielt, en de tengere Pierrot in zijn zwart pakje, die geknield ligt bij de roos en weent met de handen voor de oogen. Een zwarte vogel verdwijnt in de verte. Als we dit laatste prentje, wanneer Pierrot de roos beweent, aandachtig bekijken, hoe mooi is het dan geteekend, welk een fijn sentiment spreekt er uit dit kleine figuurtje; wij voelen het verdriet van den armen Pierrot. Maar die droefheid duurt niet lang, hij bemint een klein fijn meisje. Hij zingt voor haar, hij speelt viool, zoo mooi dat zelfs de vogels luisteren, hij teekent haar portret, hij plaagt haar, hij wil zich doodsteken, het meisje blijft onbewogen. Slechts als hij haar na hard werken een geldstuk kan bieden, buigt zij zich gracelijk tot hem over, om het in ontvangst te nemen en de maan schreit bittere tranen.
Dan ‘Pierrot s' amuse’. Hij gaat uit met zijne vriendinnetjes. Hij springt en danst met de fijne wezentjes. Er is gang in dit lustige drietal, er zit beweging in de kleine voetjes, wij gevoelen hunne dolle sprongen, hunne opgewonden vroolijkheid. Los en gracieus zijn de bewegingen van hun armen, het neerzetten van hunne voetjes. Uit al Willette's teekeningen, maar uit dit plaatje in het bijzonder spreekt de Fransche geest van bevalligheid en sierlijkheid. Maar Pierrot wordt dronken en gaat vechten met Harlequin. Hij klaagt zijn leed aan de maan en als zijn kleine Pierrette hem gaat zoeken, hangt hij dood aan een lantaarnpaal.... En de kleine Pierrette licht haar rokje op, drukt het aan hare oogen en weent. Het lantaarntje, dat zij meenam om hem te zoeken, ligt rookend op den grond.
Aardig is bij deze plaat de geschiedenis van een poes, die een muis wil vangen, verwerkt. Eerst sluipt hij loerend op het muisje af. Goed van houding is het dier hier - het uitgerekte van het lijf - de kop vooruit, de staart gestrekt, kruipt hij voorzichtig langs den grond. Dan zit hij parmantig boven op het vat van Polichinelle, de twee voorpooten naast elkaar, de oogen onafgebroken op het kleine dier gericht. Later trapt Pierrot hem op den staart, zijne haren rijzen te bergen en hij schreeuwt het uit van pijn. De kat is bij Pierrette, als zij haar Pierrot aan het zoeken is en als zij hem vindt, heeft de kat de muis gevangen en houdt haar triomphantelijk in zijn bek. En die eenigermate conventioneele symboliek hindert in dit milieu niet.
| |
| |
Aardig doet die slanke zwarte kat tusschen het lichte gespeel der fijne lijntjes.
Eén van de beste serieplaatjes uit Pauvre Pierrot is die bij ‘Vision’. Pierrot heeft een meisje gezien en zijn hart is ontvlamd. Nu wil hij haar teekenen, maar valt over zijn werk in slaap. Dan verschijnt het meisje en zij zegt dat zij vertrouwen in hem stelt en hem voor model wil dienen. Zij begint zich te ontkleeden en Pierrot krinkelt in elkaar van plezier. Hij wil haar omhelzen en kust... den muur. Arme Pierrot, de muur is hard.
Deze kleine prentjes zijn twee aan twee van elkaar gescheiden door een bloem die eenigszins van betrekking op de voorstelling is. Als Pierrot zit te teekenen een lelie, als het meisje verschijnt een zonnebloem, wanneer zij zich gaat ontkleeden een roos, en op het laatste prentje zien wij het droombeeld dat een neus trekt tegen Pierrot, verdwijnen met een slaapbol.
Mijn artikel zou te lang worden wilde ik elk van de platen uit Pauvre Pierrot afzonderlijk bespreken, ik wil mij daarom bepalen tot de hier boven genoemde en slechts nog enkele kleine prentjes releveeren, die mij om de een of andere reden troffen.
Eerstens de ‘Préface de l' Auteur’ opgedragen ‘à mon maître d' école’: een blad met schrijfvoorbeelden, keurige letters b, die ontaarden in aardige Pierrots, die springen en buitelen tusschen de lijnen. Nette rechte streepjes, die wegdravende magere kereltjes worden. Werkelijk allergeestigst van vinding.
Bij ‘Richesse passe Honneur’ viel mij het grappige oude paartje op. De man, van op zij gezien, is de krant aan het lezen. Kringetjes rook stijgen uit zijn lange pijp. Hij heeft de beenen over elkaar en aan zijne voeten draagt hij groote muilen. Op het hoofd een groote vierkante calot met een kwast. Het vrouwtje zit met de voeten op een stoof. Zij breit aan een lange witte kous. Geestig zijn de gezichten van deze burgerluidjes, de man met de ronde brillenglazen voor de oogen, het ronde neusje en den breeden mond,
Op ditzelfde blad staat nog een ander aardig plaatje: als Pierrette de kat moet gaan koken, omdat de drie kleine Pierrots zooveel eten. De drie stevige jongens zitten voor de tafel gewapend met messen en vorken, wachtend om hunne hongerige maagjes te vullen, de arme Pierrette duwt met de
| |
| |
eene hand den mageren zwarten kat in den pot, met de andere bedekt ze de oogen om het akelige schouwspel niet te zien.
Bij ‘Vendredi Saint’ is het laatste teekeningetje het aardigst: als Petite Maîtresse na haar boetedoening op Goeden Vrijdag de Paaschklokken weer hoort luiden en zij Pierrot zoo onstuimig om den hals vliegt dat hij van zijn stoel afrolt en zijn pijp uit zijn hand vliegt. Een paaschhaasje blaast op een trompet, een klein Pierrotje kruipt uit een ei. De gevleugelde klokken klingelen. In de verte zien wij de zon opgaan en de molens en torens van Montmartre.
Hoe onnaspeurbaar fijn van teekening is zulk een vrouwenfiguurtje: de kleine voetjes, de gevoelige lijn van den rug.
Bijna op alle platen van Willette's Pauvre Pierrot komt een kat voor. Hij vangt een muis, speelt met het staartje van een varken, zit op Pierrot's doodkist, steelt zijn schat en trekt een hoogen rug. Overal loopt de zwarte kat, het symbool van Montmartre, tusschen de prentjes door.
Behalve dit soort illustraties bevat het boek ook nog platen, die met wit op een grijs fond geteekend zijn. Hoewel ook deze prentjes heel mooi zijn, missen zij toch de fijne verzorgdheid, dat teere, dat de andere plaatjes hebben.
Op de bladzijden van den tekst zijn ook gevoelige illustraties ingevoegd, waarvan ik die bij ‘La Bourse et la Mort’ wil noemen om haar bijzonder fijn sentiment.
Willette heeft ook een aantal lithographieën gemaakt. Eén van zijne series is Poèmes d'Amour. Ieder der litho's is een vierkante prent met er onder een krabbeltje van een klein figuurtje, waar de grappige geestige Willette weer voor den dag komt. Laat ik eenige litho's verder bespreken.
Het beeldje van den Amor staat hoog tusschen de omlaaghangende takken van treurwilgen. Aardig is de houding van het liefdegodje, de knieën zijn even ingezakt, het hoofdje is wat voorover het is alsof hij kijkt naar hetgeen onder hem gebeurt. Mooi van manier is dit prentje: het witte beeldje met de fijne grijze schaduwen. Het krabbeltje in de marge stelt een agent voor, een man met een dikken grooten neus, die eensklaps Amor met zijn lantaarn belicht, zoodat hij verschrikt wegvliegt.
Een andere mooie litho is het kopje van een zingend meisje. Goed is de expressie van het gelaat, typisch met de groote donkere oogen, het kleine coquette wipneusje en den open mond. Fijn is het teere vleesch aan den hals uitgedrukt. Het steekt
| |
| |
blank af tegen den donkeren achtergrond, waarop sterren flikkeren, die het kopje met een krans omlijsten.
Een naaktfiguurtje is van een bijzondere teerheid. Het slanke vrouwtje houdt in de handen den kantachtigen doek, die haar bedekte. Witte vlokken dwarrelen om haar heen. Echt Willette is bij dit gevoelige prentje de krabbel van een Pierrot, die nagezeten wordt door een monument dat zijne armen al naar hem uitstrekt.
Een andere aardige lithographie niet uit deze serie is een zangeresje uit een café chantant. Coquet gekleed met korte rokjes, waaruit de slanke beentjes en sierlijke hooggehakte voetjes komen, staat ze daar en zingt haar liedje, het mondje open. Schaduwen vallen door het vallicht op haar vroolijk gezichtje. Voor hare voeten ligt een ruiker viooltjes. Op den achtergrond zien wij den windmolen van Montmartre.
En altijd, altijd is het Willette, Willette op en top.
Het is wel eigenaardig als wij het werk van den hier in Holland zoo algemeen bekenden Steinlen vergelijken met dat van Willette. Zij leefden in een zelfde wereld, tegelijkertijd; en hoe geheel verschillend is hunne visie geweest. Steinlen heeft de menschen gezien, ellendig, zwoegend en werkend voor hun brood, hij ziet de vrouwen zich verkoopen, de mannen dronken in de kroegen. Hij geeft het geluk weer van twee elkaar kussende menschen, maar ook de droefheid van hun armoedig bestaan. Hij laat kinderen hunkerend kijken naar brood, haveloos, vermagerd gaan door de drukke straten.
Willette ziet het leven als een vroolijk spel. Hij laat zijn Pierrots genieten van de vroolijkheid, hun verdriet is van korten duur, en zij dansen weer verder in hun lustig leventje.
Zijn vrouwtjes zijn teere elegante wezentjes, die lachen en blijde zijn, die leven voor de liefde; het zijn geen vrouwen die den pijnlijken ernst van het leven kennen, zij blijven altijd meisjes, kinderen, ondanks al hun liefdesavonturen. Zij zijn nooit gemeen, maar vlinderen van den een naar den ander; 's middags kussen zij Harlequin, 's avonds slapen zij in de armen van Pierrot. Willette's vrouwtje heeft een groot hart, dat veel kan bevatten. Fijn zijn hare tengere leedjes, sierlijk de dunne gewaadjes, waaronder wij haar broos lichaam zien schemeren. Zij is als een vogeltje, dat sjilpt en zingt en in alles zijne vreugdigheid vindt.
| |
| |
Bij Steinlen is er schrijning en nijpend verdriet; bij Willette is het al verzoet tot een weemoed, die tot de hoogte van een glimlach is kunnen stijgen. Ook op Willette heeft de ellendigheid, de triestheid, het onrecht sterk ingewerkt; maar hij geeft het als de tijd het al heeft verzacht en vervaagd tot een hooge, diepe en stille vreugdigheid. In hem is het beste van Watteau's eeuw weer te vinden: het spel van gratie en lach, dat een soms al te diepe smart maskeert voor de wereld, die niet begrijpende is.
Het is in zijn later werk, dat Willette meer de richting van Steinlen is opgegaan en dat hij zich in zijn prentkunst ook op politiek terrein heeft begeven. Als bekwaam teekenaar heeft hij ook in dit genre goede dingen gemaakt, maar toch blijft hij in zijne Pauvre Pierrot en andere illustraties in die lijn het zuiverst: de typische Willette van Montmartre.
In 1888 verscheen Willette's eigen tijdschrift ‘Le Pierrot’ een blad door hem geredigeerd en geîllustreerd. Hierin reeds begon hij zich aan de politiek te wijden; nog een enkele Pierrot of Colombineteekening, maar die tijd van spel en jeugd was voorbij. Op de eerste plaat van ‘Le Pierrot’ ziet men Pierrot zijn jeugd begraven: dix ans de Bohème. Hij zal niet meer spelen met zijn kleine vriendinnetjes, hij wordt ernstig en bezadigd. Lang heeft dit tijdschrift geen stand gehouden, het is zooals Henri Betaldi in zijn Graveurs du XIXième siècle er van zegt ‘Un journal, fait par un seul artiste, a peu de chances de réussir.’
Vele jaren werkte Willette ook mee aan de Courrier Français, die na den Chat Noir hèt tijdschrift van de jongere teekenaars werd, een blad, waaraan ook Forain, Louis le Grand en Steinlen hunne medewerking verleenden.
In sommigen van de hierin verschenen platen lijkt Willette op Steinlen. Zoo o.a. in ‘Et notre pourboire’. Een vrouw ligt wanhopig, half gekleed, met losse haren bij een ledig wiegje, één doodbidder met het kleine kistje op den schouder gaat de deur uit, de andere staat naast de vrouw en houdt de hand op, haar met zijn ruw hardvochtig gezicht glimlachend vragend aankijkend. In deze prent en in een als ‘C'est rien dur à tuer un amour,... mais on y arrive toujours avec une bonne bouteille’, waar een vrouw op het bed ligt te huilen en een dronken man met een flesch den boel kort en klein heeft geslagen en den kleinen amor, die op den grond ligt uitgestrekt,
| |
| |
heeft vermoord, voelen wij een zelfde sentiment als bij Steinlen, alleen bij Willette minder sterk en krachtig, omdat zijn talent zich hiervoor ook minder leent. Toch heeft hij ook eenige teekeningen gemaakt die bijzonder groot van gevoel zijn.
Ten eerste ‘Je suis la Sainte Democratie, j'attends mes amants.’ Voor de guillotine staat een gewelddadige vrouw, naakt, met op het hoofd de roode Fransche muts. De eene arm steunt op de dij, de andere heeft zij onder het hoofd. Breed en forsch gebouwd is het lichaam, hoog en trotsch-uitdagend de blik. Zij staat daar overtuigd van haar kracht. De lucht is zwart van donkere wolken. Onder de guillotine zien wij de huizen van Parijs. Deze plaat is werkelijk grootsch van gedachte en even grootsch van conceptie en weergave.
Een tweede teekening is: La Liberté: ‘Pour toi le ciel... pour moi la terre’. Een naakte vrouw loopt met uitgestrekte armen een heuvel op, naar den gekruisigden Christus. Wij zien slechts tegen het houten kruis, de smalle doornagelde voeten. De vrouw houdt de armen open, als wil zij de geheele wereld omvatten, het hoofd zelfbewust naar achteren, de hangende haren fladderende uit de roode muts. Levensvol staat zij daar op den eenzamen berg.
Hoewel ik voor mij blijf gelooven dat Willette's grootste kracht niet hierin ligt, spreekt uit deze teekeningen toch een ongemeene breedheid van denken en een macht tot expressie van het ontzaglijke en heftige, dat wij in de Pierrots niet zouden vermoeden.
Het talent van Adolphe Willette is zuiver illustratief, vandaar wellicht dat zijn schilderwerk, waarvan ik enkele stalen in den laatsten Salon zag, minder gelukkig is. Hij heeft verscheidene boeken geïllustreerd en tot de besten behooren: Les Pierrots, Les Soeurs Hedouin, Les Gibouleés d' Avril en andere werken van Mélandri, La Soeur de Pierrot van Arsène Alexandre, Les Nuits de Paris van Emile Darzens en het mooie boekje van Emile Vita ‘Farandole de Pierrots’.
Zoo heb ik, aan de hand van enkele publicaties die, betrekkelijk toevallig, in den laatsten tijd in mijn bezit kwamen, U een man pogen te teekenen, die niet alleen als kunstenaar een bijzondere en aantrekkelijke verschijning is, maar in wiens beste werk een kwart eeuw specifiek Parijsch bohème leven zuiver en met een prachtige frissche onbevangenheid is uitgesproken.
|
|