De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Buitenlandsche zaken.
| |
[pagina 180]
| |
Ontwijfelbaar zal het vooruitzicht van vestiging op de Oostkust van de Adriatische Zee een door de Engelsch-Fransche diplomatie uitgeworpen lokaas zijn, waarin velen in Italië zouden willen bijten, terwijl ‘herovering der Italiaansche provincies’ op Oostenrijk wel steeds een wensch der chauvinisten is. De staatslieden te Rome zullen echter wel hun hoofd koel weten te houden. De jongste oorlogsondervindingen nu waarschuwen ernstig tegen eene avontuurlijke politiek en ook de diplomatieke ervaringen van den laatsten tijd moeten conservatief stemmen. Want zoo Italië aan Engeland en Frankrijk het precaire voorrecht dankte zich ontijdig, op eene voor zijne bondgenooten onwelkome wijze, in Tripoli te vestigen, dan hebben toch die gegriefde bondgenooten meer oprechtelijk dan de kabinetten van Londen en Parijs er naar gestreefd, eene snelle en voor Italië voorspoedige beëindiging van de Tripoli-kwestie te bevorderen. Voor de ontwikkeling van het nieuw verworven bezit in Noord-Afrika zal Italië nog pressie op Frankrijk moeten uitoefenen, hetwelk, met het oog op Tunis, beslag legde op het Achterland (waardoor de groote karavaanwegen loopen). In den Driebond zijnde, kan Italië zich geldend maken; uittredend zou het groot gevaar loopen, volkomen afhankelijk te worden van Frankrijk en Engeland. - De internationale positie, als gevolg van de Britsche ententes reeds gevaarlijk gecompliceerd, wordt nu daarenboven geëmbrouilleerd door de dreigende ontbinding van het Turksche Rijk. Het is niet meer te voorzien wat de naaste toekomst brengen zal; maar toch blijft er alle reden te verwachten, dat althans de mannen, die voor de politiek van Koning Victor Emanuel verantwoordelijk zijn, oordeelen zullen, dat een groote oorlog in Europa zeer slecht uitzicht zou geven op eene verbetering van de positie van Italië. Het is met het oog daarop zeer wel mogelijk, dat de dreigende vloot-demonstraties van Frankrijk en Engeland - wel verre van het door Delcassé verwachte resultaat te hebben - er de regeering te Rome toe zullen brengen de gelukkige en aan den Europeeschen vrede zoo bevorderlijke verstandhoudingen, door Bismarck in het leven geroepen, te bevestigen en te versterken, overeenkomstig de nooden van dezen tijd. De Italiaansche pers laat zich sterk in dezen geest uit, in zooverre zij in de concentratie de uitvoering ziet van den ‘two-power standard’ door Frankrijk in de Middellandsche Zee, waardoor de bestaande verhoudingen verstoord en Italië en Oostenrijk gedwongen worden hunne vlootprogramma's belangrijk uit te breiden.
In Engeland is het alleen nog een fractie der liberale partij, die zich tegen de Duitsch-vijandige staatkunde der regeering verzet. De bekende publicist H.W. Massingham spreekt het onomwonden in de ‘Daily News’ uit, dat het doel van Engeland is Duitschland in te sluiten en te vernietigen. Hij teekent de jongste vlootdisposities aan als een belangrijke zet in ‘a proces of penning in (Germany), literal and substantial.’ ‘No great country has’ - zegt hij - ‘ever had so open a menace presented to it. Germany (now) is informed that isolation and destruction of her navy and the envelopment of her coasts are matters prearranged between these powers (of the Triple Entente).’ Onomwonden noemt hij die politiek vernederend en provoqueerend, dreigend en insulteerend en hij stemt toe: ‘Het hart van deze Duitsch-vijandelijke coalitie is Engeland. Frankrijk noch Rusland heeft haar ontworpen, zou er aan hebben kunnen | |
[pagina 181]
| |
denken. Zij bezitten niet de schepen, noch de mannen en nemen ook niet de strategische stellingen in voor de noodige zoo omvangrijke opstelling van maritieme strijdkrachten. Wij zijn het, het is het liberale Engeland, hetwelk de werkzame Tweedrachtzaaier in Europa is, de voorbedachtelijke aanlegger van den oorlog. Welk doel heeft het van toenadering (tot Duitschland) te spreken, wanneer wij het op deze wijze beleedigen en bedreigen? Welk doel heeft het van die mogendheid matiging in vlootbouw te vorderen, waar het duidelijk is, dat wij haar noodzaken op verdediging bedacht te zijn en bloote overwegingen van vaderlandsliefde haar tot nieuwe inspanning (in zake vlootbouw) moeten aansporen..... Massingham erkent in de Fransche actie in de Middellandsche zee den toeleg om Italië en Oostenrijk in bedwang te houden (lees: van Duitschland te vervreemden) en oordeelt, dat Rusland er toe gebracht is de Oostzee te beheerschen met het oogmerk eene concentratie van de Duitsche vloot in de Noordzee te beletten. Dat zoo het eindoogmerk is, mag men wel aannemen; maar of het doel volkomen bereikt zal worden, is zeer te betwijfelen. De belangen der entente-mogendheden, met name die van Rusland en Engeland, zijn te zeer tegenstrijdig en het oogmerk van Engeland is te eenzijdig, dan dat er niet groot gevaar voor mislukking zou bestaan. De diplomatieke successen van heden kunnen weldra in een nederlaag verkeeren. Het is niet te gelooven, dat Engeland er in zal slagen Europa zoodanig te verdeelen, dat het er heerschen kan.
De onmiddelijk op oorlog berekende opstelling der Engelsche en Fransche maritieme strijdkrachten, kan moeielijk nalaten ook de houding der Nederlandsche regeering te beïnvloeden. Nu deze grootmachten zóó ernstige voorbereidingen treffen, mag Nederland niet stilzitten. Het is te hopen, dat 's lands regeering er oorzaak in zal vinden met geheel buitengewone energie de noodige maatregelen te nemen om de zeer bedreigde reede van Vlissingen en de Schelde door zware verdedigingswerken te beschermen. Zoodoende kan nog tijdig aan Engeland en Frankrijk de mogelijkheid ontnomen worden om via ons neutraal gebied (d.w.z. met onze lijdelijke medewerking) een flankaanval op Duitschland te doen. Door die mogelijkheid uit te sluiten, zal Nederland geenerlei dienst bewijzen aan Duitschland, doch slechts zijn plicht van neutraliteit betrachten. Dat dusdoende de kansen op het behoud van den Europeeschen vrede in niet onbelangrijke mate gesteund worden, is eene bijkomstige omstandigheid van groot gewicht, welke ons zeker niet mag weerhouden onzen plicht te doen.
Hoezeer het gevaar dreigend is, dat Nederland voor operaties tegen Duitschland binnen de Engelsch-Fransche ‘invloedsfeer’ getrokken wordt, - dit is men dezer dagen herinnerd door eene uitlating van den Franschen vice-admiraal Germinet. Naar diens persoonlijke meening, als in een Fransch blad weergegeven, hebben Engeland en Frankrijk het elementaire, lees: noodzaaks-recht het Kanaal als hun (territoriaal) vaarwater in oorlogstijd te sluiten. De generaal Jhr. Den Beer Poortugael heeft onmiddelijk tegen die opvatting protest aangeteekendGa naar voetnoot1.. Aan de hand van Engelsche en Fransche autoriteiten toont hij het grof rechtsverkrachtende karakter van de voorgestelde sluiting aan. Als om strijd verontrust door het geweld, dat zou | |
[pagina 182]
| |
worden aangedaan aan de rechtsbeginselen, welke hij hielp opbouwen en verontrust door de nadeelen (en gevaren), die uit zulk eene sluiting voor Nederland zouden voortvloeien, heeft de generaal de vraag gesteld, of men hier met misverstand, onverstand of onbeschaamdheid te doen heeft. - Zonder twijfel nu hebben we hier te doen met iets, dat als misverstand kan worden verklaard (van een onvoorzichtigen journalist, die een onbescheiden, althans onbescheiden schijnenden admiraal heeft nagepraat). De schrijver geeft aan de hand, dat officieel door onze regeering opheldering zal worden gevraagd. Het is te hopen, dat onze minister van buitenlandsche zaken eene pertinente verklaring zal vragen, dat onder alle omstandigheden het Kanaal open zal blijven. Generaal Den Beer Poortugael heeft ons, reeds vele jaren geleden, in zijn werk over het oorlogsrecht geleerd, dat militaire noodzaak, - wel met elementair recht verward -, een even gevaarlijk als rekbaar begrip is. De stelling van den vice-admiraal Germinet, als zoude sluiting van het Kanaal het elementaire recht van Frankrijk en Engeland zijn, is dan ook niet zoo absurd, als zij op het eerste gezicht lijkt te zijn. Duitschland is met zijn machtig landleger en met zijn sterke kustverdediging in militair opzicht misschien onoverwinnelijk, wellicht zelfs niet ernstig kwetsbaar (dan in zijne Koloniën). Onder de bestaande collectieve tractaten is zijn handel en is de handel van neutralen op Duitschland beschermd tegen de vernietiging, met welke hij, onder vroeger geldende en door Engeland steeds ruim toegepaste beginselen, was bedreigd. Een zeer wondbare plek te vinden in het harnas van den tegenstander kan militaire noodzaak heeten. De sluiting van het Kanaal, ook voor de scheepvaart van neutralen - (welke men overigens niet in haar uiterste consequentie zou behoeven door te voeren: een uitzondering zou b.v. zeker wel gemaakt worden voor postbooten) zou een meest effectief middel zijn om Duitschland's handel te ruïneeren en het Rijk juist daar hevig te treffen, waar de oorlog het einddoel zoekt. De Londensche Conventie van 1910, al dan niet geratifieerd als de oorlog uitbreekt, zou dan geëerbiedigd kunnen worden en geen ‘vreedzame’ blokkade van neutrale havens zou noodig zijn, wanneer het Kanaal eenvoudig voor de scheepvaart van neutralen gesloten werd. Zeker, het zou een internationale staatsgreep zijn, brutaal middel, hetwelk geen rekening hield met de rechten en belangen der neutralen; maar wie zal zich verzetten, indien Rusland, hetwelk niet als vóór 1904 hevig met Engeland strijd voert, door een of andere concessie is tevreden gesteld? In het veronderstelde geval zouden de neutralen eene kleine minderheid zijn, niet numeriek maar wezenlijk. Het duldt geen tegenspraak, dat deze opvatting eene grove verkrachting is van het begrip militaire noodzaak, maar men heeft te rekenen met het feit, dat talrijke autoriteiten in Engeland van oordeel zijn, dat in een aanvallenden oorlog, als thans voorzien, Engeland's vloot van zeer precair nut zou zijn indien zij niet zou worden gebruikt om den handel van den tegenstander te vernietigen. Overigens spreekt het vanzelf, dat de vooropgezette reden van sluiting eene andere dan de wezenlijke zal zijn. De scheepvaart door het kanaal zal worden voorgesteld als ernstige moeilijkheden op te leveren voor den verkenningsdienst en gevaar voor de operaties van de Britsche vloot. Dat ook generaal Den Beer Poortugael, hij moge dan den rechtsgrond aan de voorgestelde sluiting ontzeggen, daarvan toch de mogelijkheid voorziet, blijkt duidelijk uit zijn wensch naar officieele opheldering over de uitlating van den Franschen admiraal. | |
[pagina 183]
| |
De sluiting van het Kanaal voor de scheepvaart zou na Duitschland het meest, en in volstrekten zin op eene hoogst ernstige wijze, Nederland treffen. Dat is een nadeel hetwelk Nederland echter, naar Engeland en Frankrijk zullen willen, in zijn macht heeft te keeren. Het blijve nalatig een fort te Vlissingen te bouwen, het geve geen waarborg voor effectieve neutraliteit en late de Duitsche flank open. Alsdan kan Nederland op eene meest ernstige zorg van Fransch-Engelsche zijde voor zijne belangen vertrouwen: de sluiting van het Kanaal zal dan niet langer ‘militaire noodzaak’ zijn om een zwakke plaats in de Duitsche positie te vinden en ‘vreedzame’ blokkade van Nederlandsche havens zal dat ook niet dadelijk noodig zijn, - al is niet te voorzeggen wat de omstandigheden later kunnen eischen. Engeland wil ons land geen kwaad, indien het hem slechts de gelegenheid laat de Schelde op te varen. Maar wil Nederland niet lijdelijk medewerken aan Duitschland's vernedering, door de entente-mogendheden in staat te stellen een inval, direct of indirect via ons gebied, te dreigen of te ondernemen - dan zal het met Duitschland moeten mede-lijden. Dit is o.i. de ware beteekenis van de ‘persoonlijke meening’ van den Franschen vice-admiraal. De sluiting van het Kanaal is een dreigement tegenover Nederland (en België), thans voor het eerst openlijk uitgesproken en dat zeer wel in vervulling zal kunnen gaan, indien het niet op het juiste tijdstip, dat is onmiddellijk, beantwoord wordt door de meest pertinente Verklaring te vorderen, dat het Kanaal onder alle omstandigheden open zal blijven. Wordt deze Verklaring geweigerd, dan weet Nederland waaraan het zich te houden heeft en is het tijdstip aangebroken waarop het gedwongen is zich partij te stellen. De plicht van neutraliteit, Nederland opgelegd, is onder de gegeven omstandigheden een buitengewoon zware. Dat kan niet ontkend worden. De practische beteekenis toch van dien plicht is, dat we Duitschland tegen dreiging of overval via ons gebied dekken, daarentegen ten uiterste Frankrijk en Engeland bestrijden, voor zoo ver hunne politiek er op gericht is de rechten, plichten en belangen van onzijdigen ondergeschikt te maken aan de belangen der entente-mogendheden. Vooral met het oog op ons Koloniaal Rijk zijn velen in Nederland bevreesd een neutraal standpunt streng te handhaven. Uit welke plichtmatige overwegingen dan ook stelling te nemen tegen Engeland, stemt hen bezorgd voor de toekomst van de Koloniën, en onder den invloed van die bezorgdheid zijn zij geneigd te vergeten dat stelling nemen tegen Duitschland, hetgeen we feitelijk doen wanneer we Engeland en Frankrijk ter wille onzen neutraliteitsplicht verzaakten, voor het Vaderland zelf noodlotttg moet worden. Wij daarentegen zijn overtuigd, dat men met deze plichten mede het onmiddellijk en toekomstig landsbelang zal dienen niet alleen, maar ook de vooruitzichten voor den vrede in Europa en op het ongestoorde bezit onzer Koloniën. De ervaring (als door ons begrepen) leert, dat Duitschland den vrede, Engeland daarentegen, zoo niet zelf, dan toch onder de vastelandstaten, den oorlog zoekt. Nederland heeft in Europa een hoogst gewichtige strategische positie. Laat het die positie open, zoodat Engeland haar te eeniger tijd kan forceeren, dan wordt het oorlogsgevaar enorm gevoed. Wordt echter onze positie nog tijdig bevestigd, dan mindert het gevaar aanmerkelijk en worden wellicht spoedig die gelukkige verhoudingen hersteld, welke tientallen jaren waarborg waren, dat geen grootmacht de hand dorst uitsteken naar ons Koloniaal Rijk. |
|