| |
| |
| |
Elisabeth von Arnim.
Geertruida Carelsen.
‘De vlucht van Priscilla.’ (Blijspel in 4 bedrijven, naar het Engelsch van Elisabeth von Arnim.) Zoo las men in den laatsten winter af en toe op tooneelprogramma's.
Het stuk is vol gezonden humor. Priscilla, dochter van een Duitsch groothertog van het Serenissimus-type, verveelt zich deerlijk in haar vaders kleingeestige omgeving, en wordt in haar naar ruimer ontwikkeling strevende idealen ondersteund door diens ouden bibliothecaris. Reeds meermalen is zij voornemens geweest te ontvluchten; en dat plan rijpt tot werkelijkheid, als zij bemerkt dat, geheel buiten haar om, bij wijze van verrassing, haar verloving met zekeren Prins Henri van Luzern zal afgekondigd worden. Zij ontsnapt nog juist bij tijds naar Engeland, vergezeld van haar kamenier, en onder geleide van genoemden boekenman, die, meer geleerd dan verstandig, een heel onpraktisch gids is in de wereld van socialen arbeid, waarin zij zich nu wenscht te werpen. Gelukkig is de prins-minnaar, uit echte liefde, tactvol genoeg om in te zien, dat de beste maatregel om haar terug te krijgen, is: haar stil te laten begaan. Om opzien te vermijden wordt zij, in overleg met den groothertoglijken lijfarts, verklaard bedlegerig te zijn wegens influenza. Prins Henri zorgt een oog in 't zeil te houden, en geduld te oefenen tot de weldadigheidsproef vanzelf vast zal loopen. Die loopt spoedig vast; en dan schiet hij op het rechte moment toe, om zijn geliefde uit een warnest van moeielijkheden te redden. Daarop keert zij terug onder het vaderlijke dak, en erkent dat zij, als vrouw van haar trouwen bevrijder, met hem samen, in hun natuurlijk milieu, meer goed zal kunnen doen dan, buitenslands, op haar eigen houtje, zonder de minste voorbereiding toegevend aan fantastische idealen.
Wie is die auteur, met een goedklinkenden Duitschen naam, die in het Engelsch zulk een frisch, vlot, amusant tooneelstuk heeft geschreven?
| |
| |
Deze vraag stuurt mij in herinnering terug naar een jaar of twaalf geleden, toen er een mooi, anoniem boekje was verschenen, getiteld: Elisabeth and her german garden.
Ook bij ons te lande werd dit veel gelezen en genoten, wegens zijn aantrekkelijke eigenaardigheden. De voornaamste bekoring lag in den fijnen, diepen zin voor natuurschoon, geuit op een tegelijk elementair-naieve en begrijpend-artistieke wijze. In Duitschland voelde het betrekkelijk-beperkte, engelschlezende publiek die superieure waarde van den inhoud evenzeer: maar dáár kwam er een tweede prikkel bij: nieuwsgierigheid naar de persoon der schrijfster.
Wie was die vrouw, tijdelijk gescheiden van haar echtgenoot, dien zij in een korte opdracht als ‘man des toorns’ karakteriseert? Wat dreef haar om, in zijn afwezigheid, met hare drie dochtertjes - die zij, in plaats van bij ware of gefingeerde doopnamen, April, Mei en Juni noemt naar de maanden der geboorte - haar heil te zoeken op een noordduitsch landgoed, waarvan de seringen- en zangvogel-rijkdom haar verrast en verbaast en verrukt?
Het verhaal, in dagboekvorm geschreven, droeg zoozeer den stempel van echtheid, dat de intuitie der lezers, en vooral der lezeressen, er aanstonds een biecht in zag: een stukje autobiografie van een hoogstaande, voornaam-ontwikkelde vrouw, waarschijnlijk van Britsche afkomst.
Weldra bleek, dat genoemde intuitieve opvatting de zaak bij het rechte eind had. Reeds eer, een jaar later, Elisabeth's tweede bundel: A lonely summer (een even mooie variatie op den eersten) was verschenen, wist de letterkundige wereld te Berlijn wie de schrijfster was. Had men eerst gegist, geraden, op allerlei manieren getracht het geheim uit te vorschen, - tot prinsessen toe waren met het Elisabethschap gedoodverfd, - thans had, in Berlijnsche salons, ieder wat omtrent haar te vertellen.
't Geen vaststond was: dat men in dit geval te doen had met eene der vele gravinnen von Arnim. Haar meisjesnaam was geweest Miss Beauchamps, wat tot sommiger verwondering meer fransch dan engelsch klonk, totdat iemand, ter explicatie, over hare vermoedelijk Normandische voorouders sprak. En het bewuste landgoed wist men nu ook, in volle werkelijkheid, te liggen, en wel in het noorden van Pommeren. Het heet Nassenheide, wat zeer erg nat klinkt, maar in zijn tegenwoor- | |
| |
digen toestand evenmin aan een poel of moeras moet doen denken als de Pruissische provincie Nassau, die ook oorspronkelijk blijkbaar eene ‘nasse Aue’ moet geweest zijn. Ja, Nassenheide behoort tot de best-geexploiteerde Pommersche goederen; in wetenschappelijk-landbouwkundige kringen staat de eigenaar bekend als een der bekwaamste, meest vooruitstrevende ‘agrariërs’. Wààrom hij in zeker voorjaar tijdelijk verdwenen was en zijn gezin zulk een eenzamen zomer tusschen seringen en lathyrussen had bezorgd? Er was een verhaal van een duel in omloop; en dat gerucht gaf meteen den meest plausibelen uitleg voor het epitheet van ‘man des toorns’, hem door zijne gemalin in het publiek toegeslingerd. Dat was nu niet heel mooi van haar; want een duel is iets wat in Noord-Duitschland elken dag den beste kan gebeuren. Maar daar het echtpaar later weer rustig samenwoonde, en hij in een van Elisabeth's latere werkjes voldoende van den blaam van toornigheid gezuiverd werd, achtte de publieke opinie zich omtrent haar bevredigd. Enkele belangstellende lezeressen zonden haar brieven van sympathie, op hoop van een antwoord, dat echter nooit kwam. Als zij 's winters in Berlijn was, deed deze of gene soms moeite om met haar in aanraking te komen, wat echter niet lukte. Gaandeweg hield men op, zich met haar particulier leven te bemoeien en besloot alleen dankbaar te accepteeren wat haar pen verder zou opleveren.
En dat is in den loop der jaren allerlei geweest, van verschillenden aard.
Eerst verschenen er aardige Engelsche kinderversjes, door Elisabeth's eigen hand geillustreerd, en oorspronkelijk voor haar eigen drie lentedochtertjes bestemd. 't Ligt voor de hand, dat dit boekje in Duitschland weinig afzet kon vinden; maar wie een exemplaar bezat, vertoonde het aan vrienden en bekenden als een rariteit, - als een nieuwe zijde van Elisabeth's begaafdheid.
Daarna - ik ben de volgorde vergeten! - kregen wij een beschrijving van een reis naar Rügen. Dit mooie eiland is, van Berlijn en omstreken uit, een geliefkoosd doel voor een zomeruitstapje. Elisabeth maakt dien tocht alleen met hare kamenier, bezoekt alle bekende punten, beleeft eenige avonturen, houdt gesprekken tot over moderne filosofie toe met medetoeristen, die zij op haar weg ontmoet; en doet van dit
| |
| |
alles verslag in haar eigenaardigen trant. Alweer, in de eerste plaats: die innige ontvankelijkheid voor natuurschoon, aan welker uitingen zij reeds zooveel bewondering had te danken gehad; en, daarnaast, hare geestige opmerkingen over de haar omringende menschenwereld.
Die menschenwereld is Duitsch; en zij ziet haar met een Engelsch oog. Waar zij haar fantasie laat werken, stelt zij gaarne Engelsche en Duitsche personen tegenover elkander, en doet door dat contrast grappige tooneeltjes ontstaan. Een harer boeken is getiteld: Fräulein Schmidt and Mr. Anstruther, en geeft ons de correspondentie tusschen een Engelsch jongmensch en de dochter van een professor te Jena, bij wien hij een jaar in huis heeft gewoond. Eigenlijk vernemen wij, evenals de omstanders van een telefoongesprek, slechts ééne stem, en moeten ons de antwoorden der andere er bij denken. De stem, die wij hooren, is die van Rose-Marie Schmidt. Den avond vóór zijn vertrek heeft haar ‘darling Roger’ haar ten huwelijk gevraagd, maar daarbij niet gerekend met ouderlijke en andere invloeden, die bij zijn thuiskomst op hem zouden inwerken. Eenmaal weer in de oude omgeving, heeft hij berouw van zijne Thuringsche verloving. Als Rose-Marie dit bemerkt, breekt zij, ofschoon diep gekwetst, den band af. Maar, op zijn verzoek, blijft zij de correspondentie, als vriendin, voortzetten, en zegt hem, in die qualiteit, onomwonden, allerhande waarheden, die hem eerst niet behagen, doch hem hoe langer hoe meer achting voor het ‘Kuchen’-bakkende professorsdochtertje inboezemen. En als hij zich teleurgesteld ziet in een hem ‘at home’ opgedrongen meisje, keert zijn hart naar Miss Schmidt terug, die hem dan echter vastberaden afwijst. - Men moge over het tragische geval denken zooals men wil; de humoristische details, voornamelijk in zoover zij de tegenstelling van landaard betreffen, zijn kostelijk.
Het best komt m.i. Elisabeth's artisticiteit uit in haar roman: The benefactress. Daarin vormen de kaleidoskopische gegevens, waarover zij te beschikken heeft, het mooiste figuur. Ditmaal is de heldin een Engelsch meisje, een adelijke jonge dame, Anna Estcourt, opgevoed in conventioneele weelde, maar in volslagen afhankelijkheid van haar karakterzwakken broeder, Sir Peter, en diens heibeiïge vrouw, Susie, geb. Dobbs, dochter van een rijk industrieel. Juist als zij gevaar loopt wanhopig te worden onder dit regiment, komt er een oude Duitsche oom
| |
| |
van moederszijde op de proppen. Bij een bezoek in Londen boezemt hij haar, door zijn goedmoedigheid, zekere sympathie voor het haar onbekende Duitschland in; en bij zijn kort daarop volgenden dood blijkt, dat hij haar een klein landgoed bij Stralsund, met het noodige bedrijfs- en bewoningskapitaal heeft vermaakt. Haar eerste daad is: in een atlas van een schoolgaand nichtje, te zoeken, wààr ergens Stralsund liggen mag; en de tweede: er naar toe te sporen om haar eigendom Kleinwalde in oogenschouw te nemen. En ziet, ondanks de kaalheid van het Kleinwaldesche huis, wordt zij aanstonds aangegrepen door de liefelijkheid van het Kleinwaldesche landschap, (even sterk als weleer Elisabeth zelve door dat van Nassenheide!) Zij, Anna, besluit dadelijk zich metterwoon in deze landelijke eenzaamheid te gaan vestigen; doch niet alleen, maar, uit een emotie waaraan de roman zijn tekst dankt; als weldoenster met... beweldadigden. Zij voelt zóó sterk en zóó dankbaar het contrast tusschen den druk harer vroegere positie en de heerlijkheid van haar tegenwoordig bestaan, dat haar hulpvaardig hart zich uitstrekt naar vrouwen, die even ongelukkig zijn als zij tot nog toe was, en die zij nu in haar geluk wil doen deelen.
Dit is zonder twijfel een heel gevaarlijke onderneming; te meer daar zij de gegadigden laat oproepen per advertentie. Twaalf dames kan zij bergen. Uit de ontelbare massa brieven die zij krijgt, kiest zij voorloopig een drietal; en die keus blijkt niet van de gelukkigste te zijn. Daar is: Frau von Treumann, bezield met het doel om haar weldoenster, het Engelsche goudvischje, aan haar zoon, Karlchen, een luitenant van de meest verkwistende soort, in handen te spelen; en dan de Barones von Elmreich, die een zenuwtoeval krijgt als genoemd Karlchen verklapt, dat haar zuster in den Berlijnschen Wintergarten danst; en ten derde Fräulein Kuhräuber, met wie de beide anderen niet aan tafel willen zitten, omdat zij van haar mes eet. De taak om dit drietal gezamenlijk gelukkig te maken, bleek heel wat meer bezwaren in te hebben dan Anna zich had voorgesteld. En de vrede in het schijnbaar-vreedzame landleven viel in vele opzichten tegen, ook wat betreft het van Oom Joachim gëerfde personeel. Waarschijnlijk heeft Oom Joachim wel voorzien dat het beheer van zijn geschenk Anna's krachten te boven zou gaan. Althans: in een nagelaten brief had hij haar aangeraden, eventueel de hulp van
| |
| |
een braaf Duitsch echtgenoot niet te versmaden. De pretendent-helper doet zich weldra op in den persoon van Anna's naasten buurman Axel von Lohm; en daar deze, behalve braafheid en behulpzaamheid, ook nog eenige andere aantrekkelijke hoedanigheden toont, aanvaardt zij eerst zijn bijstand en, na eenig tegenstribbelen, ook zijne hand. Het drietal beweldadigden wordt afgekocht en het echtpaar maakt elkaar gelukkig.
Elisabeth's werk, tot nog toe, heeft veel van een thema met variatie's.
Maar het thema - haar eigen ondervindingen, op Engelschen en Duitschen bodem - is zoo rijk aan dankbare gegevens; en de variaties zijn zoo rijk aan telkens nieuwe details; en er straalt uit haar pen zooveel geestigheid en tact en goede smaak, dat men niet anders kan dan wenschen: er nog dikwijls mee in aanraking te komen.
|
|