De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Deel 2] | |
[pagina 1]
| |
Volkenrechtelijke homoeopathie.
| |
I.Voor de Staten geldt, in meerdere mate nog dan voor de individuen, de stelling: geen coëxistentie zonder belangen- | |
[pagina 2]
| |
strijd. Ten einde nu, bij het toenemend onderling verkeer der volken, zooveel mogelijk botsingen te voorkomen, zijn door de Staten zelf in tal van algemeene en bijzondere verdragen regelen voor het verkeer vastgesteld. Maar, hoeveel waarde men ook aan het zoogenaamde conventioneele recht moge hechten, een oppermacht over de Staten, om de nakoming daarvan te waarborgen, ontbreekt. Daarenboven verschilt de wijze, waarop de verdragen tot stand komen, ten zeerste van die waarop de wetten in iederen Staat worden vastgesteld. Een pactum berust nu eenmaal op een consensus. Menige door de groote meerderheid der Staten gewenschte algemeene regel werd in een verdrag slechts voorwaardelijk of in niet-besliste termen opgenomen (om niet te spreken van de gevallen waarin het geheel onmogelijk bleek den regel te stellen) omdat een of meer machtige Staten hem niet anders dan in verzwakten vorm wenschten te aanvaarden. De navolgende woorden, ter Eerste Vredesconferentie geuit, naar aanleiding van eene bepaling van een verdragsontwerp, die door velen zeer onduidelijk en onvoldoende werd geacht, zijn ook op tal van andere z.g. volkenrechtelijke regelen toepasselijk: ‘le comité, après une discussion approfondie, a reconnu que si l'on voulait rechercher une rédaction trop précise’ (ik cursiveer) ‘il serait probablement impossible d'arriver à une entente’Ga naar voetnoot1.. Daar nu daarenboven de interpretatie van de bepalingen van een verdrag in concreto door de belanghebbenden (nl. de Staten) zelf geschiedt,Ga naar voetnoot2. behoeft het niet te verwonderen, dat de z.g. volkenrechtelijke regelen een veel minder vasten grondslag voor het verkeer vormen, dan de rechtsregelen in iederen Staat, welke laatsten daarenboven door de oppermacht over de leden waarvoor de regelen gelden, desgevorderd door dwang worden gehandhaafd. Hoewel er dus tusschen de z.g. volkenrechtelijke regelen en de rechtsregelen die in iederen Staat gelden, een principieel verschil bestaat ten aanzien van hunne totstandkoming, hunne toepassing en hunne handhaving, zou het toch geheel verkeerd zijn, aan de eerstbedoelde regelen een groote beteekenis te ontzeggen. Zij voldoen, zoowel in materieelen als in | |
[pagina 3]
| |
zedelijken zin, aan een algemeen erkende behoefte. Er zou inderdaad, bij het hedendaagsche wereldverkeer, geen geordende verhouding tusschen de Staten mogelijk zijn, zonder regelen, bij onderlinge overeenkomst door de Staten zelf opgesteld, en waarvan de nakoming berust op de bekende stelling pacta sunt servanda, dat wil zeggen: op de zedelijke verplichting om het plechtig gegeven woord gestand te doen. Deze zedelijke verplichting is echter van geheel anderen aard, dan de afdwingbare rechtsplicht. Uit hetgeen voorafging is reeds gebleken, dat de afdwingbaarheid geenszins het eenige verschil is tusschen de regelen van het nationale en die van het z.g. volkenrecht. Vele der eerstbedoelde regelen zouden door de meeste subjecten toch worden in acht genomen, al waren zij niet als rechtsvoorschrift gesteld, omdat zij tevens zijn voorschriften der moraal. Maar, omdat de voorschriften der moraal voor sommige individuen niet voldoende zijn, worden die gedeelten van de zedewet, die noodig zijn voor de maatschappelijke ordening, in het positieve recht opgenomen. Daarentegen worden vele zedelijke plichten, waarvan het inachtnemen niet noodig is voor de rechtsorde, niet als rechtsregelen gesteld maar desniettemin door den zedelijken mensch vervuld. Omgekeerd worden vele rechtsregelen ook door den in zedelijken zin hoogstaanden mensch slechts dáárom nagekomen omdat het nu eenmaal rechtsregelen zijn, waarop de maatschappelijke ordening berust, waarvan de nakoming door het op oppermacht steunende Gezag wordt gewaarborgd, en die in concreto door een boven de partijen staanden rechter worden geïnterpreteerd. Die oppermacht, welke zich niet alleen in de onvoorwaardelijke handhaving, maar ook in de toepassing en niet minder in het totstandkomen der rechtsregelen openbaart, wordt in het onderling verkeer der Staten gemist. De omstandigheid, dat in weerwil hiervan een geregeld verkeer tusschen de Staten mogelijk is, en dat zij zelfs samenwerken tot het bevorderen van algemeene humanitaire belangen, bewijst, dat de Staat niet alleen als rechtscheppende- en handhavende macht, maar ook in zijne souvereine verhouding tot andere Staten, een wezen is van hooger orde dan de individu. Toch moet worden erkend, dat de Staten zich in hunne onderlinge verhouding in de eerste plaats als egoïsten voordoen. Dit is het onvermijdelijke gevolg van de roeping van | |
[pagina 4]
| |
den Staat, die onafgebroken moet werken voor de welvaart, de eer, het aanzien en de toekomst van zijn volk. Bij dat streven ontmoet hij voortdurend op zijn weg de andere Staten, die hetzelfde zedelijke doel nastreven. Dit voert tot belangenstrijd, een strijd, die door geen oppermacht binnen bepaalde grenzen wordt beperkt. De zich steeds uitbreidende verkeersmiddelen hebben de onderlinge aanraking der volken doen toenemen en deze heeft zich, meer nog dan door coöperatie, door eene verscherpte concurrentie gekenmerkt. De hieruit ontstaande conflicten zijn van zeer verschillenden aard. Vele van die conflicten, voor zoover zij niet door onderling overleg der betrokken Staten kunnen worden uit den weg geruimd, zijn vatbaar voor oplossing door een scheidsgerecht. Maar, juist de gevaarlijkste conflicten, die de kiemen van een oorlog in zich bevatten, zijn zulks doorgaans niet. Voor de berechting van dergelijke geschillen, die de onvermijdelijke expansie betreffen, zou zelfs de kundigste jurist geen wetboek kunnen samenstellen. De hedendaagsche oorlog is inderdaad een uiterste middel, dat niet wordt te baat genomen, dan nadat alle andere middelen tot vereffening van een geschil te vergeefs zijn beproefd. Het gevolg van dezen toestand is geweest: eene steeds in omvang toenemende wapening der Staten. Deze vormt ontegenzeglijk een krachtigen waarborg tegen het uitbreken van iederen oorlog, die niet door de betrokken Staten inderdaad onvermijdelijk wordt geacht. Dit deed mij schrijven: ‘Waar de judex ontbreekt en de arbiter machteloos staat, daar vermag het colloquium der diplomaten vaak wonderen te verrichten, voorals als men van weerszijden staat met de hand aan het gevest van het goed gewette zwaard, en men, zelfs bij de meest vredelievende en verzoenende houding, van weerszijden overtuigd is van de deugdzaamheid der wapenrusting desgenen met wien men een aangelegenheid te regelen heeft. Naarmate de krijgstoerustingen der Staten toenemen, zal de toepassing van de ultima ratio zeldzamer worden.’Ga naar voetnoot1. Maar, de druk die door deze krijgstoerustingen op de volken wordt gelegd, een druk die nog steeds toeneemt, is zóó groot, dat het niet behoeft te bevreemden, dat hij er toe heeft geleid naar middelen om te zien om den oorlog overbodig | |
[pagina 5]
| |
te maken. In het schrijven van Moerawief van 24 Augustus 1898, dat den grondslag vormde van de Eerste Vredesconferentie, werd als resultaat van de overwegingen, die de wenschelijkheid van eene dergelijke conferentie in het licht stelden, aangegeven: ‘Mettre un terme à ces armements incessants, et rechercher les moyens de prévenir les calamités qui menacent le monde entier, tel est le devoir suprême qui s'impose aujourd'hui à tous les Etats.’ Wij zien hier dus de beide elementen van het vredesdenkbeeld in één adem genoemd: de beperking van de krijgstoerustingen en de middelen om de aanleidingen tot een oorlog te voorkomen. De ervaring heeft geleerd, iets wat trouwens voor de hand lag, dat het eerstgenoemde doel niet kan worden bereikt vóór en aleer er inderdaad een algemeen erkend en zeker werkend substitute for war ware gevonden. Op de beide Vredesconferentiën is te vergeefs beproefd tot overeenstemming te komen ten aanzien van de beperking der krijgstoerustingen; wat meer zegt: na die Vredesconferentiën zijn de wapeningen der Staten in steeds sneller tempo vermeerderd. Daarentegen is het beginsel van de internationale arbitrage vastgelegd in een algemeen verdrag, en zijn door verschillende Staten onderling (dat is: twee aan twee) arbitrageverdragen gesloten van wijdere of meer beperkte strekking, waarin de contracteerende partijen elkander beloven de geschillen, die zich tusschen haar mochten voordoen en die niet door onderling overleg kunnen worden uit den weg geruimd, aan een scheidsgerecht te onderwerpen. In het overgroote meerendeel van die verdragen zijn echter uitgezonderd: de geschillen, die de eer of de levensbelangen der betrokken Staten betreffen. Het zijn nu echter juist deze geschillen, die tot een oorlog kunnen leiden. Wanneer twee Staten onderling een z.g. onbeperkt arbitrageverdrag hebben gesloten, blijkt daaruit hunne vaste overtuiging, dat zich tusschen hen nimmer geschillen kunnen voordoen, die niet voor een scheidsrechterlijke oplossing vatbaar zijn. Maar dergelijke arbitrageverdragen vormen hooge uitzondering. Nederland heeft zulk een verdrag van onbeperkt-verplichte arbitrage gesloten met Denemarken en met Italië. Laatstgenoemd land, dat ook met andere kleine Rijken (Denemarken, Argentinië) zulk een verdrag sloot, heeft door den | |
[pagina 6]
| |
oorlog tegen Turkije ten overvloede bewezen, dat het niet onvoorwaardelijk van den in politieken en militairen zin aanvallenden oorlog afziet, als het zijne belangen alleen daardoor meent te kunnen behartigen.Ga naar voetnoot1. Engeland zoowel als Frankrijk trachtten met de Vereenigde Staten van Amerika een verdrag van onbegrensd-verplichte arbitrage te sluiten. Balfour wees er terecht op, dat zulk een verdrag door een land niet maar met iederen willekeurigen Staat zou kunnen worden gesloten, en F. Charmes zeide in de kroniek van de Revue des Deux MondesGa naar voetnoot2. naar aanleiding daarvan: ‘Ce qui signifie qu'on aurait grand tort d'y voir un précédent susceptible d'être généralisé. Il ne saurait intervenir qu'entre nations parfaitement décidées à ne jamais se faire la guerre, parce qu'elles n'ont sur aucun point du globe des intérêts en opposition. A ce point de vue, M. Balfour a déclaré qu'il ne voyait aucun inconvénient à ce que le traité fût conclu entre l' Angleterre et l' Amérique. C'est un traité d' amitié qui serait bien près d'être converti en traité d'alliance.’ De beraadslagingen in den Amerikaanschen Senaat, naar aanleiding van het (in den voorgestelden vorm niet aangenomen) ontwerp-arbitrageverdrag met Engeland gevoerd, hebben die woorden volkomen bevestigd. Terecht werd ingezien, dat, nog daargelaten de andere bezwaren, zulk een onbeperkt arbitrage-verdrag tusschen twee machtige Rijken in de eerste plaats eene politieke beteekenis heeft, en daarom meende men, dat, gelet op het bestaande antagonisme tusschen Groot-Britannië en Duitschland, de Ver. Staten zulk een verdrag niet met één dezer Mogendheden kunnen sluiten zonder het ook met de andere aan te gaan. | |
II.Als men bedenkt welke rampen de oorlog medebrengt, zal het niemand bevreemden, dat de denkbeelden over het bevorderen van den algemeenen wereldvrede reeds sedert eeuwen zijn verkondigd. Men zou op het voetspoor van Del VecchinoGa naar voetnoot3. de navolgende vier groepen van vredes-ideeën kunnen onder- | |
[pagina 7]
| |
scheiden: 1o de ethische, 2o de unitaristische, 3o de federalistische en 4o de juridische. De aanhangers der ethische richting verwachten alles van de zedelijke ontwikkeling der volken. De volken moeten er meer en meer van overtuigd worden, dat oorlogvoeren onzedelijk is. Deze richting houdt geen rekening met de feitelijke toestanden, waardoor de oorlog soms onvermijdelijk wordt. Geen weldenkend mensch begeert den oorlog alleen als zoodanig, zelfs niet hij, die ook voor de lichtzijden van den krijg niet blind is. Het unitaristische stelsel, dat heden ten dage wel geen aanhangers meer telt, beoogde de vorming van den wereldstaat (civitas maxima). Is deze eenmaal tot stand gekomen, dan is de geheele wereld aan één centrale macht onderworpen, zoodat er van botsingen tusschen Staten geen sprake meer kan zijn. De geschiedenis heeft reeds proefondervindelijk bewezen, dat de wereldstaat niet kan bestaan. Alexander de Groote heeft zijn streven om een wereldrijk te stichten, niet kunnen verwezenlijken. Zijn Rijk (toch nog verre van de civitas maxima verwijderd) werd na zijn dood verbrokkeld. Het Romeinsche Rijk zette zich uit, tot het uiteenspatte; het Karolingische Rijk werd verdeeld. Toen Napoleon op het toppunt van zijn macht was gekomen, zeide Laplace: ‘Grâce au génie de l'Empereur, l'Europe entière ne formera bientôt qu'une immense famille, unie par une même religion et le même code de lois, et la postérité, qui jouira pleinement de ces avantages, ne prononcera qu'avec admiration le nom du héros, son bienfaiteur.’ Thans klinken deze woorden nog slechts als eene bittere ironie! Evenmin als de Keizer van het Heilige Roomsche Rijk, kon Napoleon zich opwerken tot een dominus urbis et orbis, een wereldvorst! Volgens het federalistische stelsel, moeten alle Staten der wereld zich vereenigen tot één groot Verbond, waarboven een Congres is gesteld, waarin vertegenwoordigers van alle Staten zitting nemen en dat, voor het dwingen van de weerspannigen, over eene krijgsmacht beschikt, waarvoor alle Staten contingenten leveren. In denzelfden zin, doch op meer idealistische wijze, sprak president Grant in 1873: ‘As commerce, education and the rapid transit of thought and matter by telegraph and steam have changed every thing, I rather believe that the great Maker is preparing the world to become one nation, speaking | |
[pagina 8]
| |
one language, a consummation which will render armies and navies no longer necessary’.... Hij zoekt dus de vereeniging der volken in een geleidelijke wederkeerige assimilatie! Reeds bijna veertig jaren zijn sedert dien verloopen; maar er is niets, dat aan eene dergelijke assimilatie doet denken! De juridische richting, eindelijk, verwacht alle heil van het ‘rechtsbesef’ der volken. De vrede zal worden gewaarborgd door een zooveel mogelijk gecodificeerd volkenrecht met een zoover mogelijk doorgevoerd stelsel van ‘verplichte arbitrage’. Vrede door Recht. Principieële tegenstanders van de internationale arbitrage zullen er vermoedelijk in onzen tijd wel niet meer zijn. Het is echter slechts de vraag wàt van haar wordt verwacht! Onder de aanhangers van het z.g. juridische stelsel worden personen aangetroffen, die de organisatie van eene wereldstrijdmacht voorstaan, welke te allen tijde beschikbaar is om weerspannige Staten te dwingen zich aan het over hen gevelde ‘vonnis’ van het scheidsgerecht te onderwerpen. In de plaats van het Congres, (of hoe men de permanente Statenvertegenwoordiging, volgens het federalistische stelsel, ook moge noemen) treedt hier het inderdaad permanente Hof van Arbitrage, dat over de strijdkrachten van alle Staten kan beschikken. Het verdient te worden opgemerkt, dat tal van schrijvers, op den grondslag van het federalistische stelsel, de vorming van eene wereldstrijdmacht hebben voorgestaan. Ik breng de navolgende namen in herinnering: Castel de St. Pierre, Rousseau, Bentham, Fichte, Klüber, Lorimer, Hansen, Van Bemmelen, Seebohm e.a. Eerstgenoemde publiceerde zijn: ‘Abrégé du projet de paix perpétuelle’ in 1729, dus bijna 200 jaren geleden. Van eene organisatie eener wereldstrijdmacht is echter nog nimmer een begin van uitvoering bespeurd. Heden ten dage meenen sommigen, dat, als een dergelijke strijdmacht slechts wordt ten dienste gesteld van een Arbitragehof en niet van een Staten-Congres, hare organisatie wel zal zijn te verwezenlijkenGa naar voetnoot1.. Roosevelt heeft beweerd, dat de staatsman ‘die kans zag’ eene internationale weermacht (als boven bedoeld) te organiseeren, een ‘meesterstuk’ zou verrichten. Uit die woorden spreekt geen sterk geloof in de mogelijkheid van de verwezen- | |
[pagina 9]
| |
lijking van het denkbeeld! De ex-president heeft zich trouwens als een beslist tegenstander doen kennen van onbeperkte arbitrage-verdragen omdat er, volgens hem, gevallen kunnen zijn, waarin geen Staat, die eergevoel bezit, een scheidsgerecht zou mogen aanvaarden. | |
III.De hoogleeraar C. van Vollenhoven heeft in verschillende geschriftenGa naar voetnoot1. de wenschelijkheid betoogd van het tot stand komen van eene internationale maritieme politiemacht. Naar zijne meening, zou Nederland daartoe het initiatief hebben moeten nemen. Dit laatste is thans niet meer mogelijk, aangezien de Ver. Staten ons vóór zijn geweest. Ik acht dit voor ons land een geluk; want, naar mijn overtuiging, is het denkbeeld niet voor verwezenlijking vatbaar. In Juni 1910 hebben de Volksvertegenwoordiging en de Senaat der Vereenigde Staten van Noord-Amerika een gezamenlijk besluit genomen, volgens hetwelk de President van deze republiek eene commissie zou benoemen, belast met het onderzoek van het vraagstuk eener internationale overeenkomst voor de beperking der krijgstoerustingen en de vermindering der militaire uitgaven. Bij dit besluit werd tevens bepaald, dat alle oorlogsmarines van de geheele wereld zouden worden samengevoegd tot de vorming van eene internationale strijdmacht ter handhaving van den algemeenen vrede. De Fransche vertaling van dit besluit luidt als volgt: ‘Résolu par le Sénat et la Chambre des représentants des Etats-Unis d'Amérique, assemblés au Congrès, qu'une Commission de cinq membres sera nommée par le President des Etats-Unis pour examiner l'opportunité d'utiliser les organismes internationaux existant dans le but de limiter les armements des nations du monde par accord international, de constituer avec les flottes réunies du monde une force internationale pour la préservation de la paix universelle, ainsi que d'examiner tous autres moyens de réduire les dépenses du gouvernement dans les buts militaires et de diminuer les chances de la guerre, et de faire un rapport sur cet objet’Ga naar voetnoot2.. | |
[pagina 10]
| |
Tengevolge van dit besluit, dat genomen was op verzoek van verschillende ‘vredes-vereenigingen’, heeft president Taft den 16en November 1910 eene circulaire verzonden aan de navolgende Staten: Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, België, Frankrijk, Groot-Britannië, Italië, Japan, Nederland, Rusland en Turkije, waarin aan elk dier Staten de vraag werd gesteld of zij genegen zouden zijn met hem samen te werken door het benoemen van eene commissie of van vertegenwoordigers, die zich zouden aansluiten bij de Amerikaansche commissie, om door gezamenlijken arbeid tot tastbare resultaten te komenGa naar voetnoot1.. Hoewel het ‘Bureau international permanent de la Paix’ te Bern zich bij schrijven van Februari 1911 tot de regeeringen der genoemde landen had gewend, waarin het aannemen van het Amerikaansche voorstel met warmte werd aanbevolen, schijnt het, dat dit voorstel niet met veel sympathie is begroet geworden. Blijkbaar is in geen van de antwoorden op het benoemen van eene commissie of van vertegenwoordigers voor den gezamenlijken arbeid eenig uitzicht geopend. Terwijl enkele Staten zich slechts bereid verklaarden de eventueele voorstellen van de Amerikaansche commissie in overweging te nemen (!), hebben andere zelfs te kennen gegeven, dat er voor het tegenwoordige geen aanleiding toe bestond om eene internationale beraadslaging, als die waarvan het Congres had gewaagd, te ondernemen, en de overtuiging uitgesproken, dat de bestudeering van bedoeld vraagstuk ontijdig zou zijnGa naar voetnoot2.. In bewoordingen, die aan duidelijkheid en beslistheid niets te wenschen laten, heeft de Zweedsche minister van buitenlandsche zaken (Taube) in de Tweede Kamer van den Riksdag verklaard, dat de Zweedsche regeering niet genegen is het initiatief te nemen voor eene gezamenlijke actie der Staten van den tweeden rang, met het doel om tot eene vermindering der wapeningen te geraken, daar zulk eene poging niet zou leiden tot het beoogde resultaatGa naar voetnoot3.. Het voorstel betreffende de voorbereiding van de samenstelling eener wereldstrijdmacht, gedaan door een invloedrijken Staat, die voorzeker voldoende bewijzen heeft gegeven zich te willen houden buiten de quaestiën der Europeesche politiek, heeft dus niet veel succes gehad! Naar veler overtuiging zou | |
[pagina 11]
| |
van een stap in bedoelde richting, gedaan door een kleinen Staat, in nog veel mindere mate eenig resultaat zijn te verwachten. Zulk een Staat zou den schijn op zich laden alleen door egoïsme te worden geleid, daar hij zelf de kracht mist om een machtig Rijk eventueel te dwingen zich naar de uitspraak van een scheidsgerecht te gedragen. In de lijst der onderwerpen, die met het oog op de derde vredesconferentie door het Institut de droit international ter behandeling is opgemaakt, komt de organisatie der internationale politiemacht niet voorGa naar voetnoot1.. In een artikel ter bespreking van de denkbeelden van Van Vollenhoven, heeft de hoogleeraar Van Eysinga zich als een overtuigd voorstander daarvan doen kennenGa naar voetnoot2.. Schr. wijst er op, dat Van Vollenhoven slechts voor twee gevallen het optreden van de internationale politiemacht wenscht, n.l. vooreerst om een Staat zoo noodig te dwingen zich aan de uitspraak van een scheidsgerecht te onderwerpen, en voorts om in tijd van oorlog te voorkomen, dat de oorlogvoerende partijen de rechten der neutralen schenden. Ten einde te beletten, dat de interventie met politieke bedoelingen geschiedt, moet worden bepaald, dat de maritieme politiemacht alleen mag handelen op verzoek van de benadeelde partij. Om dit doel te bereiken zouden in drie Haagsche verdragen de navolgende wijzigingen moeten worden aangebracht: In het Verdrag tot vreedzame beslechting van internationale geschillen zou een nieuw artikel moeten worden opgenomen, waarin wordt bepaald, dat, indien een Staat in gebreke blijft zich aan een scheidsrechterlijke uitspraak te onderwerpen, de andere partij, na een zeker tijdsverloop, het recht heeft de hulp van de internationale strijdmacht in te roepen, ten einde het vonnis te executeeren. In het Verdrag betreffende het z.g. ‘neutraliteitsrecht’ tijdens den landoorlog en in dat betreffende bedoeld recht tijdens den zeeoorlog, zou het recht der neutralen moeten worden gestipuleerd om tot het afweren van de aanslagen op hunne onzijdigheid, de hulp van de internationale politiemacht in te roepen, onder bepaling, dat nòch dat inroepen, noch het bieden van die hulp als een vijandige daad mag worden beschouwd! | |
[pagina 12]
| |
Verder zou in de Londensche zeerechtdeclaratie (die intusschen nog niet is bekrachtigd) moeten worden bepaald, dat de internationale strijdmacht, op aanvraag van den betrokken neutralen Staat, diens handelsschepen zal convoieeren. Eindelijk zal een nieuw verdrag moeten worden gesloten voor de samenstelling van de internationale politie-scheepsmacht. Een internationale admiraliteit zou in 's Gravenhage moeten worden gevestigdGa naar voetnoot1.. Het verdrag zou tevens moeten bevatten de bepalingen omtrent commando en manoeuvres van de internationale vloot. Deze laatste zou steeds alle havens der contracteerende partijen mogen binnenloopen, zonder dat zulks ooit als eene minder vriendschappelijke daad kan worden beschouwd. Een internationale vlag zou door elk der oorlogsschepen naast de nationale worden gevoerd, zoodra zij als deel van de internationale scheepsmacht optreden. Onmiddellijk nadat de internationale admiraliteit eene aanvraag om hulp ontvangt, zou zij zulks langs telegrafischen weg aan alle gouvernementen der contracteerende partijen moeten mededeelen, waarop deze dan verplicht zouden zijn, terstond aan hunne vloten order te geven, zich ter beschikking van den ‘Amiral en Chef’ te stellen! Zoodoende zou dan eene politiemacht worden gevormd, tegenover welke de krachten van geen enkel volk zich zouden kunnen handhaven! Ziedaar in korte trekken het denkbeeld aangegeven. De verzoeking kan ik niet weerstaan hier neer te schrijven wat Klüber (om van de vroegere executie-idealen niet te gewagen) voorstond, nl.: een ‘tribunal des nations bien organisé, qui prendrait du compromis de toutes, la puissance d'armer contre les injustices d'un état les forces de tous les autres’. Deze woorden komen voor in een werk, dat werd uitgegeven in... 1819Ga naar voetnoot2.. Men kan hier dus niet zeggen: ‘les idées marchent’; zij zijn toch op hetzelfde punt gebleven, zonder intusschen in realiteit te zijn omgezet. | |
[pagina 13]
| |
IV.Bij nadere beschouwing van het denkbeeld, nopens het stichten van eene maritieme wereldstrijdmacht, moet het opvallen, dat deze juist niet zal kunnen worden gebezigd voor de geschillen, die heden ten dage bijna uitsluitend tot oorlog kunnen leiden, dat zijn die welke niet voor eene scheidsrechterlijke uitspraak vatbaar zijn. Op den aard dezer geschillen werd reeds gewezen. Maar zelfs al nam men aan, dat alle geschillen zich voor een arbitrale procedure leenen, dan nòg zou de verwezenlijking van het denkbeeld op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Als een kleine Staat in een geding met een machtig Rijk zich tot voor hem onvoordeelige en ongewenschte verplichtingen veroordeeld zag, zou hij, door de vrees voor de gevolgen gedreven, ook zonder het bestaan van de internationale politiemacht, die verplichtingen nakomen. De machtige Staat heeft geen vreemde hulp noodig om desnoods, zijn ‘recht’ af te dwingen, in gevallen van z.g. denegatio justitiae. Indien echter een machtig Rijk in gebreke bleef zich te onderwerpen aan de uitspraak, zoude het zich met kracht verzetten tegen de poging tot gewelddadige executie. Het ware ondenkbaar, dat dan alle groote Staten buiten geschil zich tegen het bedoelde, machtige Rijk zouden keeren. Veeleer is het te verwachten, dat, als van ouds, de groote Mogendheden zich zouden combineeren en groepeeren. Die Staten, welke als politieke antagonisten van de te executeeren Mogendheid te beschouwen zijn, zouden volgaarne hunne vloot ter beschikking stellen van den internationalen ‘Amiral en Chef’. Anderen zouden juist dáárom ‘neutraal’ blijven; terwijl de politieke medestanders van de Mogendheid, die voor eene executie in aanmerking zou komen, niet zouden nalaten, deze bij te springen. Het denkbeeld van de wereldexecutie houdt geen rekening met hetgeen de historie ons leert, namelijk, dat te allen tijde juist het zoogenaamde staatkundig evenwicht den hoeksteen vormt van de internationale staatkunde. Dientengevolge hebben de Staten zich steeds gegroepeerd met het doel om onderling in een toestand van politiek evenwicht te verkeeren. Of men spreekt van Triple- of Quadruple alliantie; van Eerste-, Tweede-, Derde- of Vierde Coalitie; van Driebond | |
[pagina 14]
| |
of Entente cordiale, steeds had of heeft zulk een verbond ten doel: het bieden van een tegenwicht aan een dreigend politiek overwicht, onverschillig of dit overwicht door één machtig Rijk of door een combinatie van Rijken werd nagestreefd. Er is geen enkel verschijnsel, dat zelfs in de verte wijst op eene verandering in dien, in verband met de zedelijke roeping van den Staat als z.g. volkenrechtelijk persoon, zeer natuurlijken toestand. Integendeel, het beeld, dat Europa ons tegenwoordig te zien geeft, wijst veel meer op eene geaccentueerde groepeering der groote Mogendheden dan eenig vroeger tijdperk der geschiedenis. Maar nooit te voren heeft juist die evenwichts-groepeering zulk een machtigen invloed uitgeoefend tot het behoud van den vrede als in onzen tijd. Dat heeft de afgeloopen zomer ons bewezen. Niet het geijver van de Vredebonden, onder welke leuze dan ook werkzaam, maar de krachtige wapeningen der gegroepeerde Mogendheden hebben den vrede bewaard, zelfs toen de oorlog onvermijdelijk scheen. Dat zoodoende de oorlog toch mogelijk blijft, valt niet te loochenen; maar wèl kan op grond van hetgeen voorafging worden gezegd, dat het denkbeeld van de wereldstrijdmacht met dien feitelijken toestand geen rekening houdt, en het tot stand komen van die strijdmacht de aanleidingen tot den oorlog (en welk een oorlog!) in hooge mate zou vermeerderen. Men stelle zich bijv. eens voor eene maritieme executie, ondernomen tegen.... Groot-Britannië! Bepaalde groote Mogendheden zouden, om voor de hand liggende redenen, ‘onmiddellijk’ aan de roepstem van den ‘Amiral en Chef’ gevolg geven. Andere daarentegen zouden niet alleen niet medewerken aan de ‘executie’, maar Groot-Britannië, dat zich vermoedelijk wel niet goedschiks maritiem zal laten executeeren, krachtig ter zijde staan. Hoe meer Staten aan de executie zouden deelnemen, des te grooter zou ook het aantal zijn der deelnemers van de partij der contra-executie. Iedere wereld-executie, ondernomen tegen eene groote Mogendheid zou onmiddellijk ontaarden in een vreeselijken oorlog, omdat nu eenmaal een machtig Rijk zich maar niet zonder verzet... laat ‘massregeln’, terwijl de woorden: ‘staatkundig evenwicht’ meer zijn dan eene ijdele klank! En het zou steeds de vraag zijn welke partij: die van de executie, dan wel die van de contra-executie, per slot van rekening zou worden geëxecuteerd! Onder die omstandigheden zouden de | |
[pagina 15]
| |
kleine Staten het verstandigst doen zich van deelname aan de executie te onthouden (anti-executie), aangezien de ‘executie’ noodwendig ‘oorlog’ zou beteekenen en hun belang medebrengt eene strikte neutraliteit in acht te nemen. Maar de eenheid van de internationale executie-vloot? De gezamenlijke (internationale) vlag? De Amiral en Chef? Zou dat alles niet een belangrijk voordeel zijn tegenover de partij der contra-executie? Naar mijne vaste overtuiging zal de Babylonische verwarring, die uit dit streven naar internationale eenheid moet voortvloeien, juist de zwakheid vormen van die uit heterogene bestanddeelen samengestelde scheepsmachtGa naar voetnoot1.. Daarenboven: welke vlootvoogd zou een dergelijke scheepsmacht kunnen leiden? Zouden er nu ook internationale vlootmanoeuvres moeten worden gehouden om tot die eenheid te geraken? Het zal daarbij moeilijk vallen een Staat te vinden die zich wil leenen voor de rol van de ‘te executeeren partij’. Bij het optreden van de internationale scheepsmacht tot het bijspringen van een Staat, waarvan de neutraliteit is geschonden, zal men voor nòg moeilijker gevallen komen te staan. Nog daargelaten de quaestie, dat er omstandigheden zijn, (en voorzeker niet de minst waarschijnlijke), waaronder de neutrale Staat alleen met strijdkrachten te land kan worden geholpen ‘pour repousser par la force les atteintes à sa neutralité’, zal het optreden van de internationale strijdmacht gedurende een grooten oorlog een rechtstreeks ingrijpen in den krijg beteekenenGa naar voetnoot2.. Onder welke leuze ook een aanzienlijke strijdmacht in een oorlog ingrijpt, zij zal moeten samenwerken met den tegenstander van den schender. Dit nu zal een zeer groot gedeelte van de neutrale Staten van een dergelijk ingrijpen doen afzien. Het is trouwens voldoende bekend, dat aan de collectieve garantie van België's neutraliteit zeer weinig waarde wordt gehecht, dat daaraan een bij uitstek Platonisch karakter wordt toegekend, en dat aan een eventueel bijspringen van genoemd land tot hulp bij de handhaving zijner neutraliteit door een bepaalde Mogendheid, een beslist politiek karakter zal moeten worden toegekend. | |
[pagina 16]
| |
Tijdens een grooten oorlog zou van de internationale zeemacht reeds een zeer aanzienlijk gedeelte moeten worden afgetrokken, te weten de vloten der oorlogvoerende partijen. De mobilisatie van de overige vloten (geen kleinigheid voorwaar!) zou het sein wezen voor verdeeling in plaats van voor eenheid en samenwerken. Zouden reeds bij executieplannen in gewone tijden de politieke sympathieën en antipathieën verdeeling en strijd brengen, gedurende een oorlog zouden deze factoren, waarbij zich allerlei kansberekeningen zouden voegen, tengevolge hebben, dat de verdeeling der neutralen in drie groepen: de executie-, de contra-executie- en de anti-executie-partij, zich terstond zou openbaren. De Bond van de gewapende neutraliteit (1780 en 1800) met zijn negatief resultaat, geeft ons te zien wat er van een gewapend samenwerken der neutralen terecht komt. En toch waren, voor het beperkte aantal Staten, dat zich tot dien bond had vereenigd, de omstandigheden voor een gezamenlijk optreden veel gunstiger dan zij voor de ‘wereldstrijdmacht’ zullen zijn, als haar optreden wordt vereischt om eene macht te vormen ‘devant laquelle les forces d'aucune nation ne peuvent se maintenir.’Ga naar voetnoot1. Kleine Staten vooral mogen zich wel voor oogen stellen de zware verplichtingen, die zij zich zelf zouden opleggen, indien zij zich verbonden tot de eventueele beschikbaarstelling van hunne vloot voor de wereldstrijdmacht. Zou het niet voor de hand liggen, dat hun spoedig eischen zouden worden gesteld ten aanzien van de inrichting van hunne vloot met het oog op de verschillende (voor ieder ter zake slechts eenigermate zaakkundige bekende) factoren, die nu eenmaal niet buiten beschouwing gelaten kunnen worden ten aanzien van de schepen, die in een bepaald verband moeten optreden? Diengevolge zouden de kleine Staten op bedenkelijke wijze hunne vrijheid zien beperkt ten aanzien van de inrichting hunner weermiddelen, volgens de eischen die zij zelf, in hun eigen belang daaraan meenen te moeten stellen. Er zouden, vooral in militair opzicht, nog veel meer bezwaren tegen het denkbeeld van eene maritieme wereldstrijdmacht zijn aan te voeren. Ik zal die echter niet ter sprake brengen, omdat zij meer in een militair vak-tijdschrift op hunne plaats zouden zijn, dan hier. Uit het voorafgaande zal echter, | |
[pagina 17]
| |
naar ik vertrouw, reeds overtuigend zijn gebleken, dat het denkbeeld van de vorming eener wereldstrijdmacht niet voor verwezenlijking vatbaar is, en dat het, met het oog daarop, geenszins behoeft te verwonderen, dat dit denkbeeld, na reeds twee eeuwen geleden te zijn geopperd, sedert dien nog zelfs geen begin van uitvoering heeft gekregen. Maar, zelfs een oogenblik aannemende, dat eene overeenkomst tot eventueele vorming van de maritieme wereldpolitiemacht tot stand kwam, dan zou juist daarin de kiem liggen van een wereldoorlog, die iederen anderen krijg, dien men zich heden ten dage zonder het ingrijpen van zulk eene politiemacht kan voorstellen, in omvang ver achter zich zou laten. Of wel, bij de eerste de beste gelegenheid, dat inderdaad het optreden van die wereldstrijdmacht noodzakelijk werd geacht, zou het blijken, dat de conventie, waarop zij zou zijn gebaseerd, evenals weleer de Bond der gewapende neutraliteit, van nul en geener waarde zou wezen. En dat zou nog de beste oplossing zijn; want een homoeopathisch middel tot bestrijding van den oorlog blijve bij voorkeur ongebruikt. | |
Naschrift.Na het ter perse gaan van dit opstel verscheen in de N.R.C. van 26-29 Febr. jl. een vijftal artikelen, getiteld: ‘De Strijdende Vrede’, waarin een warm pleidooi wordt geleverd ten gunste van de wereldstrijdmacht ter zee. Mijne overtuiging, dat het denkbeeld niet voor verwezenlijking vatbaar is, is door de lezing van die artikelen nog versterkt. Tegen het denkbeeld eener wereldexecutie verzet zich de realiteit met onweerstaanbare macht. De grondgedachte van de organisatie der wereldstrijdmacht is: het plaatsen van een met materieele dwingkracht toegerust Gezag boven de Staten, dat in gevallen van z.g. denegatio vel protractio justitiae, de Staten met geweld dwingt zich aan het ‘Recht’ te onderwerpen. En hierbij zit (al wordt zulks niet altijd toegegeven) het denkbeeld voor van het bevestigen van den Vrede door Recht, dank zij der vermeende preventieve werking die zulk een wereldstrijdmacht zou uitoefenen (‘une police très puissante qui ne défend que la cause du droit et devant laquelle les forces d'aucune nation ne peuvent se maintenir’ - v. Eijsinga). Zelfs een oogenblik de mogelijkheid van de organisatie van zulk eene wereldstrijdmacht aannemende, zou die preventieve werking falen omdat de aanleidingen tot een oorlog niet zijn van een juridische natuur en zich dus niet voor een scheidsrechterlijke uitspraak leenen. |
|