| |
| |
| |
Buitenlandsche zaken.
M.P.C. Valter.
DE Rijksdagverkiezingen trekken ook buiten de Duitsche grens groote aandacht. Men speculeert daar over de vraag of niet de uitslag der electies de plannen der Regeering, met betrekking tot de versterking van leger, vloot en kustverdediging, benadeelen zal.
De verkiezingen zijn zeer zeker slecht voor de Regeering uitgevallen, in zooverre zij zich openlijk tegen de socialisten, als aan hare plannen vijandig gezind, heeft gekeerd en deze, die, in 1907, 43 zetels bezetten, desondanks thans hunne mandaten zien stijgen tot over de 100 - belangrijk meer dan het tot dusver (in 1903) bereikte maximum van 81. Wanneer men nu weet, dat het Centrum-orgaan, de ‘Germania’, nauwelijks twee maanden geleden, verklaarde, dat deze partij, die ook over een honderdtal stemmen beschikt (uit een totaal van nog geen 400), beslist vijandig gezind was aan eene nieuwe vlootwet, dan schijnt de kans groot, dat de Regeering in den nieuwen Rijksdag geen voldoenden steun zal krijgen voor hare plannen ter bevestiging van de veiligheid van het Rijk. Deze schijn mag echter wel bedriegen.
Het is moeilijk aan te nemen, dat de Rijkskanselier zich op eene voorbeeldeloos ostentatieve wijze in den verkiezingsstrijd zou mengen, ten gunste van alle de nationale partijen, tegenover die der socialisten alleen, wanneer hij niet bij voorbaat zich vergewist had, dat hij bij alle die nationale partijen te zamen voldoende medewerking zou vinden om de beraamde maatregelen van defensie door te zetten. En dat hij dien steun inderdaad vinden zal, is, de recente uitlatingen van het Centrum-orgaan ten spijt, ook wel waarschijnlijk te achten, dewijl het aan de massa van het volk duidelijk moet zijn, dat het pas ernstig ondervonden oorlogsgevaar van Fransch-Engelsche zijde geenszins ver geweken kan worden geacht. De wisseling van Ministerie in Frankrijk - het feit vooral, dat aan Delcassé de portefeuille van Buitenlandsche Zaken wederom is aangeboden geworden en hij zelfs ernstig genoemd is als Premier - heeft dit gevaar weer scherp op den voorgrond gesteld, sedert het Centrum-blad zich tegen verdere vlootversterking verklaarde.
De uitslag der verkiezingen zal de positie der Regeering zeker wel niet gemakkelijker maken met betrekking tot het binnenlandsche beleid, waarover de bevolking van het Rijk onderling ernstig verdeeld is. Maar hoe hoog de ontevredenheid over het Pruisische Kiesrecht mag wezen, - van hoe groote beteekenis in geheel Duitschland het belastingvraagstuk mag worden geacht en door hoevelen ook de denkbeelden der tegenwoordige regeering te dezer zake mogen worden bestreden - en hoe ernstig ook het protectionistische stelsel in den nieuwen Rijksdag mag
| |
| |
worden aangevallen met het oog op de nieuw te sluiten handelsverdragen -, toch zullen er wel zeer weinige serieuse politici in Duitschland zijn, die niet zullen erkennen, dat al die quaesties, van hoe verreikende beteekenis zij ook mogen worden geacht, toch absoluut ondergeschikt moeten worden gemaakt aan de zorg voor de veiligheid van het Rijk.
Er wordt ook in Nederland nog wel vaak gesproken over een op veroveringen belust Duitschland, - over een militairen geest in Berlijn, die voor den vrede gevaarlijk is: voortdurend worden wij daarop attent gemaakt door onze Engelsche en Fransche vrienden. Maar, wanneer men de geschiedenis der laatste veertig jaren nagaat, dan vinden zulke opvattingen geen steun. Integendeel. Het Duitsche volk kent zijn gouvernement als pacifiek. Heeft het Rijk schatten aan zijn leger ten koste gelegd, dan geschiedde zulks hoofdzakelijk om het gevaar van een revanche-krijg uit te sluiten; en gaf het, sedert 1900, hooge sommen voor zijn vloot uit, dan was dit noodzakelijk ter bescherming van zijne, niet door oorlog maar door vreedzaam overleg, verworven koloniën en ter beveiliging van zijn wereldhandel. Van agressieve staatkunde is geen spoor te ontdekken; bijna onveranderlijk heeft Duitschland den machtigen invloed, aan zijn groote weerkracht ontleend, aangewend ten gunste van eene vreedzame beslechting van alle de internationale quaesties welke zich opdeden. Want bij den vrede had het land, met zijn groeienden handel en zijne zich prachtig ontwikkelende industrie, niet slechts ideëel maar ook dadelijk en toekomstig materieel belang.
Hadde Duitschland niet een sterk leger gehad, dan zou Frankrijk reeds lang een oorlog hebben gewaagd, die de ontwikkeling van Duitschland's industrie en wereldhandel zou hebben vertraagd en geschaad, - die misschien heel het Duitsche land zou hebben verarmd, en die zeker het geluk uit tienduizenden gezinnen zou hebben verjaagd. Dank het leger werd zulk een ramp afgewend. De millioenen, aan bewapening ten koste gelegd, werden alzoo ruimschoots teruggevonden in voortdurende stijging van het nationaal vermogen, in de groote resultaten van den vrede, in de ontwikkeling van handel en nijverheid, waarvan de socialisten hun ruime deel kregen in hun, der arbeiders, groeiend aantal, in hun enorm toegenomen welvaart, en in de betere zorg, die van staatswege aan hunne opvoeding en verzorging kon worden gewijd door middel van talrijke sociale wetten.
Alle energie en alle geld, aan de bewapening van het Duitsche land gegeven, was in waarheid een offer, gebracht op het altaar van den Vrede, die alleen kon worden bewaard door een machtsontwikkeling, ruim evenredig aan die welke dreigde te kunnen worden tegenovergesteld. In de laatste jaren nu werd die tegenovergestelde macht veel grooter. Duitschland ondervond hevige vijandschap van Engeland en Frankrijk beiden. Sedert 1903 werd de Duitsche handel op Zuid-Afrika in het algemeen en bizonderlijk de Transvaal-handel, die voor eene kolossale ontwikkeling vatbaar was, door voorkeurtarieven als anderszins belemmerd; in 1907 werd het door Engeland Perzië uitgedrongen; in Klein-Azië ondervonden de, op plechtige Tractaten en Overeenkomsten met de Porte steunende, gevestigde Duitsche belangen van Fransche en Engelsche zijde voortdurend unfaire bestrijding; in Noord-Afrika werden Duitschland's rechten brutaal ontkend.... Het is misschien nog meer aan een gelukkigen samenloop van omstandigheden, dan aan diplomatieke matiging en krachtig militair vertoon te danken geweest, dat vorig jaar Frankrijk tot op zekere hoogte tot erkenning en compensatie gedwongen kon worden. Bizonder onbevredigend is de positie
| |
| |
van Duitschland echter wel geworden sedert het in 1911 gebleken is, dat er niet op de neutraliteit van België, welks houding strategisch van zoo groote beteekenis is, gerekend, doch integendeel met bijna stelligheid voorzien kan worden, dat die Staat, in geval van groot conflict, de Fransch-Engelsche actie tegenover Duitschland steunen zou. Duitschland staat tegenover eene coalitie in wording, welke buitengewone toerusting eischt.
Nu, als in het verleden, beloven de Duitsche krijgstoerustingen een waarborg te zullen zijn voor den vrede. Hebben de jonkers en priesters, de kapitalisten en de industriëelen in het verleden daarvoor schatten geofferd; zij zullen deze bij de huidige politieke constellatie minder dan ooit kunnen weigeren.
Het wil ons voorkomen, dat we in 1912 een hoogst critiek moment in de wereldgeschiedenis beleven. Door de hevige spanning van 1911 is de Engelsch-Fransche Entente, welker het recht van andere Staten verkrachtend karakter die spanning teweeg bracht, diep geschokt: in Engeland èn vooral in Frankrijk heeft de twijfel aan de wijsheid der Entente-politiek overvloedig voedsel gekregen. De Duitsche diplomatie heeft gebruik weten te maken van allerlei omstandigheden, met name van Engelsch-Fransch belangenverschil in verband met Spanje's aanspraken, om in de Marokko-Overeenkomsten de kiem te leggen voor vriendschappelijke samenwerking met Frankrijk. Komt die kiem tot ontwikkeling, dan is de vrede op het Europeesche continent voor schier onafzienbaren tijd bevestigd. Een machtige partij in Frankrijk en een nog veel machtiger partij in Engeland wil echter de geschokte Entente, zoodra mogelijk, vervangen voor een vast Verbond. Deze partijen zouden grooten steun vinden in eene zwakke houding van Duitschland. Zou de Regeering daar aarzelen de noodige offers te brengen voor de, met het oog op zulk Verbond noodige krijgstoerustingen, dan zou de kans op het tot stand komen van eene alliantie, nog vaster tegen Duitschland gericht dan de Entente was, sterk gevoed worden. Dan krijgen de Delcassé's wederom het hoogste woord in Frankrijk en zou wederom ernstig gevaar voor oorlog ontstaan. Het diplomatieke succes, hetwelk Duitschland in 1911 nog wist te behalen, zou zeker geen rijke vrucht dragen, wanneer het niet door krachtige militaire toerusting beveiligd, bevestigd werd. Toont daarentegen het Duitsche Volk op onmiskenbaar duidelijke wijze, dat het nog steeds het verstand en den wil heeft om zich op eventualiteiten voor te bereiden, dan zal hoogstwaarschijnlijk Frankrijk, waar men pas de dreiging van een oorlog met Duitschland zoo scherp heeft gevoeld, er toe gebracht zijn de revanche-idee voorgoed te laten ondergaan in samenwerking met den
machtigen buurstaat. Want duizenden en nog eens duizenden intellectueelen in Frankrijk, de beste politieke hoofden in dat land, zijn er zich helder van bewust, dat eene absolute voldoening voor 1870 - waarop intusschen, gegeven de goede betrekkingen tusschen Duitschland en Rusland bestaande, slecht vooruitzicht bestaat - toch te duur zou zijn betaald met de Britsche hegemonie, die bijna noodwendig uit een grooten oorlog op het Vasteland van Europa zou ontstaan. De juiste waarde, de eindoogmerken van de Britsche vriendschap worden door hen volkomen wel begrepen. Het is dan ook voorwaar niet het beste politieke talent van Frankrijk, noch is het de massa van het volk, dat den vrede van Frankfort breken wil. Wanneer Duitschland, hetwelk door eene verdraagzame buitenlandsche staatkunde, gepaard aan groot vertoon van strijdmacht, de Fransche chauvinisten tot 1900 steeds heeft weten in bedwang te houden,
| |
| |
er thans in slaagt, door nog grooter militaire krachtsontwikkeling, den steun te neutraliseeren, welke de Delcassés sedert 1902 van Engeland ontvangen, dàn zal ook weldra onmogelijk zijn gebleken de in de onrustige laatste tien jaren gezochte verwerkelijking van de groote politieke idee van Eduard VII: de vorming van een coalitie (welke ook de kleine Noordzee-Staten min of meer vast tracht te omvangen), die direct tegen Duitschland is gericht, maar welker doel veel hooger ligt, in eene onderlinge strijdvoering en verzwakking der continentale grootmachten, dank welke Engeland's reeds zoo eerbiedwaardige invloed op het wereldtooneel en zijn ontzaggelijke rijkdom nog in hooge mate zouden toenemen. Dan mag het bankroet verwacht worden van de werkzame Britsche Entente-politiek, aan welke nu de eene dan de andere maar ten slotte voor korter of langer tijd alle de grootmachten der wereld, zonder een enkele uitzondering, voor hunne onmiddelijke doeleinden, tot hunne blijvende schade hebben meegewerkt, doch waaruit binnen tien jaar tijds niet minder dan drie groote oorlogen zijn ontstaan, de Spaansch-Amerikaansche, de Zuid-Afrikaansche en de Russisch-Japansche.
Niet zonder hoog ernstige reden heeft de Kanselier van het Duitsche Rijk de haute voix doen verkondigen, dat de verdedigingsmiddelen in volmaakte orde moesten worden gebracht. Geen prijs, daarvoor benoodigd, kan te hoog worden genoemd. De moeielijkheden in zake de met de krijgstoerustingen nauw verband houdende geldquaestie kunnen en zullen worden overwonnen. En geenszins onwaarschijnlijk kan het worden geacht, dat Duitschland van de Amerikaansche geldvorsten machtigen steun verkrijgen zal, daar door het (Pan-)Britsche imperialisme, waarvan de demagoog oud-President Roosevelt een gevreesd ijveraar is, ook hunne belangen ernstig bedreigd worden geacht.
Nederland had en heeft ook nu nog belang bij een sterk Duitschland, waar geen ernstig staatsman aan verovering van het kustland denkt. Ware in 1899 de Duitsche vloot sterk geweest, dan zouden - de Witboeken van 1896 en de in dat en het volgende jaar plaats gehad hebbende besprekingen laten daaromtrent niet den minsten twijfel - de Hollandsche Republieken in Zuid-Afrika niet aan Engelsche veroveringszucht zijn ten offer gevallen. En thans, tien jaar later, treedt het Nederlandsche belang bij een krachtig Duitschland wederom sterk op den voorgrond; want alleen zulk een Duitschland kan het gevaar voor een oorlog bezweren, in welken ons land bijna zeker zou worden betrokken. Indien ergens buiten de grens van de Duitsche Alliantie het vaste besluit der rijksregeering om de weermiddelen op de hoogte van de omstandigheden te brengen, toejuiching mag vinden, indien ergens het vooruitzicht tot blijdschap kan wekken, dat de jonkers en de priesters, de ‘soldatesque’ omgeving des Keizers en bovenal de Keizer zelf de noodige offers wenschen te brengen om den vrede te bewaren, door zich op den oorlog voor te bereiden - dan is het in Nederland.
| |
De Kabinets-wisseling in Frankrijk.
Het is verkeerd den val van Caillaux uitsluitend toe te schrijven aan zijn beleid in de Marokko-onderhandelingen. Hij is naar alle aanwijzingen hoofdzakelijk gevallen als gevolg van zijn binnenlandsch beleid (wegens de Inkomsten-belastingwet, die bij den Senaat is). Persoonlijke naijver, die
| |
| |
natuurlijk ook medetelt, vond echter in zijn bemoeiïngen met de Onderhandelingen een uitstekend middel om hem te bestoken. De critiek over het Marokko-Verdrag in den Senaat en de val van Caillaux kùnnen echter aanleiding worden, dat de politiek er op gericht wordt de strekking van het Verdrag, samenwerking met Duitschland, zooveel mogelijk te ontgaan. Dit wordt geïllustreerd door het geloofwaardige bericht, dat na den val van de Selves, de portefeuille van Buitenlandsche Zaken aan Delcassé aangeboden wordende, deze alstoen de voorwaarde heeft gesteld: dat hij, als Minister van Buitenlandsche Zaken geen verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen der laatste zes maanden zou dragen en hij dus, bij den toen als aanstaand voorzienen val van het Kabinet Caillaux, niet getroffen zou worden, zijn portefeuille zou mogen behouden. Deze houding van Delcassé is teekenend voor den gevaarlijken toestand, die een oogenblik heeft bestaan.
Het Kabinet Poincaré is, van Fransch standpunt beschouwd, in zijn eerste optreden niet gelukkig. Het had kunnen en moeten voorkomen, dat het onbeduidende incident van de aanhouding van een paar Fransche mailbooten een ernstige wrijving veroorzaakte. De sedert tien jaar gezochte toenadering tot Italië wordt door het brusque stellen van ‘eischen’ te meer geschaad, daar in het achterland van Tripoli (in verband met het bezit der karavaanwegen) en in Tunis (waar 150.000 Italianen wonen, die geenszins met Fransch gouvernement zijn verzoend) ook overvloed van gevaarlijk wrijvingsmateriaal aanwezig is. Het geeft elders intusschen reden tot tevredenheid, dat de tactlooze houding van de Fransche pers en der Regeering wederom eenigermate het overigens toch reeds zeer goede vooruitzicht, dat Italië in den Driebond blijft, verbetert, waardoor het gevaar voor een verbreking van het Europeesche evenwicht ten gunste der Entente-mogendheden kan worden afgewend.
| |
Gevolgen van den opstand in China.
De belangrijke staatkundige gevolgen van den opstand in China treden buitengewoon spoedig aan den dag. Rusland heeft zijn gezag in Mongolië ingeleid. Noord-Mongoolsche vorsten hebben zich formeel onafhankelijk verklaard en Russische protectie ingeroepen - de onafhankelijkheidsverklaring uit den aard der zaak gepaard gaande met overigens weinig beteekenende oproerige beweging tegen de Chineezen. Rusland heeft daarop formeel zijne bemiddeling aangeboden aan de Chineesche autoriteiten in Peking - op wel zeer bezwarende voorwaarden. Rusland zou de Mongoolsche vorsten bewegen de Chineesche suzereiniteit te aanvaarden; maar stelde den eisch, dat de zelfstandigheid van Noord-Mongolië zou worden geëerbiedigd, in dat verband expresselijk bedingende, dat vestiging van Chineezen in dit land niet geoorloofd zou zijn en dat ook het organiseeren of onderhouden van Chineesche troepen in Mongolië niet zou zijn toegelaten. Op dezen grondslag heeft de geharasseerde Regeering te Peking de Russische bemiddeling aanvaard. Rusland heeft zich intusschen diplomatiek gedekt tegen het bezwaar, dat deze of eene toekomstige Chineesche Regeering de nieuwe staatsorde, als onder bijzondere omstandigheden afgedwongen, niet zou willen erkennen. Want terzelfder tijd, dat het bemiddeling aanbood, heeft Rusland ‘het de facto in Noord-Mongolië bestaande nieuwe gouvernement’ erkend en met dat nieuwe gouvernement overeenkomsten gesloten
| |
| |
voor den aanleg van een zijtak van den Trans-Siberischen spoorweg via Kiachta en Urgan naar Kalgan. De Engelsche Regeering, die reeds lang ten behoeve harer nationalen concessie voor een één-meter spoorweg van Kalgan naar Urgan-Kiachta trachtte te verkrijgen, wordt hier dus uitgedrongen.
Omtrent de verhoudingen in Mandschoerijë zijn nog geen nieuwe feiten vastgesteld, maar, gelijk reeds vroeger opgemerkt, is het aan geen redelijken twijfel onderhevig, dat Japan en Rusland in hunne respectieve sfeeren de Chineesche autoriteit verder uitdringen, naar gelang de opstand langer duurt.
Wat voordeel de Engelsche diplomatie uit de revolutie zal weten te behalen, is nog niet bekend geworden; maar dat zij niet stil zit, kan worden afgeleid, onder meer, uit eene onlangs door lord Curzon, den gewezen onderkoning van Indië, gehouden rede. In een toespraak, 15 Jan. j.l. gehouden, voor de leden van de Royal Geographical Society, legde lord Curzon er nadruk op: - dat de Britsche rechten en belangen zich buiten de geografische grenzen van het Indische Rijk uitstrekten; dat zooal niet binnen de administratieve grens, dan toch landen als Nepal, Sikkim en Bhutan binnen de Britsch-Indische politieke grens vielen en dat bij hetgeen over zulke grens voorviel Engeland niet onverschillig toeschouwer kon zijn; dat China agressief was (!); dat het niet kon worden toegelaten, dat de Thibetanen onder het gezag, of, erger, in dienstbaarheid worden gebracht van een andere grootmacht (China); en, ten slotte, dat het groote doel steeds in het oog werd gehouden de Britsch-Indische grens zooveel mogelijk te doen samenvallen met de waterscheiding....
In hoeverre de bedekte annexaties in China de verhouding tusschen de Aziatische grootmachten zullen wijzigen, zal de toekomst leeren.
|
|