De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
I.HET groote werk van Frazer, The Golden Bough, mag zonder overdrijving genoemd worden het gulden boek der vergelijkende mythologie. Uitgaande van een enkele rite, wordt licht ontstoken over de vorming van legenden en de ontwikkeling der magie, bij volkeren die op de meest verschillende trappen van beschaving staan. De gouden twijg is de heilige mistel, de tooverstaf van Persephone, en het vraagstuk dat Frazer wilde oplossen, was de legende van den priester, die in het heilige woud van het oude Italië koning werd door zijn voorganger te dooden, en koning bleef tot hetzelfde lot zijn deel werd, ‘The priest who slew the slayer,
And shall himself be slain’
zooals Macaulay de legende onder woorden bracht. Uit den rijken schat analoge gebruiken, dien Frazer heeft nagespoord, besluit deze geniale mytholoog dat deze priester de opperste godheid van het Arische ras belichaamt. Aan het eind van het derde deel van zijn boek vergelijkt Frazer den weg, door de menschelijke gedachte tot heden afgelegd, met een netwerk, bestaande uit zwarte, roode en witte draden. De zwarte draad is de magie, de roode draad is de godsdienst, de witte draad is de wetenschap. In den beginne bestaat het net uit zwarte en witte draden, uit valsche en ware begrippen, waarin nauwelijks een roode draad te | |
[pagina 123]
| |
bespeuren valt. Later komt in het midden een roode vlek, die lichter wordt, wanneer de witte draad meer en meer het weefsel doortrekt. Zal het netwerk rood worden of wit? vraagt de scherpzinnige onderzoeker. Maar hij beantwoordt deze vraag niet, want hij bespeurt aan het eene einde van het netwerk een flauw licht, terwijl dichte wolken en diepe duisternis het andere einde verbergen. Voor Frazer, evenals voor de meeste beoefenaars van vergelijkende mythologie, is de wetenschap verwant aan de magie, omdat beide zoeken naar een verklaring der natuurverschijnselen in en niet buiten de NatuurGa naar voetnoot1..
Wat heeft men veel kwaads gezegd van tooverij en alchimie, van heksengeloof en duivelbanners! Lange jaren werden al die begrippen voorgesteld als merkwaardige afwijkingen van het menschelijk denken, als vruchten der overspannen verbeelding, als uitvindsels van gewetenlooze bedriegers. Toen men door vergelijkende, ernstige studie eindelijk de ontwikkeling van het geestesleven begon te begrijpen, zag men in dat de tooverij de bakermat der wetenschap was, dat de tooverkunsten van het verleden ons experiment voorstelden, dat de heksenkeuken ons laboratorium vertegenwoordigde en de tooverboeken voorloopers van onze biologische en kosmische stelsels waren. In de primitieve maatschappij, waar de mannen vechten en jagen, zoeken de vrouwen kruiden om aan te wenden als geneesmiddelen. Men kookt die medicijnen, men voegt steeds meer, steeds zeldzamer kruiden bij het brouwsel, en in de keuze laat men zich leiden door voorteekenen, door geheimzinnige vormen, door de ontoegankelijkheid der groeiplaats, door de indrukwekkende stilte van ravijnen en wouden, door geuren en door kleuren. De vrouwen, die medicijnen bereid hadden, werden aansprakelijk gesteld voor de uitwerking, en vooral wreekte men op haar de bezoeking van vreeselijke epidemiën - Heeft men niet in de negentiende eeuw nog gevallen bijgewoond, waar het volk in zijn radeloosheid slachtoffers zocht, die het schuldig verklaarde aan het uitbreken van een epidemie? Wie denkt niet dadelijk aan de gruwelen, door Eugène Sue beschreven in zijn Wandelende Jood? - Deze vrouwen werden in de middeleeuwen de heksen, aan wie het | |
[pagina 124]
| |
misdaad werd geacht niet te gelooven. Deze heksen werden beschuldigd van met den duivel in betrekking te staan; zelfs is dit geloof nog niet verdwenen. In een onlangs verschenen werk over Heksenwaan en Heksenprocessen in Duitschland, leest men: ‘Het volk was verwilderd, in de plaats van het ware geloof in God en in goddelijke zaken, waren onverschilligheid, bijgeloof en ongeloof getreden. Daar de menschen van den rechten weg afgeweken waren, had God's grootste vijand, de Duivel, een gemakkelijk spel, en hij heeft dan ook met toestemming van God meerdere tientallen jaren de menschen om den tuin geleid en tot de ongeloofelijkste ruwheden en de meest duivelsche boosheden verleid. De heele heksenwaan is zuivere hocuspocus, maar toch kan men moeilijk ontkennen, dat de Duivel daarbij zijn handen in het spel had.’Ga naar voetnoot1. Dat de magie een vorm was van het streven naar waarheid, een gestalte van de zucht om de geheimen der Natuur te doorgronden, zou reeds voldoende blijken uit de namen van enkelen der mannen die als ‘toovenaars en alchimisten’ geboekt staan. Men noemt Paus Sylvester II, Albertus Magnus, Roger Bacon, Paracelsus, Pico della Mirandolla, Cornelius Agrippa en Van Helmont. Men zoekt immers ook heden nog naar ‘den steen der wijzen’, dien wij nu opvatten als symbool van het streven der wetenschap, de raadselen der Natuur op te lossen, de geheimzinnige wetten te ontsluieren, die ons meer aantrekken naarmate we meer weten. En wie den eenvoud van het oprecht streven naar kennis niet mist, erkent gaarne dat we nog steeds staan voor den ingang van een tempel, die ongekende geheimnissen omsluit. In de dagen der vervolging van heksen en toovenaars - die zoozeer kinderen van hun tijd waren, dat ze vaak innig geloofden aan eigen bezetenheid! - was de menschheid doordrongen van het geloof aan helsche machten, die kennis en dus bovennatuurlijke kracht meedeelden aan de beoefenaars der verboden wetenschappen. Ook nu is de wetenschap een gesloten boek voor de menigte. Zoo werd bijvoorbeeld in 1680, toen de paniek van voorspellingen, geheimmiddelen, talismans en vergiften hevig woedde te Parijs, zelfs een invloedrijke veldheer, de Maréchal du Luxembourg, een gunsteling van Lodewijk XIV, van tooverij beschuldigd en in de Bastille opgeslotenGa naar voetnoot2.. | |
[pagina 125]
| |
De ziener Nostradamus is nog steeds niet vergeten. Hij werd onlangs nog gebruikt als dankbaar sujet van een Franschen ‘avontuurlijken roman’. Dumas heeft Joseph Balsamo vereeuwigd, en van dien charlatan, ook bekend onder den naam Cagliostro, heel ten onrechte natuurlijk de ziel der revolutie van 1789 gemaakt. Voorbeelden hoe nog in onzen tijd op de lichtgeloovigheid van het publiek wordt gespeculeerd, ontbreken niet. Ze bewijzen dat het wondergeloof steeds voortduurt. In een advertentie in een Parijsch dagblad vinden we, onder het opschrift ‘Zwarte Magie’ de middeleeuwsche geheimmiddelen aangeboden: ‘Verband met booze geesten, ontdekking van schatten, liefdedrank, voorspellingen, middelen om in de loterij en in het spel te winnen, om zich onzichtbaar te maken, enz.’ Behalve bij kwakzalvers met onzuivere bedoelingen, vindt men echter het geloof in den duivel ook met overtuiging verkondigd in ernstige werken, zooals in het boek van een pater, die zich ten doel stelde ‘de werkelijkheid te betoogen van de verschijningen van den booze, en vooral de physische werkelijkheid van de verzoeking van Jezus Christus in de woestijn’Ga naar voetnoot1.. Een spiritist heeft in een groot werk de Magie bestudeerd, en daarbij de wonderen der moderne wetenschap opgesomd, de draadlooze telegrafie met de telepathie vergeleken, de helderziendheid verklaard door de X-stralen. Deze schrijver heeft het levensraadsel willen verklaren, de onafhankelijkheid en het voortbestaan der ziel willen bewijzen; tafeldans, tooverroede, materialisatie en dematerialisatie, - verschijnselen van oude en moderne magie - behandelt hij als wetenschappelijke vraagstukkenGa naar voetnoot2..
De tooverij berust op de voorstelling, dat iedere oorzaak overeenkomstige gevolgen na zich sleept, en dat lichamen, die eenmaal in aanraking zijn geweest, invloed op elkander blijven uitoefenen ook nadat de aanraking opgehouden heeft. Dit zijn de twee wetten van ‘overeenkomst’ en van ‘besmetting’. De toovenaar leidt er uit af, dat hij door nabootsing een gevolg kan voortbrengen naar verkiezing en dat al wat hij aan een | |
[pagina 126]
| |
voorwerp doet, de persoon zal treffen die met dat voorwerp in aanraking geweest isGa naar voetnoot1.. De mysteriën van Egypte, de inwijding der neophanten in de geheimen van den dienst der moedergodin Isis, de hermetische boeken - boeken van Hermes - waarop zich de middeleeuwsche alchimisten beriepen, de zwarte magieGa naar voetnoot2., neemt steeds de gestalte aan van een streven naar kennis, een verlangen om in de duistere spelonken van het groote levensraadsel een blik te werpen. De verschijnselen der Natuur waren voor den mensch openbaringen van geheimzinnige, vreesaanjagende machten, en men heeft deze vrees nagespoord niet slechts bij de nog heden natuurlijke volkeren, doch zelfs bij de dierenGa naar voetnoot3.. Zoodoende ontwikkelde zich de alchimie tot scheikunde, zoo werd de magiër de voorganger van den natuuronderzoeker De magiër gebruikte het vleesch van den doode voor zijn tooverkunsten, met de lijk-reliquie bracht hij wonderen tot standGa naar voetnoot4., en de geneeskunde ontwikkelde zich uit de nasporingen dezer door de moderne wereld gesmade natuuronderzoekers. De tooverij houdt zich bezig met de aanwending van bovennatuurlijke krachten. De magiër is een duivelskunstenaar, de heksen zijn bezeten door helsche machten. Het dualisme van goed en kwaad beheerscht iedere oorspronkelijke natuurfilosofie; maar deze beide begrippen moesten onvermijdelijk vaak samenvloeien en zich verwarren. Daarom vinden we boven de Germaansche goden het Noodlot als anonyme en onwederstaanbare macht, waaraan zelfs Wodan onderworpen was. Dit Noodlot wordt door den godsdienst niet uitgesproken, doch slechts vermoed; het heeft geen tempels, geen priesters, geen naam, het is geest zoo min als stof, het wordt niet vereerd, doch slechts gevreesd. Dit Noodlot bepaalt 's menschen levens- | |
[pagina 127]
| |
duur, het is de Wereldorde en het heette in de oud-Noorsche taal Scöp, welk woord verwant is met scheppen en verschaffen (deensch: skabe en skaffe). Ook dit Noodlot vormt een element in de natuurverklaring der middeleeuwen; we erkennen sporen van dit begrip in menige wijsgeerige bespiegeling, zooals we het terugvinden in de magische en animistische geloofs-stelsels van de natuurvolkeren, die door de ethnographen onzer dagen bestudeerd worden. Deze zelfde magie is ook de eerste poëzie; dichterlijke beschouwing der Natuur en de begeerte haar werkingen te doorgronden, vereenigen zich bij den primitieven mensch tot éénzelfde streven. De legenden van den natuurmensch zijn bezield door den adem van het woud en den dauw van de weide, en ze zingen, als echo van de ruischende dennen, ze weerkaatsen het geratel van den donder in de bergen, het golfgeweld der groote rivieren; ze spreken ons van zonneschijn en schaduw, van wind, van regen en sneeuw. Dit leeren we uit Longfellow's Song of Hiawatha. Wanneer we ons nu de plantenwereld voorstellen, zooals die zich in verschillende streken der aarde voordoet, kunnen we gemakkelijk begrijpen welke diepe indrukken haar weeldevormen, haar eindelooze verscheidenheid en haar rijkdom van karakter maken moesten op den geest van den mensch, die aan de moederborst der Natuur leefde. Het woud moest het heiligdom der Natuur worden. De eenzaamheid der wouden werd onvermijdelijk een zinnebeeld van de geheimzinnige raadselen, die als een magische bekoring het gemoed van den mensch vervulden. Woestijn en steppe boezemden vrees in, bergen en klippen, waterval en zee maakten diepe indrukken, doch de plantengroei slechts was in staat om een landschap leven bij te zetten. De cactus van de dorre Mexicaansche rotsen, die aan zijn drooge bladerlooze vertakkingen wonderschoone bloemen ontwikkelt, is een fantastische verschijning. De plantengroei van Australië - Casuarina, Eucalyptus en Araucaria -, de weelde van Indië, de palmen die in symmetrische vormen oprijzen, de loofbosschen en heidevelden van Noord-Europa, tot de bloemen onzer moerassen en duinen, alles, alles roept andere gedachten te voorschijn, geeft nieuwe en nog eens nieuwe stof ter overpeinzing aan den menschengeest. We zullen ons in de volgende bladzijden bezighouden met de studie van tooverplanten, dat wil zeggen: we zullen enkele | |
[pagina 128]
| |
grepen doen uit den rijkdom van materiaal, die op dit gebied bestaat. Deze voorbeelden zullen we vergelijken met elkander; soms zal daaruit de verklaring van een demonistisch geloofsartikel voor den dag springen. Doch aan theorieën behoeven we ons niet te wagen. Ernstig, wetenschappelijk onderzoek wordt in de laatste jaren op het terrein der ethnographie gedaan, de laatstovergebleven natuurvolkeren worden bestudeerd, hun geestelijk leven, hun sociologie en hun filosofie worden nauwgezet nagespoord, vergeleken met de volksoverleveringen in beschaafde landen, en uit de resultaten van dit onderzoek ontwikkelt zich langzamerhand een volkomener kennis van de ontwikkeling der menschelijke gedachte. Deze nieuwe wetenschap heeft reeds menig begrip op zijde gezet, dat voor onomstootelijk werd aangezien; doch daar we ons hier slechts met een onderdeel der vergelijkende mythologie bezighouden, en een scherp afgebakend terrein bewerken, behoeven we weinig algemeene begrippen aan te roeren, terwijl gevolgtrekkingen natuurlijk van zelf opduiken uit de feiten, die we op onzen weg ontmoeten zullen. | |
Enkele werken der duisternis.Vreeselijke giftplanten werden door de toovenaars gretig aangewend. De aftreksels deden het slachtoffer sterven in krampen en stuiptrekkingen en de dood werd niet steeds toegeschreven aan de plant, doch vaak aan de bezweringen, die onder het toedienen werden uitgesproken. Om het vraagstuk anders dan door magischen invloed op te lossen, had men de scheikunde moeten uitvinden, de alcaloïden uit de plant afscheiden, en de theorieën over affiniteit der atomen moeten kennen. Deze giftplanten werden tooverkrachten, zooals de slang, die met venijn het leven uitbluscht. De vereering van het gift berustte op vrees en zelfs op afschuw. In de giftplant openbaarde zich een booze geest. In het leven der giftplanten doen zich merkwaardige verschijnselen voor, we vinden daar karaktertrekken, die ongetwijfeld hebben bijgedragen tot het ontstaan der magische geloofsartikelen. Wat vergift is voor den één, is specerij of zelfs voedsel voor den ander, en zelfs heeft men beweerd dat elk voedsel vergift kan worden voor een ander individu en dat | |
[pagina 129]
| |
elk vergift op een andere plaats voedsel zou heeten. Men zegt dat in Schotland de scheerling niet giftig is en dat in koude landen de monnikskap onschadelijk wordt. Diezelfde scheerling, die den dood gaf aan Socrates en aan Phocion, zou door de koeien straffeloos gegeten worden, terwijl peterselie vergift is voor papegaaien. Vaak geeft een zelfde plant voedsel en gift. Arrowroot is een soort zetmeel, dat men verkrijgt uit een plant, die tevens gift voor de pijlen der inboorlingen verschaft. Zoo wordt ook manioc, een soort sago, schoongewasschen van de giftige sappen waarvan het doortrokken was, en een dergelijk zetmeel kan men door wasschen verkrijgen uit de wortels van onze giftige Bryonia. Onze ‘genotmiddelen’, tabak, thee, koffie, danken hun faam aan heftige giften. De geneeskunde, die erfgename is van de tooverij, gaat steeds door met het voorschrijven van strychnine, aconitine, morphine, digitaline nevens de giftige metaalzouten die in onzen tijd de kruiden meer en meer uit de apotheek bannen. Sydenham - de moderne Hippocrates - verklaarde dat hij de geneeskunst zou opgeven, indien men hem het opium ontnam. De toovenaars hadden bepaald een besef ervan, dat die giftplanten krachtige individuen waren, en niet er om vroegen om gegeten te worden. ‘Ik ben met mezelf tevreden’ - zei scheerling of monnikskap - ‘ik heb niet noodig den menschen te behagen.’ Zulk een giftplant was Jeanne d'Arc voor de Engelschen, de Engelschen namen een dergelijke gestalte aan voor de katholieken, en de Albigenzen voor Paus Innocentius III. In de verwarde middeleeuwen, toen de magie welig bloeide, was gift gelijk aan ketterij, aan onafhankelijkheid, individualiteit, vrije gedachte. Reeds bij de Romeinen - en eeuwen vóór hen - was het samenstellen van giftdranken bekend, van tooverdranken, die symptomen voortbrachten welke aan den toovenaar bekend waren, en welke hij dus met nauwkeurigheid voorspellen kon. De Monnikskap (Aconitum), die uit het speekselschuim van den hond Cerberus afkomstig heette, was zoo algemeen in gebruik, dat keizer Trajanus het aankweeken dezer plant door gansch het Romeinsche rijk verbood. De herfsttijloos (Colchicum) houdt de herinnering levendig aan Medea, de tooveres van het eiland Colchis. Een soort boterbloem (Ranunculus sceleratus) werd ‘Sardonisch kruid’ genoemd, naar het eiland Sardinië, en in de tooverdranken gemengd, met het doel den ‘Sardonischen lach’ op te wekken. | |
[pagina 130]
| |
Giftige paddestoelen in de schaduw van het stille woud, scheerling en andere met venijn zich wrekende planten, die het volle zonlicht schuwen, werden helsche machten, evenals de brandnetels, welke in tropische landen onze brandnetels overtreffen in giftigheid, zooals de tijger de kat overtreft in kracht. Dit gift is de demon, de geest van de plant; in dit levenssap openbaart zich een krachtig individu. De menschen hebben, van hun standpunt, de distels boos genoemd, omdat ze zich tegen den aanvaller verdedigen; de giftplanten zijn nog slechter, want ze verkondigen: ‘wie me opeet zal sterven!’ Maar we hebben reeds gezegd, dat die giftplanten niet vroegen om opgegeten te worden. Sommige natuurvolkeren vereeren de verborgen kracht van giftplanten, en maken van zulke planten amuletten, die ze hun kinderen om den hals hangen, om die kinderen zoodoende te beschermen tegen ziekte of tegen aanvallen van wilde dierenGa naar voetnoot1.. En indien we ons de soorten Strychnos voorstellen, die lianen welke haar buigzame stammen als slangen voortbewegen, en wier verschrikkelijk giftige wortels met een slangehuid bedekt zijn, dan wordt het ons meer en meer duidelijk, dat gift een der werkzaamste motieven van tooverij en magische natuurbeschouwing zijn moest. Op de landengte van Panama groeit een dergelijke liaan, waarvan de aanraking wonden veroorzaakt die zeer langzaam genezen; het onder den neus houden van een bloem was voldoende om een man een verzwering aan de lippen te bezorgenGa naar voetnoot2.. In de opera l' Africaine aanschouwt men een boom met schitterende roode vruchten - een Manzanillo - waaronder de ongelukkige Selica den dood komt zoeken. In den giftigen adem van dezen boom wordt haar levensvlam uitgebluscht. Deze Manzanillo, die ondanks de dichterlijke vrijheid van Meijerbeer's opera in Afrika ontbreekt, komt op de Antillen voor en behoort tot de familie der Euphorbia's, waaronder zooveel befaamde gifplanten zijn. Op de meeste West-Indische eilanden heeft men dezen gevaarlijken boom zoo goed als uitgeroeid. De giftigheid van zijn schaduw schijnt een weinig overdreven, maar men heeft beweerd dat eigenlijk alle bloemengeuren onder de betrekkelijke vergiften gerekend moeten wor- | |
[pagina 131]
| |
den. Sommige menschen kunnen bepaalde geuren niet verdragen; anderen blijven er ongevoelig voor. Er wordt beweerd dat viooltjesgeur meer menschen, en vooral meer vrouwen, gedood heeft dan de Manzanillo. Sommige menschen kunnen de nabijheid van de Koningin der Bloemen niet verdragen. Catherine de Medicis kon geen rozen zien zelfs op schilderijen. Wanneer de doge van Venetië, Francesco Venerio, op feestdagen naar de kerk ging, liet hij van te voren de rozenguirlandes wegnemen, waarvan de geur hem buiten kennis zou doen vallen. Hetzelfde gebeurde met den kardinaal Henri de Cordova en met een dominikaan der Venetiaansche familie BarberigiGa naar voetnoot1..
Het gebruik van vergift tegen vergift werd ongetwijfeld het eerst door de toovenaars uitgevonden en door hen begroet als een welkome bevestiging van hun wereldbeschouwing. Zoo kwam men tot de ontdekking dat het extract van de giftige monnikskap (Aconitum) andere vergiften neutraliseeren kan die het in de ingewanden ontmoet. De gasten van Lucullus dronken scheerling-afkooksel, opdat de doodsangst hen zou aansporen tot het verzwelgen van de grootst mogelijke hoeveelheid wijn; want wijn werd in Rome en in Griekenland beschouwd als het tegengift voor scheerling. Sommige volkeren gelooven dat men immuun wordt tegen vergift, door de handen en voeten met radijssap in te wrijven, terwijl de geur van radijs de slangen op een afstand houdtGa naar voetnoot2.. In China en Ceylon beweert men dat vaatwerk van kokosnootbast de aanwezigheid van vergift verraden zalGa naar voetnoot3. de Annamieten werpen een pepervrucht in een waterkruik, welke vrucht zal openbarsten indien het water vergiftigd isGa naar voetnoot4.. Onder de menigvuldige tegengiften der Oudheid noemt men ook de bittere wijnruit (Ruta graveolens)Ga naar voetnoot5..
Onovertroffen in de geschiedenis der tooverij is de mandragora-wortel, waarin men een menschelijke gestalte zien wilde, een | |
[pagina 132]
| |
gelijkenis, die men met behulp van een mes wist te verscherpen. Deze tooverwortel was krachtig werkzaam in de grijze oudheid. De bessen worden genoemd als aphrodisiacum in Genesis, en de werkzaamheid der plant als vruchtbaarmakend middel werd onweerstaanbaar geacht in de middeleeuwen; men dreef een grooten handel in deze tooverwortels. De heilige Hillegardis beweerde in haar Physica dat de Mandragora ontstaan was uit dezelfde aardsoort, waaruit de eerste mensch geschapen was, en de tomaten zullen den naam ‘Pomme d'amour’ wel te danken hebben aan het feit dat ze met de Mandragora verward werden. Deze plant groeide onder de galgen, men groef haar uit met bepaalde voorzorgen, want zij kon ijselijk geschreeuw doen hooren, waardoor degeen die er naar luisterde het verstand verliezen kon. Shakespeare zinspeelt hierop: ‘And shrieks like mandrake torn out of the Earth,
That living mortals hearing them run mad.’
Toen Hannibal ten strijde toog tegen de Afrikanen, liet hij eens, schijnbaar bij toeval, een hoeveelheid amphoras met wijn op het slagveld achter, en veinsde zich met zijn Karthagers terug te trekken. Doch in den wijn was mandragora-wortel gemengd, en het vijandelijk leger werd na het drinken van dezen slaapdrank een gemakkelijke prooi voor den grooten veldheer. Zoo werd ook bij operatie's gebruik gemaakt van mandragora als verdoovend middel. Deze plant groeit bij voorkeur op beschaduwde plaatsen, in spleten en ravijnen. De kracht was het grootst, indien men haar inzamelde onder de galgen. Geheimzinnige machten, draken en monsters, bewaakten dezen kostbaren schat. De tooverkracht is grooter, naarmate zulk een amulet onder moeilijker omstandigheden en met grooter gevaar verworven is. De mandragora gaf inlichtingen over de toekomst, maakte onkwetsbaar, deed den bezitter slagen in alle ondernemingen, verschafte geld en roem. Zij diende aan dieven zoowel als aan veldheeren, zij was liefdedrank en drong zich op als onmisbaar hulpmiddel in alle werken der duisternis. Natuurlijk stelden afgunst en nijd alle gelukte avonturen en alle welslagen op rekening van dezen wonderwortel. De maagd van Orleans werd beschuldigd zich van dit toovermiddel bediend te hebben, dat in het Duitsch Alraun heette, hetgeen herinnert aan de Alrunen, die geheimzinnige offerpriesteressen waren en aan het | |
[pagina 133]
| |
heilige runen-schrift. Het woord beteekent de ‘Gansche Tooverij’. Deze alruin was een orakel, en nog in 1611 verbood Maximiliaan, hertog van Beieren, het graven van alruinwortels. Een Duitsch schrijver beklaagde zich in 1703 er over, dat men hem in Bohemen in plaats van een mandragora-wortel een uitgerekten, gedroogden en opgesierden kikvorsch had verkocht en in het (nog steeds herdrukte) tooverboekje ‘La Magie Naturelle du Petit Albert’ leest men hoe een Zigeunervrouw aan een boer leert om een alruin te snijden uit een Bryonia-wortel, dien men in Normandië ‘navet du diable’ noemt. Elders werden varenwortels in den vorm van een hand besneden en verkocht om ze in de kleederen van kinderen te naaien als amuletten. Zooals Laban uit den dudaïm-wortel (mandragora) zijn huisgoden sneed, wordt een plant door de Chirokie-Roodhuiden als Groote Man aangesproken en die plant is de voornaamste der plantgoden. De Gin-Seng (Mensch-Wortel) wordt sedert onheugelijke tijden in China op hoogen prijs gesteld, omdat deze wortel den vorm van het menschelijk lichaam zou nabootsen. Deze Gin-Seng vormt in het Oosten een belangrijk handelsartikel en de groote gelijkenis van het geloof in haar wonderkracht met het blind vertrouwen dat Europa stelde in de mandragora, werd reeds opgemerkt door een zendeling in de 17e eeuwGa naar voetnoot1.. - Schweinfurth verhaalt, dat de Nijam-Nijams in Midden-Afrika gelooven aan het bestaan van wortels, die een gelukkige jacht verzekeren. De mandragora dankte haar roem aan de suggestieve vormen die haar wortel soms aanneemt, doch ook aan de onheilspellende plekken waar men haar zoeken moest, en bovenal aan de giftigheid, die de magische bekoring van al de Solaneën uitmaakt.
Geen toovermacht is grooter dan die van bloed, dat vloeibaar leven is. Wanneer Mozes aan de Egyptenaren de inzetting der ongezuurde brooden verklaart, beveelt hij hun het Paaschlam te slachten: ‘Neemt dan een bundelken hijzopGa naar voetnoot2., en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen; en strijkt aan | |
[pagina 134]
| |
den bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed’ (Exodus 12:22). De Heer zal de Egyptenaren slaan, doch de deuren voorbijgaan, waar het bloedig teeken aangebracht is. Soms bevatten de bloemstelen van het St. Janskruid (Hypericum perforatum) een bloedrood vocht, maar dit sap kan ook grijs zijn. De plant werd in Silezië een orakel: ‘Bist mir gut, gibst mir Blut; bist mir gram, gibst mir Schlamm.’ In Westfalen wilde men bloed stelpen door het opzeggen van een bezweringsformulier, waarin sprake was van drie rozen die in den hemel bloeienGa naar voetnoot1. en in Denemarken bereikt men hetzelfde doel met een esschentak, in den naam Gods gesnedenGa naar voetnoot2.. Elders worden planten met roode bloemen of met rood sap voor dezelfde aanwending gekozen.
Tot de magische verschijnselen behoort ook de profetie. De plant is orakel, zij geeft geluk en ongeluk. In Denemarken geeft het eerste hoofdje van de klaver een goed geheugen aan wie het opeet. Wanneer de paddestoelen welig groeien, zijn de boeren bang, vooral vreezen zij dan onder de wapenen te worden geroepenGa naar voetnoot3.. In China dient de stengel van duizendblad (Achillea millefolium) tot waarzeggen. In Engeland bloeit nog welig het geloof, dat wie peterselie verplant, zich daarmee ongeluk op zijn hals haalt. Op die peterselie zijn hazen en konijnen belust, maar zij is schadelijk voor kippen en vooral voor papegaaien. In het peterselie-bed zoekt de kinderlegende de pasgeboren kinderen; vrouwen gelooven in Engeland (nog onlangs gekonstateerd in Surrey door den schrijver) dat als zij peterselie zaaien, moederschap onvermijdelijk is. Als in Silezië de eikels op Sint Michel van binnen gaaf zijn en mooi, zullen de vruchten het volgend jaar goed gedijen; op vochtige of dorre eikels volgt een natte of drooge zomer; een mug in den eikel voorspelt een middelmatig jaar, een vlieg is voorteeken van oorlog, een worm van misgewas en duurte, een spin van pest of van een in het algemeen slecht jaar. Dezelfde voorteekenen leest men in de galnoten, die als geheimzinnige voortbrengselen, niet van den boom doch van insektensteken, de aandacht der tooverij vroegenGa naar voetnoot4.; en de IJslander Finn Magnussen geeft hetzelfde verhaal. | |
[pagina 135]
| |
In het Soana-dal (Piëmont) gelooft men te zullen sterven in den loop van het jaar, indien men gedroomd heeft van een stuk linnen dat in water gedompeld wasGa naar voetnoot1.. Vlas, de weelderig groeiende plant, waarvan de draden worden gesponnen die symbolen van het Lot, symbolen ook van zonnestralen werden, moest een zinnebeeld van het leven zijn, en de hemelsblauwe bloemen versterkten nog de mythische waarde der vlasplant. De vlaskultuur is overoud. Ten tijde van den Egyptischen koning Amenemhat, den stichter der twaalfde dynastie, kweekte men reeds vlas, benevens erwten en boonen, terwijl de graankultuur pas aanving. In het Noorden was het vlas aan Freya gewijd. Het kattengespan dezer Noorsche Isis was met strengen bloeiend vlas verbonden. De verbouwing en bewerking van het vlas stonden onder de hoede van Freya, terwijl de plant wegens de blauwe bloemen ook gewijd was aan den hemelheer Wodan. We begrijpen, dat de Nornen, die de draden van Leven en Dood spinnen, vormen zijn van de moedergodin Frigga, die niet altijd scherp van Freya onderscheiden is. In de middeleeuwen kwamen ontelbare legenden de toovergodinnen en witte vrouwen voorstellen aan het spinnewiel, en werd dit spinnewiel het attribuut der vlijtige Germaansche huisvrouw. Dit vlas van Freya, dat zonnestralen en leven in zich heeft, moest tooverkracht bezitten. In sommige streken van Duitschland maakt men gebruik van deze kracht om traag groeiende kinderen wat sneller te doen opschieten. Het kind wordt den dag voor St. Jan naakt op het gras gelegd, rondom en over het kind wordt lijnzaad gestrooid, en het kind zal groeien en gaan loopen zoodra dit zaad opkomt. In Saksen dansen en springen de meisjes om den vlasakker. Zij heffen haar beenen zoo hoog op als zij kunnen en vragen aan het vlas om zóó hoog zijn stengels te doen opschieten. Elders ontkleeden de meisjes zich en wentelen zich rond in het vlas, omdat, naar men gelooft, ‘het vlas dat plezierig vindt.’ Deze laatste rite herinnert de bezwering der maïsvelden, door een naakte vrouw, zooals verschillende Roodhuiden-stammen deze rite toepassen: ‘Once, when all the maize was planted
Hiawatha, wise and thoughtful,
Spake and said to Minnehaha,
To his wife, the Laughing Water:
| |
[pagina 136]
| |
You shall bless to-night the cornfields,
Draw a magic circle round them,
To protect them from destruction,
Blast of mildew, blight of insect,
Wagemin, the thief of cornfields,
Paimosaid, who steals the maize-ear!
In the night, when all is silence,
In the night, when all is darkness,
When the Spirit of Sleep, Nepahwin,
Shuts the doors of all the wigwams,
So that not an ear can hear you,
So that not an eye can see you,
Rise up from your bed in silence.
Lay aside your garments wholly,
Walk around the fields you planted,
Round the borders of the cornfields,
Covered by your tresses only,
Robed with darkness as a garment.
Thus the fields shall be more fruitfull’.Ga naar voetnoot1.
In het oude Peru verzekerde men zich van een goeden maïs-oogst door menschenoffers. Pasgeboren kinderen dienden daartoe zoolang de planten jong waren, doch met het groeien van het graan nam de ouderdom der offers toe. Nog in de negentiende eeuw, verhaalt Bancroft, werd een Sioux-meisje doodgemarteld door de Pawnies, om met haar jeugdig bloed het maïsveld te bevruchten. Elders worden kruidnagelboomen zoozeer als gevoelige individuen gedacht, dat men in den aanvang van den bloeitijd de boomen niet 's nachts met vuur mag naderen, ook moet men in hun nabijheid niet klagen, of met gedekt hoofd voorbij een kruidnagelboom gaan, want dat alles zou den boom kunnen doen schrikken en ontijdig vrucht doen dragen. Azteken, negers en inboorlingen van Assam bevestigen dit geloofsartikel van de Ukiasses. In iedere woning der Arikaree-Indianen bevindt zich een maïs-aar, die reeds menschengeslachten oud is. Deze amulet steekt uit de opening van een medicijnzak. Bij feestelijke gelegenheden brengt men offers aan dezen huisgod, door er een stuk vleesch over te wrijven; terzelfder tijd richt men een gebed tot deze Heilige Aar, die met den naam ‘Moeder’ wordt aangesproken, en men verwacht van deze Moeder natuurlijk tusschenkomst bij de Groote moeder Aarde, die de velden met rijkdom overdekt. Dat de oude Papoea-taal nog niet geheel van het Maleische schiereiland verdwenen is, heeft een oorzaak. De inboorlin- | |
[pagina 137]
| |
gen gelooven dat ze beter zullen slagen bij het zoeken naar kamfer in het woud, indien zij de oude taal spreken. De kamferboom verdwijnt als rook voor hun oogen, zoodra hij Maleisch hoort spreken. De oude taal wordt daarom ook wel ‘kamfertaal’ genoemd en de Maleiers trachten die taal aan te leeren, om in goede verstandhouding met de kamferboomen te gerakenGa naar voetnoot1.. De Grieken geloofden dat het zaaien van Basilicum - een plant die ten zeerste vereerd was en verwant is aan de heilige Tulasi van Indië - het beste gelukt indien men het zaad verwenscht, terwijl men het uitstrooit. Deze plant verlangt op een onbeleefde manier te worden aangesproken, doch niettemin staat zij in Zuid-Italië nog in geur van heiligheid als een liefdemiddel, dat de jonge mannen op hun oor dragen, doch niet aan hun geliefde geven. In Toskane heet deze plant ‘amorino’ en te Chieti dragen de meisje Basilicum, waarschijnlijk als symbool van kuischheidGa naar voetnoot2.. Als middel tegen de koorts neemt men in Normandië en in Voigtland de meeldraden van roggenaren inGa naar voetnoot3.. Het stuifmeel van de tule, een soort bies die algemeen is in het Zuid-Westen der Vereenigde Staten, wordt algemeen aangewend door de Apachen, als amulet en als toover-medicijn. Dit stuifmeel - dat men ‘Hoddentin’ noemt - wordt in kleine lederen zakjes door de krijgslieden aan hun gordels gedragen, en de medicijnman bezigt het toovermiddel voor alle plechtigheden en voor alle magische bewerkingen. Hoddentin wordt geworpen naar de opgaande Zon, naar de Maan en soms naar den Grooten Beer of den Wagen; hoddentin strooit men als zegening op het maïsveld onder begeleiding van gezang, en dansende besprenkelt men met het poeder een zieke. De Apachen strooien hoddentin wanneer het bliksemt, zij bedienen zich er van om slangen meester te worden voor den slangendans, zij offeren het wanneer zij een beer gedood hebben, en dansen dan soms een heelen nacht. ‘Wanneer wij ten strijde trekken, wanneer wij op jacht gaan of een akker bebouwen, werpen wij een weinig hoddentin naar de Zon en zeggen: Met toestemming van de Zon, ga ik vechten (of jagen, of planten) en ik hoop dat de Zon met me zal zijn’ verhaalde een Apache aan den reiziger Bourke, die een menigte voorbeel- | |
[pagina 138]
| |
den van de aanwending van hoddentin noteerde. Het poeder dient bij de ceremonie waarmee men de intreding der puberteit van meisjes viert, terwijl ook de lijken er mee bestrooid worden. De Mohave-Apachen verbrandden hun lijken; eer echter het vuur werd aangestoken, plaatste de medicijnman hoddentin, in kruisvorm, op de borst van het lijk en strooide het poeder op voorhoofd en schouders. De Melkweg is voor de Apachen uit hoddentin-poeder ontstaan, dat door een godheid uitgestort werd. Alarcon zag in 1540 aan de Rio Colorado volksstammen, waarvan alle individuen zakjes poeder droegen. Deze inboorlingen kwamen den ‘Zoon der Zon’ begroeten, zij waren in hun meest ceremoniëel gewaad en droegen dus zonder twijfel hun amuletten. Naar den vreemdeling, die hen in den waan bracht dat hij ‘Zoon der Zon’ was, wierpen zij ‘maïs en andere zaden’, die zij in den mond hadden, en verklaarden hem dat zij op die manier gewoon waren om aan de zon offers te brengen. Sahagun en Torquemada verhalen dat de Azteken een zeker poeder strooiden over het gelaat der offers die aan den Vuurgod werden gebracht, en Padre Sahagun beweert dat dit diende om de slachtoffers eenigszins ongevoelig te maken, voor de smarten, die zij gingen uitstaan, en zoo hun doodsangst te verminderen. Het is evenwel mogelijk dat dit heilig poeder slechts werd aangewend om te betoogen dat het offer een heilig karakter aangenomen had. Het strooien van hoddentin naar de Zon herinnert aan de Zon-vereering der oude rassen van Zuid- en Midden-Amerika. Azteken zoowel als Apachen geloofden uit een moeras vol biezen te stammen. De god Napatecutli der Azteken beschermde de tule en de mattenmakers. Deze biezen werden bij godsdienstige plechtigheden uitgestrooid, zooals trouwens ook in verschillende deelen der Oude Wereld gebruikelijk was.
Bloedige offerplechtigheden ter eere van de goden der Aarde hebben den landbouw vergezeld in andere werelddeelen dan in Zuid-Amerika. Een voorbeeld er van vinden we ook bij de Khonds van Orissa in IndiëGa naar voetnoot1.. Met bloed, dat het leven symbolizeert, wilde men de gunst der goden koopen, zoowel in Gallië en Scandinavië als bij de oude Semieten. In Bohemen volgde vroeger de dorpsbevolking bij nacht in | |
[pagina 139]
| |
optocht den ploeg, om de eerste vore te openen. Onmiddellijk achter den ploeg liep een naakt meisje; in haar armen droeg zij een kat, die even zwart was als de nacht. De vore, die door den ploeg gemaakt was, werd verbreed en uitgediept en levend begroef men daarin de zwarte katGa naar voetnoot1., terwijl in een vroeger tijdperk de maagd hetzelfde lot zal ondergaan hebben. Het offeren van deze maagd beschouwde men als een magische voorbereiding van den akker. De landman zal het zaad aan den schoot der aarde toevertrouwen, die aarde is moeder, zij zal baren. De nacht is voor de werken der duisternis, en de zwarte kat is een symbool der magie. De kat vertegenwoordigt de leeuwen van Cybele; de katten van Freya - de Isis van het Noorden - zijn tooverdieren gebleven, die de heksen overal vergezellen, evenals de uil, dat typische nachtdier. In Oost-Pruissen zaaide men 's nachts; de zaaier was naakt.Ga naar voetnoot2. (Wordt voortgezet). |
|