| |
| |
| |
Buitenlandsche zaken.
M.P.C. Valter.
De algemeene toestand in Europa.
DE strijd om Tripoli heeft tot dusverre een verloop, als mogelijk en gewenscht aangegeven in het artikel, hetwelk in het Novembernummer van dit tijdschrift aan de zaak werd gewijd:
de occupatie van Tripoli wordt bemoeielijkt (honderd millioen lire zijn er reeds voor uitgegeven en 75.000 soldaten worden er mede bezig gehouden), maar heeft toch goeden voortgang;
alle de Europeesche grootmachten hebben krachtig hun invloed geldend gemaakt om den vrede op den Balkan en in Kreta te bewaren en den oorlog te localiseeren - een oogmerk waarin zij volkomen zijn geslaagd, daar de gebeurtenissen in de Roode Zee als incidenten van geen beteekenis kunnen worden beschouwd;
de verstandhouding tusschen de Midden-Europeesche Staten, hoezeer ook op een zware proef gesteld, is niet opgeheven; er blijft zeer goed uitzicht bestaan, dat de Triple-Alliantie, waarop de Europeesche vrede het derde van een eeuw heeft gesteund, in stand zal blijven;
de hoop blijft gewettigd, dat Turkije, behoudens het verlies van de weinig waardevolle Afrikaansche Provincie, niet ernstig gedeerd uit den strijd te voorschijn zal komen en dan in toenemende mate zijn groote militaire zwaarte ten gunste van het Europeesche evenwicht in de schaal zal kunnen leggen, d.w.z. ten gunste van de Duitsche en de met hen verbonden landen.
De omstandigheid, dat tusschen Engeland en Rusland ernstige wrijving is ontstaan over de Perzische aangelegenheden en dat terzelfder tijd de opstand in China, die Rusland reeds welkome aanleiding was zijne positie in Mongolië te verbeteren, spanning tusschen de Entente-Mogendheden verwekt, geeft ook voedsel aan de verwachting, dat hunnerzijds geen gemeenschappelijke actie zal worden gevoerd ten nadeele van Turkije en ten nadeele van de Midden-Europeesche Staten, die bij het voortbestaan van een sterk Turkije belang hebben.
Maar hoezeer nu het verloop der dingen tot dusverre hoop geeft op eene vreedzame afwikkeling der critieke toestanden, die door het Tripoli-avontuur geboren werden, geheel geruststellend is de algemeene toestand zeker niet! Aan teekenen, dat Engeland en Rusland begeerig zijn in de Italiaansche verovering aanleiding en ‘recht’ te zoeken om nu ook hunne belangen tegenover Turkije geldend te maken en zoodoende hunne internationale positie te versterken, ontbreekt het niet:
| |
| |
reeds is een iradé van den Sultan van Turkije uitgevaardigd, waarbij een uitgestrekt gebied, insluitende de haven van Soloem, hetwelk door de Italianen tot het door hen geannexeerde Benghasi of Cyraneïka gerekend wordt, als eene ‘tijdelijke’ regeling, bij Egypte wordt ingelijfd. Deze inlijving bij het land, dat feitelijk onder Engelsch gezag staat, werd voorzien en zij is onderwerp van Engelsch-Italiaansche besprekingen geweest vóór de veldtocht in Benghasi ondernomen werd. Tot op zekere hoogte geldt het hier (evenals in het Zuiden) een grensgeschil, dat nu echter ten gunste van Engeland (en Frankrijk) wordt beslist;
de rede, door den Franschen Premier in de Kamer gehouden, waarin hij opmerkte, dat Frankrijk's positie onder de met Duitschland getroffen overeenkomsten in Marokko sterker is dan die van Engeland in Egypte, schijnt te moeten worden aangemerkt als een aanwijzing, dat Frankrijk bereid is Britsche actie ter versterking zijner staatkundige positie in Egypte te steunen, overeenkomstig de Entente van 1904;
ernstig karakter dragen de berichten betreffende den door Engeland aan de Porte kenbaar gemaakten wensch om besprekingen in te leiden over Koweit en de Perzische Golf, zoomede over aangelegenheden in verband met den Bagdad-spoorweg (ter zake waarvan Engeland en Frankrijk reeds jaren lang de gevestigde Duitsche belangen hebben bestreden); en eenigszins onrustwekkend kan het worden genoemd, dat de Russische Gezant te Constantinopel, quasi op eigen autoriteit, de Dardanellen-kwestie heeft ter sprake gebracht en zelfs reeds voorstellen heeft geformuleerd ter compenseering van Turkije voor het gezochte doortochtsrecht.
Er zal wel geen staatsman in Europa zijn, die niet rekent met de mogelijkheid, dat we aan den vooravond kunnen staan van gebeurtenissen, waardoor de kaart van Europa belangrijke verandering zou ondergaan.
De vrienden van den vrede kunnen en zullen intusschen hun hoop gevestigd houden op Duitschland en Oostenrijk.
Gelukt het de Duitsch-Oostenrijksche diplomatie spoedig den Italiaansch-Turkschen strijd te beëindigen - een doel waarop ontwijfelbaar al haar energie is gericht, met name die van den hoogst bekwamen en invloedrijken Duitschen Gezant, Baron Marschall von Bieberstein, dan is het evenwicht in Europa en de vrede bijna zeker gered. Italië zal zich, naar de verwachtingen van Weenen en Berlijn, dan weer volkomen bij de oude bondgenooten aansluiten. Een strijd op den Balkan toch zou Oostenrijk zekere aanleiding geven zijn gezag langs de oostkust van de Adriatische Zee uit te breiden, waardoor het overwicht van Oostenrijk in die zee drukkend worden zou. Men meent te mogen aannemen, dat Italië, onmiddelijk na de erkenning van zijne verovering, oprecht zal medewerken aan de handhaving van de integriteit van het Turksche Rijk en aan Turkije's toenadering tot het Drievoudig Verbond.
Al wat noodig schijnt om de crisis te beëindigen, is een sterke Turksche Regeering, die aan het land den vrede met Italië kan opleggen, die onafwijsbare voorwaarde is, zal de dreiging van ernstiger rampen worden afgewend, die aan Turkije den ondergang zouden kunnen brengen en aan Europa een verwoestenden oorlog. Italië, welks handel ten gevolge van den oorlog ontzettend lijdt, schijnt bereidt te zijn een tegemoetkomende houding aan te nemen: den Sultan als kerkelijk hoofd over de Muzelmansche bevolking in Tripoli te erkennen en een zekere schadeloosstelling voor den afstand der Provincie te betalen.
| |
| |
Is de politieke horizon donker van wolken, die woeste stormen over Europa kunnen brengen, mogelijk is het dat de dag, die een helderen hemel geeft te zien, althans een lucht niet langer zwaar-zwanger van slecht weer, zeer aanstaande is. - De spanning in en ter zake van China voedt sterk zulke hoop.
| |
De revolutie in China.
De groote omvang, dien de revolutionaire beweging in China verkreeg, doet de mogelijkheid voorzien, dat de wereldpolitiek er ernstig door kan worden beïnvloed, zoo niet beheerscht.
Sir Henry Blake, tijdens den bokser-opstand Gouverneur van Honkong, brengt in een artikel in het Decembernummer van de Nineteenth Century verschenen de groote revolutie van 1851 in herinnering. Hij noodigt uit een parallel te trekken tusschen den huidigen en dien vroegeren opstand. Hij oordeelt - een gevoelen waarmede naar ons bleek ook andere autoriteiten instemmen - dat aan de tegenwoordige revolutie dezelfde oorzaken ten grondslag liggen als aan de groote beroering van voor 60 jaren en dat de loop der gebeurtenissen nu ook wellicht een gelijke ontwikkeling kan hebben. De revolutie van 1851 moet z.i. worden aangemerkt een direct gevolg te zijn geweest van buitenlandsche inmenging. In 1851 was het keizerlijk gezag door de militaire operaties van Engeland aangetast en thans heeft het volk den eerbied voor de Mantsjoe Regeering verloren, doordien de vreemdelingen, die spoorwegen bouwen en mijnen exploiteeren uit kracht der hun verleende concessies, geheel boven de landswetten staan.
In de opvatting, dat het volk als gevolg van verdrukking en uitzuiging door de Mantsjoe's zoude zijn opgestaan, deelt hij niet. Zij wordt ook door andere kenners van land en volk van China bestreden. Het is wel heel duidelijk, dat het absurd is het Chineesche Gouvernement te beoordeelen naar den maatstaf van de ideëen, die West Europeanen van goed gouvernement hebben; maar toch doet men dat voortdurend. De Chinees is gewend aan gezag en dat gezag is geenszins zoo exclusief door de Mantsjoe's uitgeoefend, noch, naar Chineesche begrippen, streng, hebzuchtig of verdorven. A.R. Colquhoun, een ander schrijver over China, zegt, dat er slechts één Mantsjoe ambtenaar is tegen vier volbloed Chineezen, die in het minst niet van de hoogste waardigheden zijn uitgesloten. Aan de verschillende provinciën van het Rijk is trouwens bijna volmaakte autonomie toegestaan: zij hebben eigen wetten, eigen militie en politie, eigen belastingen en zelfs eenigszins locaal ‘parlement’, waarin wel degelijk de inzichten van de bevolking tot uitdrukking komen. Ook deze autoriteit ziet allerminst in verdrukking of uitzuiging de oorzaak der revolutie; ook hij oordeelt, dat de buitenlandsche inmenging als de oorzaak bij uitnemendheid van de revolutie moet worden beschouwd. Hierdoor is het gezag der keizerlijke regeering omlaag gehaald in het oog der meer ontwikkelden, die de massa van het volk, achter zich hebben.
Van hoe groote beteekenis nu echter de vraag mag zijn, wat in het complex van oorzaken voor welke een groote revolutionaire beweging ontstaat als de voornaamste en de meest dadelijke oorzaak moet worden aangemerkt, van overwegend belang is het feit, dat we inderdaad met een heel grooten opstand te doen hebben.
De overeenstemming tusschen de beweging van 1851 en die van 1911 kan
| |
| |
leerzaam zijn. Ook de berichten, die uit China inkwamen sedert de heer Blake zijn artikel schreef, steunen de opvatting van de parallel: in '51, als nu, verbreidde de opstand zich snel van stad tot stad en was de nadering van de rebellen voldoende, om tot dusverre trouw gebleven steden en heele districten met hunne bezetting te doen overgaan naar de opstandelingen; toen, als nu, waren Hankow en Woetsjang brandpunten der beweging; nu, als toen, lieten de legerscharen der opstandelingen, die onder den aanvoerder Tien Wang een half millioen man sterk zouden zijn geweest, in de (zestien) provincies, die zij (in verloop van tijd) waren doorgetrokken, wetteloosheid en groote ellende achter zich, weldra gevolgd door hongersnood; toen, als nu, werd Nankin het hoofdkwartier der opstandelingen..... Doch of nu ook, als destijds, veertien jaar zullen verloopen en, naar men gewaagd heeft te schatten, twintig millioen menschen aan de beweging ten offer zullen vallen, alvorens de opstand, waarbij de Fransche Revolutie kinderspel gelijkt, is uitgewoed? Zietdaar eene vraag, die de schrijver zich niet heeft gesteld; maar die hij, hadde hij dat wel gedaan, toch vermoedelijk in ontkennenden zin zou hebben beantwoord.
Immers het zal nu niet als in het midden der vorige eeuw vijf jaar duren, alvorens de opstand ernstig nadeel en gevaar oplevert voor de vestiging der Europeanen, en aanleiding en oorzaak geeft voor inmenging der Europeesche mogendheden.
En als die inmenging komt, zal men haar niet, als voor vijftig jaren, een paar jaar lang toebetrouwen aan eene geheel onvoldoende macht. Europa toch heeft in de laatste 15 jaar anderhalf milliard guldens aan China geleend; en de buitenlandsche handel van China beloopt ongeveer 1½ milliard gulden 's jaars. De materieele belangen van het buitenland in China zijn van een zoo enorme beteekenis, dat, zou de toestand van onrust voortduren, krachtdadige inmenging spoedig te verwachten is.
De droom van den Chineeschen, naar we meenen in Londen gepromoveerden Dr. Sun Yat Sen, om eene Republiek te stichten en aan het volk het keizerschap te ontnemen, dat nauw samenhangt met zijn godsdienstig ceremonieel, zal niet waarschijnlijk verwerkelijkt worden, ook niet voor een jaar. Men maakt van ongeletterde Chineezen niet als bij tooverslag Europeesch of Amerikaansch kiezersvolk! Tien tegen een zullen de intellectueelen, die alsnog de leiding hebben, indien niet vrijwillig, dan onder drang van buiten, er spoedig toe gebracht worden het keizerschap in eere te herstellen, zij dan dat het gevestigd wordt in het kind-keizer, in een der andere Prinsen of in Yuan Sji Kai of anderen bekwamen leider, ter zijde gestaan door eene Grooten Raad of ander lichaam, waarin de Jong-Chineezen ook behoorlijk vertegenwoordigd zijn. Doen zij, de leiders der revolutie het niet, uit eigen inzicht of door zachten drang van buiten geleid, dan staan Japansche troepen gereed om de Keizerlijke Regeering, die slechts over 60.000 man geregelde troepen beschikt(te), ter hulp te komen en dan zal ook Europa moeielijk werkeloos kunnen blijven.
Maar dat nu China - een conglomeraat van volken, die verschillenden graad van ontwikkeling hebben bereikt en in de Provincies zekere autonomie vonden, door het oude gezag der Mantsjoe's tot een eenheid gehouden - de hevige beroering zal ondergaan zonder afbrokkeling, is onwaarschijnlijk. Japan en Rusland hebben in den grooten opstand natuurlijk reeds aanleiding en inderdaad ook goed recht gevonden hun autoriteit in hunne respectieve invloedsferen in Mantsjoerije te versterken. Engeland woelt
| |
| |
in Thibet. Rusland versterkt zijne betrekkingen met de zich praktisch steeds als onafhankelijk gedragende Mongoolsche vorsten. En als straks de rust is hersteld, zullen alle de mogendheden niet alleen goedmaking der geleden schade vragen, maar zullen zij ook naar waarborgen zoeken tegen nieuwen opstand, waarborgen, die waarschijnlijk in de grensstreken het gezag der nieuwe regeering aantasten zullen, en die zeker tot onderlingen naijver aanleiding zullen geven.
Welke de onmiddelijke loop der gebeurtenissen zal zijn in het uitgestrekte Rijk, dat een vierde deel van de bevolking der wereld herbergt, is niet te zien; maar wel kan de veronderstelling worden gewaagd, dat de groote opstand misschien aan de krijgsmachten onmiddelijk, maar zeker aan de kabinetten van Europa voor onafzienbaren tijd zeer ernstig werk zal geven; want de revolutie, onder leiding der in Japan gestudeerd hebbende jongelingschap aangevangen, kan worden aangemerkt als het begin van groote politieke veranderingen in het Hemelsche Rijk.
| |
Duitschland en de Open-Deur-politiek.
De Fransche Minister van Buitenlandsche Zaken heeft in zijne rede betreffende de Marokko-Overeenkomst(en) verklaard, dat Duitschland bij de besprekingen aanvankelijk eeonomische bevoorrechting in eene bepaalde zône had verlangd.... doch dat deze voorstellen onaannemelijk waren verklaard. Het zou juister, maar met het oog op aangelegenheden van binnenlandsche politiek misschien minder diplomatiek geweest zijn, te zeggen: dat Duitschland waarborgen heeft geëischt voor de eerbiediging van zijne in eene bepaalde zône gevestigde belangen - en dat, zij het dan in een anderen dan den aanvankelijk voorgestelden vorm, die waarborg gegeven is, eensdeels in de bepalingen van het Marokko-Verdrag zelf, anderdeels in daarmede samenhangende Verstandhoudingen (in zake spoorwegaanleg) en getroffen regelingen, die reeds effect genomen hebben (fusie van de Union Minière en het Duitsche Marokko-Mijnen-Syndikaat). De contentie door de vijanden van de Duitsche Regeering voorgebracht, als zoude uit de rede van Minister de Selves blijken, dat Duitschland ontrouw zou hebben willen zijn aan het beginsel der gelijkberechtiging, steunt op een spelen met woorden. Het land met zijn zich buitengewoon snel en voorspoedig ontwikkelende industrie en zijn krachtig vooruitstrevenden handel is, als het ware door de natuur, gedrongen, om de vrije mededinging, op voet van volkomen gelijkheid, overal ter wereld te verdedigen. Het beginsel van de ‘Open Deur’ is dan ook reeds lang een der voornaamste beginselen waarnaar de politiek van het Rijk wordt gericht. In Azië en overal waar een vrije markt is, of kan worden gemaakt, staat de Duitsche diplomatie voor dat principe in de bres. Die politiek komt niet aan Duitschland alleen ten goede, maar ook aan alle de kleine handeldrijvende Staten, die zelden of nooit concessies of compensaties kunnen afdwingen, zoomede van de slecht georganiseerde Staten, als
b.v. Turkije en China, aan welke vóórdat Duitschland als wereldmogendheid optrad en de vrije mededinging verdedigde, op bezwarende voorwaarden respectievelijk door Frankrijk en Engeland duur geld werd opgedrongen voor doeleinden die de belangen van den geldgever, niet die van den geldnemer tegen wil en dank betroffen. Ook in de Marokko-onderhandelingen heeft Duitschland het beginsel der gelijkberechtiging van alle de Verdragsmogendheden nooit prijs gegeven. Het is aan de krachtige
| |
| |
actie van de Duitsche diplomatie, dat heel Europa het dankt, als het principe van de vrije mededinging op voet van gelijkheid, door Frankrijk als occupator van Marokko niet geëerbiedigd, thans opnieuw is geproclameerd en door een reeks van bepalingen beschermd.
De critiek over het Marokko-Verdrag, in de Fransche Kamer uitgeoefend, leert, dat Frankrijk - het kan in één woord worden gezegd - met de overeenkomst niet voldaan is. De phrases over de vriendschap van Engeland worden gelogenstraft door het feit, dat die vriendschap aan Frankrijk niet op alle gebied die vrije hand heeft kunnen geven, welke de Entente van 1904 in vooruitzicht stelde. Of de krachtige houding van de Duitsche diplomatie tegenover de Engelsche Regeering in Juli j.l. als oorzaak moet worden beschouwd van de omstandigheid, dat de Britsche vriendschap in Marokko niet de gewenschte resultaten bracht, dan wel of Engeland, ongeacht de Duitsche actie, toch niet geneigd was de zeven jaar geleden gewekte verwachtingen te helpen verwezenlijken? Of dat beide oorzaken hebben samengewerkt? Het is eene hoogst interessante vraag, welker latere beantwoording echter niets afdoet aan het groote feit dat de resultaten der Engelsche vriendschap tot nu toe zeer pover, om niet te zeggen in hooge mate teleurstellend worden geacht.
De rede van Jaurès, waarin hij het goed recht van Duitschland in de Marokko-kwestie volmondig erkende, de Duitsche diplomatie zelfs als bescheiden prees en de hoop uitdrukking gaf dat een Fransch-Duitsche entente zou ontstaan, zal niet nalaten ook buiten den kring zijner partij indruk en, naar men mag hopen, proselieten te maken voor de leer, dat Frankrijk niet handelde in het belang van het recht noch in zijn eigen voordeel, toen het, voor acht jaar, wel goeddeels als gevolg van de persoonlijke bemoeiingen van Edward VII, wiens entente-politiek zoo groote onrust in Europa heeft ingeleid, met Engeland samenspande.
| |
De Fransch-Spaansche Onderhandelingen.
De onderhandelingen tusschen Parijs en Madrid hebben tot dusverre weinig succes. Spanje staat op zijne historische rechten en wil geen Fransch protectoraat, zoomin in den vorm als in het wezen der dingen, erkennen over het geoccupeerde gebied, aan Spanje onder de Ententes van 1904 toegewezen. Naar alle aanwijzingen worden de Fransche eischen beslist door Engeland bestreden.
De Engelsch-Fransche verhouding zal onder deze kwestie zeer ernstig kunnen lijden. Engeland schijnt gedetermineerd Frankrijk niet het meesterschap te laten over de geheele Marokkaansche kust.
|
|