De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De arbeids- en tarief-overeenkomsten in verschillende landen en haar wettelijke regeling.I. De vakbeweging.Na jarenlange, moeitevolle worsteling, tegen velerlei tegenstand in, heeft zich in verschillende landen de vakbeweging, de ‘voortdurende organisatie der loonarbeiders’, in verschillende, vooral in de industrieeleen transportbedrijven ‘ter verovering van betere arbeidsvoorwaarden en tot behoud van wat eenmaal bereikt is geworden’Ga naar voetnoot(*), een plaats veroverd in de sociale beweging onzer dagen, waarvan de belangrijkheid met welke maatschappelijke beweging in de geschiedenis ook minstens gelijk staat. Geboren uit de tegenstellingen tusschen arbeiders en ondernemers, die door de moderne industrieele verhoudingen geschapen zijn geworden, zijn ze het meer of minder ver gevorderde resultaat van de altijd, ook na herhaalde, vruchtelooze pogingen en veel vergeefschen strijd, toch weer oplevende begeerte der arbeiders naar beter, ruimer stoffelijk bestaan, een voorwaarde voor minder zorgvol en hooger intellectueel leven; en van het besef dat zich, nevens die begeerte, langzaam maar met onwrikbare zekerheid van alle loonarbeiders en daarmee gelijkgestelden meester maakt, dat ze nimmer elk op zich zelf in staat zijn, het gemiddelde peil van den levensstandaard, in ruimen zin genomen, te verhoogen, maar daartoe slechts kunnen geraken, indien zij zich in een voortdurend en stevig verbond begeven met hunne klassegenooten, direct met hun vakgenooten, ten einde door hun aantal, door hun georganiseerde en planmatig toegepaste eendracht, door hun wederzijdsche opoffering, zooveel invloed te oefenen op de arbeidsmarkt en op de elementen die het sociale millieu bepalen, dat langzamerhand een algemeen hoogere levensstandaard wordt verkregen; niet slechts plaatselijk en tijdelijk onder den invloed eener toevallige gunstige industrieele conjunctuur, maar ook vast te houden dán, wanneer die conjunctuur in een minder gunstige overgaat, zoodat zij het niet zijn, die hoofdzakelijk de nadeelige invloeden van zulke depressies dragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door vermindering van hun levensonderhoud of verlenging van hun arbeidsduur. ‘De opkomst en de snelle ontwikkeling der reusachtige groot-industrie’ - dit pleidooi van Minister Loeff in de toelichting tot het ontwerp-arbeids-contract zal in de Nederlandsche literatuur over dit onderwerp ongetwijfeld een klassieke plaats blijven innemen - ‘heeft den werkman, meer dan zulks vroeger het geval was, afhankelijk gemaakt van den werkgever. De werknemer is, individueel staande tegenover den werkgever, heden ten dage veel zwakker dan voorheen, en niet zelden overgeleverd aan diens willekeur. Dit zou nog in hoogere mate het geval zijn geweest, indien niet de werkgever reeds bij herhaling het gewicht zijner voorschriften in de schaal hadde geworpen, in het belang van den arbeid, tot herstel van het evenwicht ten behoeve van de zwakkere partij. - Overtuigd, dat de wet is het postulaat zijner vrijheid, heeft hij, om te ontkomen aan den druk waaronder hij als enkeling zuchtte, hare hulp met beide handen aangegrepen, zonder daarom aan de andere zijde te vergeten, welke kracht tot eigen verheffing gelegen is in hun zelve, verbonden met anderen. Vandaar dat hij zich heeft vereenigd tot het vormen van vak- en andere bonden, om zijn kracht te verhonderdvoudigen en er eindelijk toe komt, de vereeniging ook toe te passen op het arbeids-contract. Zich ten volle bewust is hij thans, dat, hetgeen voor hem op het veld van den arbeid onbereikbaar is als individu, hem als het ware zonder moeite in den schoot moet vallen, wanneer hij optreedt in krachtige, goed georganiseerde vereeniging met anderen. En waar dit leeft bij honderdduizenden, zich openbarende in den werkdadigen wil om het geschetste ideaal te verwezenlijken, kan die verwezenlijking zelve op den duur niet uitblijven.’ En later: ‘De Regeering... acht het gezamenlijk en vereenigd optreden van de zwakkeren in den economischen strijd onzer dagen niet alleen verklaarbaar en natuurlijk, maar ook geboden door een geoorloofd en gezond begrip van eigenbelang; zij is van oordeel, dat zoodanig optreden der arbeiders op het terrein van den arbeid in het algemeen en van het arbeids-contract in het bijzonder, op zichzelf een verschijnsel is, dat uit een oogpunt van zedelijkheid en algemeen belang met vreugde mag worden begroet; en dat, mits zoodanig optreden aan de waarde en de verantwoordelijkheid der individueele persoonlijkheid niet te kort doe, daarin een zegen mag worden gezien voor de geheele maatschappij’Ga naar voetnoot(*). ‘Het zijn de vakvereenigingen’, zegt Prof. Sombart, ‘die voor de arbeiders de gelijkberechtiging in de industrie willen veroveren, d.w.z., in het veelomvattende productie-proces ook een woordje mee te spreken bij de regeling der arbeidsvoorwaarden. Al zijn het ook nog slechts kiemen, die wij hier aanschouwen, toch kunnen we vooruit zien, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze vakvereenigingen bestemd zijn om tot grooten bloei te geraken en een verhouding in industrie en bedrijf zullen scheppen, waarbij de mensch in den arbeider eindelijk eens in volheid zich ontplooien kan! Een grootsche taak voor opvoeding en beschaving is voor de vakvereenigingen weggelegd!’ ‘Het komt er op aan, bij de massa der arbeiders het verantwoordelijkheidsgevoel te doen ontwaken, en hen op te voeden tot een peil, dat ze in staat zijn ook in de industrie medezeggenschap te oefenen, de mannen te kweeken uit hun midden, tot mee-regeeren in staat, en aan de massa te leeren, hoe men over anderen moet heerschen, en bovenal, hoe men zichzelf moet beheerschen’Ga naar voetnoot(*). Aan dit grootsche, veelomvattende streven der vakvereenigingen nemen in onze dagen millioenen arbeiders deel, en gaandeweg worden hun vakvereenigingen, uit kleine her en der verspreide, meest spontane bewegingen voortgekomenGa naar voetnoot(†), tot machtige, reusachtig sterke vakbonden, waarmee in onze dagen in elk land de ondernemers in industrie en verkeer rekening hebben te houden en die niet nalaten ook op de wetgeving in de verschillende landen grooten invloed te oefenen, hetzij door hun solidariteit met de sociaal-democratie, als in Duitschland, Denemarken en Oostenrijk; hetzij door hun groote werkstakingen met politiek doel, als in Oostenrijk, Italië en Frankrijk, hetzij door mede ook direct aan de verkiezingen voor het parlement deel te nemen en hun leiders in het wetgevend lichaam af te vaardigen, als in Engeland. Zooals de geschiedenis van elk land zich verschillend ontwikkelt, niet naar den wil of de leer van personen alleen, maar in hoofdzaak naar de verschillende economische en historische omstandigheden, zoo ontwikkelt zich ook in elk land de vakbeweging verschillend naar den aard van het volkskarakter, naar den stand der industrie, naar het peil van ontwikkeling en beschaving, en niet in geringe mate ook naar de mate van politieke of staatkundige vrijheid, waaronder de bevolking de laatste eeuw leefde. De vakbeweging is, meer dan welk ander maatschappelijk verschijnsel ook, verbonden niet slechts aan de industrieele en economische gesteldheden des lands, maar ook aan de mate, waarin de arbeiders gerechtigd zijn van het middel der coalitie, werkstaking enz. gebruik te maken! Terwijl het volkskarakter, behalve dit alles, weer op zijn beurt van invloed is op de taktiek en strijdmiddelen, die worden toegepast. In Engeland heeft zich de machtige beweging der Trades-Unions een belangrijke plaats in het sociale leven van Groot-Brittannië veroverd, in een thans reeds meer dan een eeuw voortgeduurd hebbenden strijd, eerst voor het recht van vereeniging, toen voor de eerste primitieve wettelijke arbeidersbescherming, daarna voor de wettelijke erkenning der organisatie en haar kassen, en in de laatste jarenreeks voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handhaving en opvoering van den loonstandaard, en beperking van den werktijd, vastgesteld in soms zeer gecompliceerde contracten met de werkgevers of werkgeversbonden. Deze Trades-Unions hebben zoowel hun strijd voor politieke rechten als voor economische voordeelen gevoerd vrijwel buiten de sociaal-democratie om, die pas de laatste jaren in Engeland tot krachtiger ontwikkeling is gekomen. Van de 19 arbeidersvertegenwoordigers in het Engelsche parlement zijn er 17, die direct door de vakvereenigingen daar gebracht zijn. Wel echter zijn thans de Engelsche vakvereenigingen met de sociaal-democratie in voortdurende samenwerking gekomen. In Duitschland hebben de vakvereenigingen, pas in de 60'er jaren begonnen met zich in de opkomende industrieën en in de groote steden te ontwikkelen onder de propaganda vooral van de eerste woordvoerders der sociaal-democratie en anderdeels - de gematigde richting - gesticht door Dr. Max Hirsch, op het voorbeeld van Engeland, een onophoudelijken en zwaren strijd moeten voeren tegen een zeer belemmerende wetgeving, waarvan de ‘Socialistenwet’ van 1880 tot 1894 het meest bekende type is. Behalve tegen deze wettelijke en tegen justitieele bemoeilijking hadden daar de onafhankelijke, onder sociaal-democratische leiding staande vakvereenigingen, die verreweg de groote meerderheid vormen, ook te kampen tegen zeer sterke werkgeversvereenigingen. Toch zijn zij thans tot buitengewone kracht gekomen en hebben zij meer dan 2000 arbeids-overeenkomsten weten door te voeren, waarbij dus de arbeidsvoorwaarden met medezeggenschap der vakvereenigingen worden geregeld. Tusschen hen en de sociaal-democratische beweging heeft steeds een zeer nauwe samenwerking bestaan. In Frankrijk hebben jaren lang, reeds van vóór 1870 af, de vakvereenigingen vrijwel gemengd geleefd met de socialistische beweging, hebben zich gemengd in hare onderlinge geschillen en hebben mèt haar ook de talrijke splitsingen ondergaan, waaraan het verleden der sociaal-democratie in Gallië zoo rijk is. Sedert 1904 hebben zich nu de vakvereenigingen in groote meerderheid volkomen van de socialistische beweging gesepareerd en zich in hun ‘Confédération Generale du Travail’ een zelfstandige landelijke permanente samenwerking tusschen de vakvereenigingen geschapen, die meer door emotievolle werkstakingen en bewegingen dan door gestâge, stille organisatie, op hun wijze, voor de voortdurende lotsverbetering den strijd voeren. Van bepaalde arbeidsovereenkomsten op groote schaal, als in Duitschland en Engeland, is wel geen sprake, maar niettemin is deze vakbeweging, die naast de politiek-socialistische staat, tot een belangrijken factor geworden in het Fransche sociale leven. Ziedaar geschetst de drie typen van de vakbeweging, gelijk ze in de laatste jaren in ongeveer alle moderne landen tot machtige ontwikkeling is gekomen en in de toekomst gaandeweg in zeer sterke mate nog meer komen zàl. De vakbeweging in de Vereenigde Staten en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Australië komt, natuurlijk ook alweer met eigenaardige afwijkingen, in hoofdzaken overeen met die in Engeland; de naar verhouding zeer machtige vakbeweging in Skandinavië, zoowel als die in Oostenrijk-Zwitserland, zijn gebaseerd op samenstelling en taktiek en verhouding tot de sociaal-democratie als de Duitsche, terwijl aan die in Italië en Spanje, overeenkomstig de eigenaardigheden van het Romaansche ras, voor een gedeelte het impulsieve karakter der Fransche vakbeweging niet vreemd is. Wat Rusland aangaat - vermoedelijk zal een machtig leger van vakvereenigingen uit de groote steden en de industrieele centra uit de gebeurtenissen der laatste jaren, die nog altijd niet tot bezinking of oplossing gekomen zijn, resulteeren, maar stabiliteit heeft de beweging thans nog niet gekregen. België neemt op dit terrein een uitzonderings-positie in, omdat dáár de vakvereenigingen voor 't grootste deel zijn opgenomen in één verbond met de sociaal-democratie; terwijl hier, in Nederland, de vakvereenigingen, in hoofdzaak georganiseerd in het Vakverbond, geschoeid zijn op en volgen de taktiek van de Duitsche zuster-vereenigingen, die door hun voorbeeld van kracht en stabiliteit aanlokken. Volgens de laatste vergelijkende cijfers over de sterkte der vakvereenigingen in de verschillende landenGa naar voetnoot(*) waren er in de aan den eigenlijken strijd voor lotsverbeteringen deelnemende vakvereenigingen georganiseerd:
Van de niet-aangesloten landen vermeld ik nog:
Al deze cijfers zijn slechts bij benadering, daar hier slechts in aanmerking komen de vereenigingen, die aan den werkelijken strijd zeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
actief deelnemen. De Christelijke vakvereenigingen in Duitschland, België en Zwitserland, de ‘Friendly Society's’ in Engeland, de ‘Ridders van den Arbeid’ in Amerika, zijn er niet bij geteld. Maar de bovenstaande cijfers geven reeds voldoende een blik over de machtige ontwikkeling dezer moderne organisaties van loon-arbeiders, die thans aan het sociale leven deelnemen, en die in de toekomst een buitengewoon machtige factor in het maatschappelijke leven zullen blijken te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De regeling der Arbeidsvoorwaarden.Gelijk alles in het zich al maar door ontwikkelende leven der maatschappij, zijn ook de taak, de invloed, de machtssfeer, de werkkring der vakvereenigingen aan een voortdurende ontwikkeling onderhevig. Tusschen het eerste, spontane verzet van een groep fabriekswerkers tegen loonsverlaging, tegen onduldbare behandeling, tegen al te langen werktijd, zich uitende in het neerwerpen van den arbeid, zonder voorafgaande organisatie, zonder weerstandsmiddelen, soms met luid tumult gepaard gaande - en den grooten, machtigen vakbond met honderdduizenden leden, met bezoldigde ambtenaren, met groote kapitalen, die, soms voor een bedrijf over 'n geheel land, met de werkgevers de arbeidsvoorwaarden vaststelt, ligt een enorme faze van ontwikkeling. Ik wensch hier, in overeenstemming met den aard dezer verhandeling, vooral den nadruk te leggen op de ontwikkeling in de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tot stand komt; de wijze waarop de ondernemer zijn gezag uitoefent, de plaats die de arbeiders, in moreel opzicht vooral, in het productie-proces innemen. Immers, de plaats die de arbeider in het productie-proces, in industrie en verkeer, in de fabriek, in de werkplaats, enz., inneemt, dáár waar alle organisatie ontbreekt en ook de invloed daarvan niet merkbaar is en waar de arbeids-overeenkomst bovendien elke wettelijke regeling met wederzijdsche toewijzing van rechten en verplichtingen ontbeert, is er eene die gelijk staat met volkomen rechteloosheid, en volkomen passiviteit. Iedereen, die wel eens komt in streken waar de vakvereeniging haren invloed nog niet heeft laten gelden, of fabrieken kent, waarvan de arbeiders eveneens buiten haar bereik of de inwerking harer ideeën bleven, kan zich daarvan overtuigen. Dáár is de arbeider een element, dat nuttig werkzaam is voor den ondernemer, maar dat bij de regeling der arbeidsvoorwaarden niet meetelt. Hij komt van de lagere school in de fabriek, reeds op jeugdigen leeftijd; hij werkt daarin het grootste deel van zijn leven; zijn lichaamstoestand, zijn gezondheid dikwijls, is ervan afhankelijk, zijn stoffelijke en zedelijke levensomstandigheden, zijn gezinsleven, zijn er voor een goed deel bij betrokken; hij ziet in de fabriek de techniek zich volmaken, de eene machine komt, de andere gaat; hij ziet de onderneming groot worden, misschien overgaan van vader op zoon; hij ziet den patroon worden tot een machtig man, en zijn rijkdom toenemen. Maar dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles gaat buiten hem om. Hoe lang de werkduur zijn zal, hoe de lokaliteiten en de ventilatie zijn, hoe de nachtarbeid zal zijn geregeld, in welke mate er overwerk zijn zal, en in hoeverre dit extra zal worden bezoldigd; of er ook reden is, het loon te verhoogen in verband met stijgende levens-eischen; welke verhouding er zijn zal tusschen het aantal jonge werkkrachten en de volwassenen... dat alles, waarbij toch zijn leven zoo ten nauwste is betrokken, het gaat alles buiten hem om. Er is maar één, die dat alles regelt: de werkgever. Zeker, ook hij is gebonden aan tal van omstandigheden, die zijn vrijheid beperken; aan publieke opinie, aan de arbeidsmarkt, aan - gewoonlijk zeer vage - wettelijk regelen, aan de algemeen-gangbare begrippen van humaniteit en rede. Maar in hoeverre hij, behalve de wettelijke voorschriften, met al de andere rekening wil houden, bepaalt hij toch geheel persoonlijk, geheel zelfstandig, naar zijn wil. Hij roept daarbij niet zijn arbeiders, hij vraagt hen niet of ze 't goed vinden, of ze ook nog op- of aanmerkingen hebben, of ze misschien ook àndere voorstellen hebben. Hij vindt het in den regel zelfs maar een absurditeit, het te vragen. Zij zijn immers, hoezeer ook naar de wet vrije menschen, toch maar zijne ‘ondergeschikten’, zijne dienaren. Hij voelt zich geroepen dat alles te bestieren naar zijn inzicht, en naar zijn belangen..... En zóó zijn die arbeiders dikwijls geslachten lang opgegroeid in de idee hunner algeheele onderworpenheid; meenen niet alleen de werkgevers, dat ze van nature geroepen zijn tot alleenheerschappij in hun bedrijf, maar meenen ook de werklieden, dat ze tot niet anders dan om te dienen, voor ànderen te werken, zonder zelf ook maar iets mee in 't midden te brengen of mee te zeggen te hebben, op de wereld gekomen zijn.... Kán het niet anders? Is het een eisch voor den bloei van industrie en bedrijf, dat er aan de ééne zijde is: alléenheerschappij, waarbij de financiëele belangen van den ondernemer ongeveer de éenige drijfveer zijn, en aan de andere zijde: gehoorzaamheid en onderworpenheid, tot slaafschheid toe? De talrijke voorbeelden van het tegendeel, van een vruchtbaar gedijen van de industrie ook daar, waar dit standpunt reeds lang overwonnen is, zal ik in deze verhandeling nog wel ruimschoots gelegenheid hebben aan te halen. Maar zoo ligt het voor de hand, dat het nevenverschijnsel van de vakorganisatie in alle landen is: het terugdringen van het standpunt der alléénheerschappij voor de werkgevers en het verkrijgen, het veroveren van medezeggenschap voor de arbeiders. Niet het medezeggenschap voor de arbeiders individueel, wat onmogelijk te bereiken is, maar het éenige medezeggenschap dat voor de arbeiders bereikbaar is: dat voor hunne collectiviteit, voor hunne voortdurende en blijvende organisatie. Ik spreek daar van ‘neven’-verschijnsel. Maar eigenlijk is het een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnsel, een streven, een doel, voor de toekomst van even groote, zoo niet van grooter beteekenis dan de stoffelijke lotsverbetering! En wie slechts ernstig z'n aandacht wijdt aan de talrijke groote economische of industrieele conflicten van de laatste jaren, die zal al spoedig ontwaren, dat déze aangelegenheid maar al te dikwijls de eigenlijke kern, het eigenlijke punt is, wáárom de strijd zooal niet is uitgebroken, dan toch waarop hij spoedig uitloopt, en op welk terrein hij in laatste instantie in de meeste gevallen gevoerd wordt. Dat is onvermijdelijk aan den strijd der vakvereeniging inhaerent, en dat element in den strijd wordt sterker, naarmate de vakvereeniging en het aantal harer eischen grooter worden. Wat is, waar de industrieele arbeidersbeweging een aanvang neemt, de drijfveer? Niet allereerst: het verlangen naar medezeggenschap. De eerste drijfveer is steeds: hooger loon, of verzet tegen slechte behandeling of al te erge willekeur. Dàn komt pas, daarnà dus, het verlangen naar korten werktijd. In de eerste perioden volstaan de vereenigingen, wanneer hun eischen geheel of gedeeltelijk worden ingewilligd, met de bloote, mondelinge of schriftelijke, verzekering van den werkgever, dàt hij het een of ander zal toestaan. Maar eenerzijds heeft de werkgever in zulke begin-perioden der arbeiders-beweging, bij het toegeven aan eischen, geen overleg gepleegd met andere werkgevers, zoodat hij, al of niet door de concurrentie daartoe gedwongen, al spoedig de eerste de beste gelegenheid aangrijpt om van de eenmaal toegestane eischen terug te komen; en anderzijds hebben in zulke perioden de werklieden nog niet voldoende het besef, dat de moeielijkheid en de taak voor de vakbeweging volstrekt niet alleen is: lotsverbetering door een plotseling optreden te verkrijgen, maar vooral ook, om ze te behouden. Ze laten los van de vereeniging, en spoedig is het eenmaal veroverde weer verloren. De werkgever is opnieuw de alléén-heerscher geworden in zijn bedrijf, maar ook opnieuw is de bron voor ontevreheid geopend, nieuwe conflicten breken uit, en de periode van onrust en onzekerheid is weer geboren. Ik zou hiervoor, uit de opkomst van de Nederlandsche vakvereenigingen, vooral die in de bouwvakken en in de havenbedrijven, tal van voorbeelden kunnen aanhalen; zelfs voorbeelden, niet alleen uit het verleden, maar uit de laatste jaren. Dit verandert, zoodra er meer stabiliteit in de organisatie komt, het ledental vergroot, de kracht der vereeniging grooter wordt. Dan komt er aan de zijde der werkgevers meer erkenning van de goede zijde, de noodzakelijkheid, de onvermijdelijkheid van de organisatie, meer waardeering voor haar streven, meer erkenning ook van het nut voor de onderneming zelf, om, indien de vakvereeniging geen àl te onredelijke houding aanneemt en geen àl te onmogelijke eischen stelt, met haar vrede te sluiten en zich tegenover haar in acht te nemen. Zóó is het in de talrijke, ja, tallooze gevallen, dat de werkgevers, na werkstaking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of zonder werkstaking, met de vakvereeniging in overleg zijn getreden, mondeling of schriftelijk, en hebben te kennen gegeven, bereid te zijn, bepaalde eischen voor grooter of kleiner deel in te willigen. De vakverenigingen nemen er genoegen mee, zonder meer. Zulk een verhouding bestaat in de bouwvakken te Rotterdam, waar de patroons in het najaar van 1906 aan de vakverenigingen mededeelden, dat het loon vanaf 1 Jan. 1907 zou worden verhoogd met 2 cent per uur, en de werkdag met ½ uur werd verkort; zulk een verhouding bestaat in de drukkersbedrijven te Rotterdam en te Amsterdam, waar de respectieve patroons-verenigingen schriftelijk mededeelden, na onderhandeling met de vakvereeniging, dat ze vanaf zekeren datum bepaalde arbeidsvoorwaarden zouden invoeren, zonder zich daartoe door iets anders dan door dit bloote schrijven te verbinden. Zulk een toestand bestaat thans in de metaalnijverheid te Enschede, in de sigaren-industrie te Enschede, in het havenbedrijf te Zaandam, in de kleeding-industrie te Groningen, en op verschillende andere plaatsen eveneens, waar, met of zonder staking, omtrent de arbeidsvoorwaarden overeenstemming werd verkregen. Dat is dus de tweede faze waarin de vakbeweging komt, waarbij wèl, tot op zekere hoogte, van erkenning der organisatie, maar niet van bepaalde ‘arbeids-overeenkomst’ gesproken kan worden. En daarop volgt dan spoedig de ‘arbeiders-overeenkomst’, als een hoogere, meer volmaakte vorm van verhouding tusschen werkgevers, respectievelijk werkgeversvereniging, en vakvereeniging. Zoodra de vakvereeniging een belangrijk percentage der vakgenooten in zich heeft weten op te nemen, b.v. 70 of 80 pCt., van éen plaats, een streek of uit éen tak van industrie, en ze heeft door kloek en vast, maar tevens wijs en beraden optreden, rekening houdend niet alleen met wat de leden graag zouden willen, maar ook met de omstandigheden van het bedrijf, zich respect weten te verwerven bij de werkgevers; zoodra zij anderzijds heeft gezorgd, tegelijk mèt haar groeiend ledental, ook over een welgevulde kas te beschikken, die haar in staat stelt, desnoods een hardnekkigen strijd te kunnen aanvaarden, wordt bij den werkgever ook de neiging grooter, om de arbeidersvoorwaarden te regelen niet slechts bij wijze van eene bloote vaststelling, die hen, de werkgevers, ten slotte tot niets bindt, maar die ook de vakvereeniging vrij laat, om desnoods over zeer korten tijd weer met nieuwe eischen te komen; - maar om in de plaats daarvan, door een vastere, meer bindende overeenkomst de arbeidsvoorwaarden voor korteren of langeren tijd vast te leggen. Het eigenaardige belang daarvan voor beide partijen ligt voor de hand. Voor de werkgevers is het geen principieele opoffering meer, wanneer ze, eenmaal voor de vaststelling der arbeidsvoorwaarden met de vakverenigingen in overleg getreden, ook met haar eene werkelijke overeenkomst aangaan omtrent die arbeids-voorwaarden. Alleen is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wèl een stap verder gedaan op den weg der erkenning van de organisaties tot mede-zeggenschap in de arbeids-voorwaarden; tot consolideering der vakorganisatie. Daartegenover staan voor den werkgever voordeelen: in de eerste plaats is hij veilig tegenover werkstakingen, zoolang de overeenkomst duurt. Een zekerheid, voor zijn prijsberekeningen, aanneming van werk en uitvoering van leveranties van groot belang. En ten tweede wordt daardoor de concurrentie in het bedrijf ten koste van het arbeidsloon minder gemakkelijk, en wordt de toestand in het bedrijf veel meer regelmatig. Voor de arbeiders is er in de eerste plaats het voordeel in gelegen, dat zij gedurende een aantal jaren zich aan den verderen bouw hunner organisatie kunnen wijden, zonder dat ze bevreesd behoeven te zijn, in een strijd betrokken te worden. De kas wordt gevuld, het ledental neemt toe, en loonsverhooging, respectievelijk verkorting van werktijd, is tóch verkregen, terwijl nieuwe inwilligingen op dat terrein in 't vooruitzicht zijn. Gebeurt dat niet, dan kan de organisatie zich vroegtijdig voor den strijd voorbereiden. Voor de vakvereenigingen zijn er, daartegenover, niet vele bezwaren aan het aangaan van collectieve overeenkomsten verbonden. De belangrijkste is wel deze, dat, indien ze een overeenkomst aangaat voor een betrekkelijk langen tijd, b.v. voor 6, 8 of 10 jaren, de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat in dezen tijd de prijzen der levensmiddelen in prijs stijgen, waardoor de arbeiders dan plotseling in ongunstiger positie komen, zonder in de gelegenheid te zijn, daarvoor in hooger loon een equivalent te vinden vóór den afloop van de overeenkomst. Daarom wordt in de laatste jaren dan ook meer en meer aangedrongen op overeenkomsten voor niet langer dan twee jaar, of zulke, waarvan de loon-bepalingen om de twee jaar herzien worden. Een ander bezwaar is, dat onder tarief-overeenkomst solidariteits-stakingen niet zoo licht gevoerd kunnen worden. Maar in den industrieelen strijd wordt dit strijdmiddel door de moderne vakbeweging minder en minder gehanteerd, omdat, naar zij leert, elke vakbond op zichzelf sterk genoeg moet zijn, zijn eischen door te zetten, of althans met goede kans daartoe een poging moet kunnen ondernemen. En bij politieke gebeurtenissen, waarop stakingen mochten volgen, worden toch dergelijke overeenkomsten tijdelijk verbroken, die zich daarna weer herstellen. Maar welke ook de bezwaren mogen zijn, de noodzakelijkheid dringt zich nu eenmaal in alle landen aan de sterke vakvereenigingen op zulke overeenkomsten aan te gaan, en zij hebben haar te aanvaarden. Deze arbeids-overeenkomsten nu, zich logisch-noodzakelijk ontwikkelende uit het gewone vakvereenigings-leven, zijn in de laatste jaren in verschillende landen enorm in aantal en omvang toegenomen, zoodanig, dat het tot een belangrijk sociaal instituut is geworden, dat langzamerhand noodwendig zijne erkenning als zoodanig moet vinden in eene wettelijke regeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die wettelijke regeling zal allicht in de verschillende landen ook eenigszins verschillend zijn, al naar den vorm waaronder zich de collectieve arbeidsovereenkomsten ontwikkeld hebben en de administratieve rechtsregeling verschillend is, al naarmate ook de vakbeweging door de wetgevende en regeerende kringen gewaardeerd wordt. Nu hier te lande spoedig de Wet op het Arbeids-contract in werking zal treden, en daarmee ongetwijfeld aan de vermeerdering van het nog geringe aantal collectieve arbeids-overeenkomsten een stoot zal worden gegeven; terwijl in de wet een artikel is opgenomen waarmee deze overeenkomsten wettelijke sanctie verkrijgen, is het ongetwijfeld van belang, te weten, hoe het in de verschillende landen met deze, voor de toekomst zoo hoogst belangrijke collectieve arbeids-overeenkomsten, hun aantal, hun omvang, hun beteekenis en hun wettelijke regeling gesteld is. Daarover het een en ander mede te deelen, was het doel van dit artikel, waarvoor ik, wat het zakelijke aangaat, de meeste bijzonderheden ontleen aan het uitnemende rapport Der Tarifvertrag im Deutschen Reich, door het Statistisch Bureau te Berlijn uitgegeven en aangevuld door later gepubliceerde gegevens zoowel als bijzonderheden omtrent de andere landen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De arbeids-overeenkomsten in verschillende landen.In Engeland neemt de vorming van collectieve arbeids-overeenkomsten een geheel andere ontwikkeling dan b.v. in Duitschland. Het medezeggenschap van de vakvereenigingen bij de regeling der arbeidsvoorwaarden is in Engeland in verschillende bedrijven al jaren en jaren lang een vaste gewoonte, waarvan ons in het boek van de Webb's, zoowel in hun ‘Geschiedenis’ als in hun ‘Industrial Democracy’, talrijke leerzame voorbeelden zijn gegeven. In de textiel-nijverheid, in de mijn-industrie, in de typografie, ja, in ongeveer al de groot-industrieën, waarin het vakvereenigingswezen tot zoo krachtige ontwikkeling is gekomen, treden vakvereenigings-besturen herhaaldelijk met de groot-industrieelen in overleg om dóór dit overleg de arbeids-voorwaarden te regelen. ‘De groote stapel-industrieën,’ zoo schrijven de Webb's in hun Industrial Democracy, ‘de katoen- en ijzer-industrie, zoowel als de schoen-industrie, de kousen- en kant-fabrikage, hebben zeer gedetailleerde en vernuftig samengestelde collectieve arbeids-contracten afgesloten, die de bewondering van de economische vorschers der geheele wereld hebben verwekt.’ Prof. Ashley, een bekend staathuishoudkundige te Birmingham, verklaarde aan de bekende Duitsche Commissie, die indertijd door de ‘Gesellschaft für Soziale Reform’ naar Engeland werd afgevaardigd om de collectieve contracten en de verzoeningsraden te bestudeeren en die hem zijn oordeel vroeg over dit onderwerp: ‘Wij zijn het thans wel allen hierover eens, dat, zooals de zaken er tegenwoordig voor staan, ten minste in de stapel-industrieën, het vaststellen der loonen door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeenkomsten zoowel uit sociaal oogpunt als in het belang van het bedrijf geboden wordt. Waar deze methode, om de loonen te regelen door overeenkomst, nog niet is ingevoerd, houden wij de invoering er van voor den eersten stap, die thans moet gedaan worden. Evenwel kan zulk een overeenkomst slechts dàn bevredigend werken, wanneer er vakbonden zijn, sterk genoeg om de verplichtingen na te komen. Vandaar dat deze overeenkomst de beste resultaten oplevert in de groot-bedrijven, waarin sterke vakvereenigingen zijn: mijn-industrie, metaalnijverheid, enz. Waar nu in Engeland vakbonden bestaan, die groote massa's arbeiders in zich hebben opgenomen, en die hun standvastigheid en levenskracht hebben bewezen, behoeven zij de vormelijke erkenning niet meer te erlangen. De werkgevers zullen ze erkennen en met hun vertegenwoordigers onderhandelen, niet uit medelijden of als een uiting van welwillendheid, maar eenvoudig als een uiting van gezond verstand en krachtens het belang der onderneming.’ Toch is van Engeland het aantal arbeiders, hetwelk onder collectieve overeenkomsten werkt, niet bij benadering bekend. De collectieve overeenkomsten zijn trouwens ook eenigszins anders van karakter dan in Duitschland. In Engeland is het stukloon in de meeste vakken nog altijd het overheerschende systeem der loonberekening, en daarmee zijn ook de overeenkomsten der vakvereenigingen met de patroons-vereenigingen ingericht. Dit is een geheel àndere basis dan die waarop in Duitschland b.v. de collectieve overeenkomsten zijn gebaseerd, waarin voor een geheele stad of streek het minimum-uurloon voor alle volwassenen is vastgesteld. En eigenaardig is het op te merken, hoe in Engeland juist in de groot-industrieele bedrijven de collectieve overeenkomsten voorkomen, terwijl deze in Duitschland juist tot nu toe daaraan hardnekkig weerstand hebben geboden.
* * *
In het verst gevorderde stadium van ontwikkeling in dit opzicht zijn in Engeland de collectieve overeenkomsten in de ijzer-, de textiel- en de kolenmijn-industrie. In de textiel-industrie is al sinds een 20tal jaren de algemeene loonstandaard (‘general live of wages’) voor de voornaamste districten door eene nationale overeenkomst tusschen de ‘Amalgamated Association of operative cotton-spinners’ eenerzijds en de ‘Master cotton-spinners Association’ anderzijds geregeld. Op den grondslag van deze algemeene loonregeling worden voor afzonderlijke fabrieken en plaatsen de loonen nader geregeld. De tarieven in deze industrie zijn in tariefboeken opgesteld, waarbij de werkgevers omtrent de afzonderlijke loonen, boven of beneden het grondslag-tarief, tot overeenstemming zijn gekomen. De loonen worden aan de hand van dit tarief geregeld, berekend naar het aantal spindels eener fabriek en de snelheid der machines, welke berekening geschiedt door de beambten van de werkgevers en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werklieden-vereenigingGa naar voetnoot(*). Bij eventueele conflicten zijn het ook deze gesalarieerde beambten, die de onderhandeling beginnen. Wordt geen overeenkomst verkregen, dan wordt een comité uit beide partijen samengesteld, en slechts in het geval dat ook dit comité geen overeenstemming verkrijgen kan, is staking voor de werklieden de eenige uitweg, willen ze zich niet onderwerpenGa naar voetnoot(†). In de ijzer-industrie is de algemeene loonstandaard voor de ketelmakers b.v. geregeld door eene voor geheel Engeland geldende overeenkomst tusschen ‘United Society of Boilermaker and Iron Shipbuilders’, en de ‘Employers Federation of Shipbuilding and Engineering Trades’. Ook hier geschiedt de regeling al naar de verschillende lokale omstandigheden. En evenzoo zijn dergelijke overeenkomsten getroffen voor de mijnwerkers. Veranderingen in de algemeene grondslagen kunnen dan slechts geschieden door de beide bonden in hun geheel, waartoe dan beider hoofdbesturen met elkaar in onderhandeling treden. Toch komen de Webb's, na eene bespreking van deze voorbeelden van collectieve overeenkomsten in Engeland, tot de conclusie, dat deze inrichting nog zeer onvolkomen werkt en zeer talrijke en belangrijke stakingen daardoor nog niet voorkomen worden wegens de eigenaardige inrichting der scheidsgerechten, die er aan verbonden is. Bij collectieve arbeids-overeenkomsten behooren noodwendig: de scheidsgerechten, die eventueele, gedurende de overeenkomst ontstaande conflicten tot oplossing brengen. De pogingen om door instelling van scheidsgerechten stakingen te voorkomen, of spoedig te doen eindigen, zijn reeds zoo oud als de Engelsche vakbeweging zèlf. Reeds in 1849 werd voor de zijde-industrie een ‘Board of conciliation’ (Verzoeningsraad) gesticht, die ten doel had, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat bedrijf conflicten te beslechten of nieuwe overeenkomsten te sluiten. In de zestiger jaren werd de beweging daarvoor krachtig gevoerd door het parlementslid Mundella, en eerst in 1872 werd de ‘Arbitration Act’ tot stand gebracht, waarin het recht werd gegeven om in collectieve arbeids-overeenkomsten de verplichting op te nemen, conflicten voor een scheidsgerecht te brengen. Deze wet werd in 1896 vervangen door de ‘Concilliation Act’, waarvan in den ‘Board of Trade’ het middelpunt werd geschapen en waarvan de hoofdzakelijke bedoeling is, de stichting van scheidsgerechten te bevorderen. Volgens artikel I dezer wet heeft de ‘Board’ een register van de scheidsgerechten bij te houden, en zoodra er ergens een conflict is uitgebroken, moet er van dit departement een poging uitgaan om de partijen tot elkander te brengen, na de oorzaken te hebben onderzocht, en op verzoek van beide of van een der partijen een scheidsgerecht van kundige mannen samenstellen. Een dwang om zich aan een scheidsgerecht te onderwerpen, kan echter krachtens deze wet niet worden uitgeoefend. Het aantal scheidsgerechten, krachtens deze wet bij arbeids-conflicten ingesteld, bedroeg in 1900: 54, in 1901: 58, in 1902: 67, in 1903: 73. De verhouding van de gevallen, waarin met succes een scheidsgerecht zich kwam bemoeien met arbeids-conflicten, is hieruit te zien:
Slechts een betrekkelijk klein gedeelte bleek dus voor scheidsrechterlijke oplossing, van bovenaf gelanceerd, vatbaar. Een verschijnsel hetwelk, behalve in Australië, in elk land valt waar te nemen, en in ons land speciaal zich heeft voorgedaan met de kamers van arbeid, die ook bijna geheel bij loonconflicten genegeerd worden.
* * *
Maar evenals in Duitschland zich geheel het instituut der collectieve arbeids-overeenkomsten heeft gevormd, tot nu toe althans, buiten eenigerlei bijzondere wettelijke regeling om, zoo goed ook zijn in Engeland, naast deze wettelijke regeling, uit de industrieele verhouding tusschen kapitaal en arbeid zèlf verschillende methoden van scheidsgerechten opgekomen, die van de collectieve overeenkomsten onafscheidelijk zijn. De collectieve overeenkomsten in de Engelsche stapel-industrieën hebben een geheele geschiedenis achter zich, en tegelijk ook hebben daarmee de particuliere scheidsgerechten voortdurend verandering ondergaan. Straks is reeds gereleveerd, dat onder de tegenwoordige, moderne verhoudingen, bij conflicten die uit de eenmaal gesloten overeenkomsten voortvloeien, de beambten van patroons- en arbeiders-organisaties bijeenkomen om een oplossing te zoeken. Daarboven staan de ‘joint Committees’, de comité's die bij meer ernstige conflicten uit de besturen der vak- en patroons- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereenigingen worden samengesteld. Waar dit systeem nog verder is doorgevoerd, houden zulke ‘joint committee's’ op geregelde tijden bijeenkomsten, ten einde de eventueele geschillen uit den weg te ruimen. En het blijkt uit de cijfers, dat deze wijze van beslechting, d.i. eigen onderhandelaars, verreweg boven de wettelijke scheidsgerechten verkozen wordt. Gedurende de jaren 1901 tot 1904 was de stakings-beweging als volgt:Ga naar voetnoot(*)
Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat verreweg de meeste stakingen beëindigd werden door directe onderhandeling van partijen, zonder dat de wet tusschenbeide behoefde te komen. In het jaar 1905 werd zelfs bij niet meer dan 3% van de stakingen een scheidsgerecht ingesteld. Daarentegen werden gedurende het jaar 1905 door de industrieele ‘Boards of conciliation and arbitration’ 1726 conflicten tot oplossing gebracht, in welke gevallen het dus niet tot staking kwam. De wettelijke regeling van de collectieve arbeids-overeenkomsten is in Engeland nog zoo goed als geheel ongeregeld. De Vakvereenigingswet van 1871, zoo bekend voor wie de geschiedenis der Trades-Unions heeft gevolgd, erkent de vakorganisaties als rechtspersoon, met dit voorbehoud echter, dat overeenkomsten die de vakvereenigingen of hare leden aangaan omtrent loonen en andere arbeidsvoorwaarden (zoowel als bepalingen van boete op contributiebetaling, enz.), uitdrukkelijk zonder wettelijke sanctie blijven, en er wegens het zich niet houden aan bepalingen van zulk een overeenkomst geen vervolging kan worden ingesteld. Aldus blijft in Engeland elke collectieve overeenkomst een onderlinge regeling, zonder wettelijken grondslag. De doorvoering en de naleving van de tarief-overeenkomsten is dus uitsluitend een machtskwestie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onvolkomene en het verouderde van dezen toestand wordt ook algemeen erkend. De hertog van Devonshire, de voorzitter van de ‘Royal Commission on Labour’, diende bij deze Commissie zelf een voorstel in, om te bewerken, ‘dat vakvereenigingen en werkgeversverenigingen uitdrukkelijk van de wettelijke bevoegdheid zullen worden voorzien, om collectieve overeenkomsten met bindende kracht voor beide partijen te ontwerpen, en bevoegd zullen zijn, de naleving van de bepalingen dezer overeenkomsten hunner leden door het recht van straffen te verzekeren’. Deze poging stuitte echter af op het bezwaar der vakvereenigingen, dat, wanneer zij eenmaal in die mate als rechtspersoon zouden worden erkend en met wettelijke plichten en rechten zouden worden omgeven, zij ook voortdurend gevaar zouden loopen, door werkgevers voor schadevergoeding te worden aangesproken bij elke actie der leden die tot werkstaking of boycot mocht leiden. In het jongste ‘Report of the Royal Commission on trade disputed and trade combinations’ (1906) is eveneens de opheffing der straks reeds gereleveerde beperking in de wet op de vakvereenigingen van 1871, die het de vakvereenigingen onmogelijk maakt overeenkomsten aan te gaan, aanbevolen. Maar tot nu toe is het daartoe nog niet gekomen. Hoe het in andere landen met de collectieve overeenkomsten en hun wettelijke regeling is gesteld, zal ik in een slot-artikel uiteenzetten. Rotterdam. H. Spiekman. |
|