De Tijdspiegel. Jaargang 45
(1888)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
De nieuwe richting in de taalstudie.Sedert ruim vijftien jaar is de taalwetenschap een nieuw tijdperk van ontwikkeling ingetreden. De nieuwe richting, in den beginne doodgezwegen, werd weldra het mikpunt van den spot der meer conservatieve taalgeleerden. Niet slechts de aanhangers der aloude descriptieve grammatica, maar ook de beoefenaars der vergelijkende en historische taalwetenschap begonnen met haar in 't strijdperk te treden. In weerwil echter van den heftigen tegenstand, dien zij ondervond, wist zij zich in korten tijd tal van aanhangers te verwerven. Geheel de schare der anders zoo rustige taalvorschers heeft zij in twee vijandelijke legers gescheiden. Voor- en tegenstanders, ‘jung-und altgrammatiker’ bestrijden elkaar met hartstochtelijken ijver. Op welke grondslagen die zooveel strijd verwekkende leer hoofdzakelijk berust, zal het onderwerp van ons onderzoek uitmaken. Vooraf echter, ten einde hare beteekenis te doen beseffen, wijs ik op een verblijdend resultaat, dat zij heeft opgeleverd. Immers, aan de vrucht kent men den boom. | |||||||||||||||||||||||||
I.Haar schoonsten triomf viert de ‘Junggrammatische Schule’ hierin, dat zij de etymologie tot den rang van wetenschap heeft verheven. Zelfs in onze dagen valt het menigeen nog moeielijk, bij het hooren van het woord etymologie een medelijdenden glimlach te onderdrukken. De oorzaak van dit verschijnsel is te zoeken in de methode van etymologiseeren, eeuwenlang algemeen in gebruik. Bij hun onderzoek naar den oorsprong der woorden lieten de oude etymologen in de allereerste plaats zich leiden door identiteit, uiterlijke overeenkomst, gelijkheid van klank. Gelijkheid van vorm deed tot gelijkheid van oorsprong besluiten. Men zag er geen been in, jeune: jong met jeun: nuchter in verband te brengen, onder voorwendsel, dat de jeugd de morgen is van het leven en dat men nuchter is, als men opstaatGa naar voetnoot(*). In louer: prijzen en louer: verhuren zag men evenzoo woorden van denzelfden oorsprong, omdat.... men moeielijk iets verhuren kan, zonder het te prijzenGa naar voetnoot(†). Ontbrak aan twee schijnbaar verwante woorden eene enkele letter, dan werd de aanwezigheid van de eene of andere grammatische figuur ondersteld en was men, om met Lambert ten Kate te spreken, met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
eene af- en aan-, in- en uit- en omzetting van letters spoedig klaarGa naar voetnoot(*). Zoo wij Bilderdijk willen gelooven, hebben elisie en samensmelting de euvele tot onzen duivel gemaakt en is het niet onaannemelijk, dat onze pantoffels oorspronkelijk bandtafels zijn geweest, omdat zij als 't ware als tafeltjes onder de voeten werden gebondenGa naar voetnoot(†). Konden de vroegere etymologen geen woord vinden, dat veel geleek op het woord, welks oorsprong zij zochten, dan plachten zij twee middelen van zonderlingen aard aan te wenden. Het eene bestond hierin, dat zij een woord van dezelfde of verwante beteekenis, doch van geheel verschillenden vorm, eenvoudig als origine aannamen en vervolgens allerlei denkbeeldige tusschenvormen verzonnen, om de kloof te dempen, die beide woorden scheidde. Zoo leidde Ménage het woord rat van het Latijnsche mus af: ‘On avait dû dire d'abord mus, puis muratus, puis ratus, enfin rat’Ga naar voetnoot(§). Zoo liet een Duitsch geleerde uit het Grieksche woord ἀλώπηξ, dat vos beteekent, door niet bestaande tusschenvormen heen den Duitschen Fuchs te voorschijn springen. Het andere middel, waarop ik doelde, is toegepast in het spreekwoordelijke lucus a non lucendoGa naar voetnoot(**), d.w.z., men beweerde in ernst, dat het Latijnsche woord lucus (heilig woud) in oorsprong één was met lucére (helder, licht zijn), omdat het in een woud niet licht is, m.a.w., dat een voorwerp zijn naam kan ontleenen aan eene eigenschap, tegenovergesteld aan die, welke het bezit. Zoo zou bellum (oorlog) bij tegenstelling zijn naam verschuldigd zijn aan bonum (goed); zoo zou canis (hond) zijn naam ontleenen aan het niet zingen (a non canendo); het Duitsche kalt (ons: koud) aan 't Lat. calidus (warm), en ja, zoo zullen al dergelijke etymologieën dien naam wel dragen διὰ τὸ μὴ λέγειν τὰ ἔτυμα. Ziedaar de grondslagen, waarop de vroegere etymologische kaartenhuizen waren opgetrokken. Is het te verwonderen, dat een man als Voltaire den spot ermee dreef en tot de bekende uitspraak kwam: ‘l'Étymologie est une science, où les voyelles ne font rien et les consonnes fort peu de chose.’ Het spreekt vanzelf, dat geenszins alle woordverklaringen van vroeger tijd zoo dwaas geweest zijn als de aangehaalde. In verschillende tijden zijn er geleerden geweest, die door hunne buitengemeene voorzichtigheid en nauwkeurigheid voor grove vergissingen vrijwel bewaard bleven; die als 't ware bij intuïtie de goede afleiding gaven, zonder grondige bewijzen voor hunne meening te kunnen aanvoeren, zonder het proces te kunnen verklaren, volgens hetwelk de vormverandering had plaats gegrepen. Doch het gemis van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
eene wetenschappelijke methode leidde hen telkens weer van den goeden weg af en gaf aanleiding tot allerlei tegenstrijdige verklaringen. Blijkens eene aanteekening uit het Etymologicum Anglicanum heeft Franciscus Junius b.v. reeds zeer goed ingezien, dat eene Grieksch-Latijnsche k in de Germaansche talen in eene h overgaat, als bewijzen aanvoerende: ‘haenep (Angls. = hennep) a ϰάνναβις, cannabis; healm a ϰάλαμος, calamus, culmus; hydan (Angls. = Engl. to hide) a ϰεύϑειν; hlud (Angls. = laut, luid) a ϰλυτόσ; Got. hliftus a ϰλέπτης’, Doch op andere plaatsen brengt hij zijne ontdekking weer niet in toepassing, o.a. waar hij het woord haan, in stede van het met het Lat. canere (zingen) in verband te brengen, als den vocativus van ἄναξ (vorst) of als eene verkorting van ἀνάστα (sta op) verklaartGa naar voetnoot(*). Met dit tasten in den blinde vormt de methode, waarnaar de hedendaagsche etymoloog te werk gaat, eene scherpe tegenstelling. Een paar voorbeelden zullen dit, naar het mij voorkomt, het best bewijzen. Ik kies Fransche, omdat de resultaten der Romaansche etymologie door de meerdere bekendheid met de hoofdbron, het Latijn, helderder kunnen worden aangetoond en gemakkelijker doorschouwd. Volgens getuigenis van Brachet waren de oude etymologen zeer verdeeld over den oorsprong van het woord âme. De eenen, alleen de beteekenis in aanmerking nemende, leidden het af van het Lat. anima, zonder te kunnen aanwijzen, hoe die vormverandering had plaats gegrepen; de anderen vonden de samentrekking van anima tot âme veel te kras en brachten het woord tot het Got. ahma terug. Nog zou het proces hangende zijn, zoo niet de nieuwe etymologie tusschen beide getreden ware, om aan dit vraagstuk zijne natuurlijke oplossing te geven. Men begon namelijk te begrijpen, dat het dwaas is in het honderd te redeneeren over een woord in zijn tegenwoordigen vorm en niet na te gaan, onder welke vormen dat woord in oudere teksten voorkomt. De verbeelding maakte plaats voor de waarneming der feiten en zoo heeft men, door de studie der oudere teksten geleid, kunnen vaststellen, dat in de dertiende eeuw anme in plaats van âme geschreven werd en dat de oudste Fransche vorm van het woord aneme is, hetwelk ons onmiddellijk tot het Lat. anima terugvoertGa naar voetnoot(†). Doch wat te doen, wanneer men een Fransch woord soms niet tot het Latijnsche kan terugbrengen, wanneer het naslaan van de oudste Fransche teksten geene uitkomst geeft? De zoogenaamde Romaansche talen: het Italiaansch, het Provençaalsch, het Spaansch en het Portugeesch, zoowel als het Fransch, zijn voortzettingen van het Latijn. Geeft dus het Oud-Fransch geen licht, om het Latijnsche woord op te sporen, dan neemt men de toevlucht tot één of meerdere van die zustertalen. ‘Men had nooit’, zegt Max MüllerGa naar voetnoot(§), ‘de etymologie van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
't Fransche payer kunnen ontdekken, wanneer men niet de woordenboeken der verwante talen om raad had kunnen vragen. Wij vinden hier, dat payer in het Ital. pagare, in het Spaansch pagar heet, terwijl wij in 't Provençaalsch feitelijk de beide vormen pagar en payar ontmoeten. Pagar wijst echter klaarblijkelijk op 't Lat. pacare, bevredigen terug. Joinville gebruikt payer zoowel in de beteekenis van bevredigen als in die van betalen. Een schuldeischer tevredenstellen beteekende zooveel als hem betalen. Op gelijke wijze was une quittance, eene quitantie, oorspronkelijk quietantia, eene geruststelling van quietus, rustig.’ Hoe aannemelijk, met het oog op het medegedeelde, de bewering ook zijn moge, dat âme en payer in oorsprong één zijn met anima en pacare, naar het oordeel van hedendaagsche etymologen is het bewijs nog geenszins geleverd. Thans stellen zij de vraag, welke zijn de wetten, volgens welke anima en pacare noodwendig in âme en payer moesten veranderen. Want elke etymologie, die geene rekenschap weet te geven van elke behouden, verwisselde of verdwenen letter, is volgens hen te verwerpen. Het antwoord daarop geeft de zoogenaamde klankleer. Men verstaat daaronder de systematische formuleering der klankwetten, volgens welke binnen dezelfde grenzen van tijd en van plaats de klankveranderingen in eene taal plaats grijpen. En wat leert nu de klankleer in toepassing op anima? ‘Toute voyelle atone libreGa naar voetnoot(*), après la tonique, tombe, excepté a qui devient e (muet):
Ten gevolge van de werking dezer wet ontstond dus uit ánimam de dertiende-eeuwsche vorm anme. Bij Joinville vinden wij hiervoor amme, welke spelling echter geen anderen klank voorstelt. In deze vormen wordt een klinker gevolgd door twee medeklinkers, die positie makenGa naar voetnoot(§). Nu leert eene andere wet, dat, wanneer de eerste dier medeklinkers eene neusletter is, deze den voorafgaanden klinker nasaliseert, b.v.:
Die oude vormen anme of amme waren dus genasaliseerd, doch die nasaliteit is verdwenen, waarschijnlijk reeds vóór de vijftiende eeuw, evenals in femina, fem'na, femme, flamma, flamme. De oorzaak van dit verdwijnen ligt in de omstandigheid, dat in deze woorden twee | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
neusletters op elkaar volgenGa naar voetnoot(*); een gevolg ervan is de verlenging van den voorafgaanden klinker:
Men zou nog kunnen vragen, waar de n of de eerste m gebleven is, die in de vormen anme, amme voorkomt. De regel is, dat van de letterverbindingen mm, mn, nm en nn, als zij in het midden van een woord voorkomen, de eerste eene m, de drie overige de n verliezen:
Later zijn in vele dergelijke woorden de enkele m of n verdubbeld, doch dat is slechts eene orthographische quaestie. Men vindt ook omgekeerd in oude teksten woorden als roman met twee m's en woorden als couronne met eene enkele n geschreven. Feitelijk stellen beide schrijfwijzen denzelfden klank voor. Er rest nog na te gaan, welke phonetische wetten pacáre in payer hebben doen overgaan. Zij zijn drie in getal:
Passen wij deze wetten toe, dan levert pacáre op pai-ier. Dergelijke verba op -ier komen in 't Oud-Fransch, ten gevolge van de werking van verschillende klankwetten, in menigte voor, doch in later tijd hebben zij, naar analogie van de talrijke verba op -er, ook dien uitgang gekregen, vgl.:
In deze is geen spoor van de i overgebleven, doch verba, die een stam op i, ei, oi of ai hebben, bevatten in werkelijkheid eene dubbele i, meestal aangeduid door eene y, vgl.:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
en evenzoo:
Zoo heeft de klankleer dus letter voor letter rekenschap weten te geven van elke wijziging, die anima en pacare hebben ondergaan, totdat zij in âme en payer vervormd zijn, en is eerst daardoor het bewijs geleverd, dat die woorden respectievelijk in oorsprong één zijn. ‘Cette recherche de l'étymologie, on le voit, est une opération analogue à l'analyse chimique. De la substance mise dans le creuset et réduite en ses éléments, le chimiste doit retrouver le poids équivalent: ici les éléments sont les lettres et l'analyse, c'est à dire l'étymologie est douteuse, tant que les éléments n'ont pas été retrouvés’Ga naar voetnoot(†). De identiteit b.v. van het Germaansche werkwoord haben (ons: hebben) met het Lat. habere blijft, hoe aannemelijk ook, nog steeds onbewezen, omdat de lange reeks Germaansche woorden, die met eene h aanvangen, in het Grieksch en Latijn steeds eene k (c) tot beginletter hebben, vgl.:
Men zal moeten erkennen, dat onderzoekingen, waarbij op deze wijze wordt te werk gegaan, een zuiver wetenschappelijk karakter dragen en dat aan de etymologie, sedert zij deze methode volgt, niet langer eene plaats in de rij der wetenschappen ontzegd mag worden. | |||||||||||||||||||||||||
II.De vraag zou gesteld kunnen worden, of aan de Junggrammatiker eigenlijk de eer wel toekomt, de etymologie tot eene wetenschap te hebben gemaakt. Immers, juist dat, waardoor de beschreven methode zich onderscheidt: het nasporen der oude teksten, het vergelijken van de verwante talen en het toepassen der klankwetten, is schering en inslag bij de vergelijkend-historische taalwetenschap. Volkomen waar, doch het kenmerkend verschil tusschen de Junggrammatiker en hunne geestelijke vaders, de beoefenaars der vergelijkend-historische taalwetenschap, ligt in hunne opvatting van het begrip ‘klankwetten’. Dat verschil in opvatting blijkt het best uit de wijze van formuleering der | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
klankwetten. Aanhangers der oudere leer zien er b.v. geen bezwaar in, om aan de bekende Attische wet, volgens welke εα tot η samentrekt, eene uitbreiding te geven in dier voege: soms wordt εα ook saamgetrokken tot α, b.v. in 't neutrum plur. van adjectieven als χρυσῦς, of eenigszins nauwkeuriger zich aldus uit te drukken: εα wordt regelmatig in 't Attisch tot η saamgetrokken, doch in 't neutr. plur der adjectiva op ους en ονν is het bij wijze van uitzondering α geworden. Men gevoelt, dat onderzoekingen, gebaseerd op klankwetten, die voor tal van uitzonderingenGa naar voetnoot(*) een achterdeurtje openhouden, meermalen tot resultaten moeten leiden, die op den naam van wetenschappelijk geene aanspraak mogen maken. De Junggrammatiker daarentegen stellen zich op een zuiver wetenschappelijk standpunt. Volgens hen moet in 't Attisch uit samentrekking van εα altijd η ontstaan. Wordt dat niet waargenomen, dan moet eene bepaalde oorzaak aanwezig zijn, waaruit de afwijking verklaard wordt. M.a.w., zij gaan uit van de leer: de klankwetten werken met blinde noodzakelijkheid en laten geene uitzonderingen toe, dan voor zoover hare werking door een anderen factor, meest van psychologischen oorsprong, geparalyseerd wordt. De vorderingen op het gebied der physiologie, in onze eeuw gemaakt, hebben hen tot deze grondstelling gebracht. Sinds geleerden als Helmholtz, du Bois-Reymond en Donders hunne aandacht aan de physiologie der spraakklanken hebben gewijd, sinds zij het karakter dier klanken, hun ontstaan en hunne verhouding tot elkander in bijzonderheden hebben nagegaan, is het gebleken, dat dergelijke onregelmatigheden in de behandeling der klanken het resultaat zijn van physiologische invloeden. Men verstaat daaronder, dat zij ontstaan zijn door afwijkingen in den stand der spraakorganen, in de exspiratie, enz., en dat deze plaats grijpen, zonder dat de sprekende personen zich daarvan bewust zijn, dus zuiver mechanisch. Daaruit volgt, dat zulke klankwijzigingen zich moeten voordoen met eene regelmatigheid gelijk aan die, welke bij natuurkundige verschijnsels valt waar te nemen, en dat men hier dus evenmin van uitzonderingen mag spreken, als men de verhitting van water onder sterken druk tot boven 100 graden eene uitzondering zal noemen op de wet, dat water bij 100 graden in stoom verandert. De stelling: klankwetten werken zonder uitzondering, is de hoeksteen geworden van het gebouw der nieuwere taalwetenschap. Een harer beroemdste voorvechters, Karl Brugmann, heeft van haar ontstaan, hare beteekenis en vèr reikende gevolgen een zoo helder, beknopt en zaakrijk overzicht gegeven, dat ik niet beter weet te doen, dan die bladzijde hier vertaald weer te geven. Wij zullen dan tevens zien, aan welke oorzaken de storingen in de werking der klankwetten moeten toegeschreven worden. ‘Het begrip klankwet ontstond’, zoo lezen wij - Einleitung in die griechische Grammatik, pag. 7 - ‘uit de reeds in de oudheid gemaakte | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
opmerking, dat bepaalde klankwisselingen bij eene heele reeks van woorden op dezelfde wijze doorgaan, b.v. de Boeotische ει voor de η der andere dialecten (ϑείρ voor ϑήρ, enz.). Zulke regelmatigheden in de behandeling der klanken noemde men klankwetten. Dikwijls scheen echter bij bepaalde woordvormen de klankwisseling zich niet voor te doen, die men bij de meerderheid der gelijksoortige vormen waarnam en dus ook daar verwachten kon. Soms had het den schijn, alsof eene klankwisseling slechts eenige weinige woorden had aangedaan en de groote meerderheid verschoond had (“Sporadischer Lautwandel”), terwijl eindelijk hetzelfde woord in hetzelfde dialect gelijktijdig nu in deze dan in gene gestalte voorkwam, zoodat één van beide vormen zich als onregelmatig voordeed. Terwijl nu de jongste taalwetenschap nauwkeuriger overwoog, welke factoren in het leven der talen werkzaam zijn, onder welke voorwaarden alle historische ontwikkeling der talen tot stand komt, en daarbij in het oog hield, hoe in den loop onzer eeuw voortdurend meer “onregelmatige” klankwisselingen regelmatig bleken te zijn, kwam men tot het axioma, hetwelk men gewoonlijk kort formuleert: “Die Lautgesetze sind an sich ausnahmslos.” Men bedoelt hiermee: wanneer in een dialect op een bepaald tijdstip eene klankbeweging verschijnt, dan worden alle woorden, waarin de klank onder gelijke voorwaarden zich voordoet, evenzeer door de klankbeweging aangedaan; slechts door factoren, die met de neiging tot veranderen zelf niet samenhangen, kan het beloop der beweging in een meer of minder groot aantal vormen gestuit en doorkruist worden. Het is de taak der taalwetenschap, in elk geval van onregelmatige klankontwikkeling naar de verklaring te streven, maar geenszins mogen onverklaarde uitzonderingen tot grondslag strekken voor gevolgtrekkingen, die de tot nog toe waargenomen consequentie in de spontane klankbewegingen zouden opheffen. Bij het zoeken naar de verklaring heeft men vooral de volgende punten in het oog te houden, die ons de goede uitlegging aan de hand kunnen doen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
Eene wet, die tevens een verrassend licht werpt op sommige Latijnsche en Grieksche buigingsuitgangen, moge tot opheldering dienen. Ik bedoel het zoogenaamde rhotacisme in de Latijnsche taalGa naar voetnoot(†). Men verstaat daaronder, dat op zeker tijdstip vóór de Punische oorlogen de uitspraak van eene s tusschen twee klinkers tot eene z overhelde en daarop tot eene r verliep. De ouden zelf hebben ons dit geleerd. Volgens getuigenis van Varro en Festus luidden woorden als foederum, plurima, meliora, arena, pignora, Valerii, Aurelii in de archaïsche taal foedesum, plusima, meliosa, asena, pignosa, Valesii, Auselii, etc. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook in andere talen voor, met name in de onze, waar o.a. verliezen en verloren, verkiezen en verkozen, was en waren naast elkaar gebruikt worden. Doch om ons tot het Latijn te bepalen: het meest valt de werking dezer wet in het oog bij woorden als arborem, roboris, funeris, nefarius, heri, uro, gero, queri, eram, omdat naast deze andere verwante woorden en vormen voorkomen, die de oorspronkelijke s, doordien er geen klinker volgde, behouden hebben, t.w.: arbus-tum, robus-tus, funes-tus, nefas, hes-ternus, us-si, ges-si, ques-tus, es-t. Kent deze wet nu geene uitzonderingen? Zeker wel, doch slechts schijnbare. Want het zal spoedig blijken, dat de woorden, waarin eene s tusschen twee klinkers voorkomt, òf niet die physiologische voorwaarden vertoonen, welke voor het onbelemmerd werken der wet noodig zijnGa naar voetnoot(§), òf om andere redenen buiten het bereik dezer wet vallen. Oorspronkelijk verschillende physiologische voorwaarden ontmoeten wij bij:
Hieronder vallen alle adjectiva op -osus, welk suffix, gevormd van den stam -ontio, oorspronkelijk -onsus luidde, daarna -ossus en zoo -osus, alsmede de ranggetallen op -esimus, ontstaan uit grondvormen op -enttimo. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
Verder vallen buiten het bereik dezer wet:
Nu treffen wij wel is waar in enkele echt Latijnsche woorden eene s tusschen twee klinkers aan, zonder dit verschijnsel voldoende te kunnen verklaren, doch, waar zooveel duizenden zoogenaamde onregelmatigheden regelmatig bleken te zijn, bestaat er, meen ik, reden, om aan te nemen, dat wij ook in deze weinige gevallen met schijnbare uitzonderingen te doen hebben. Voortgezet onderzoek zal waarschijnlijk onze verwachting niet beschamen, dat hier oorspronkelijk geheel verschillende physiologische voorwaarden aanwezig zijn. Om de beteekenis van deze wet in het volle licht te plaatsen, wijs ik erop, hoe in de werking van het rhotacisme menig grammaticaal verschijnsel zijne verklaring heeft gevonden. Door het ontdekken van deze wet is het gebleken, dat eene heele reeks substantiva, die in den nom. sing, eene s en in de andere naamvallen eene r vertoonen, geene r- maar s-stammen zijn; immers, genitieven als floris, moris, corporis, vulneris luidden oorspronkelijk flosis, mosis, corposis, vulnesis. Bij een aantal s-stammen is door den invloed van die verbogen naamvallen de s ook in den nominatief tot r geworden (analogie-werking) en wel regelmatig bij alle stammen op os, behalve de eenlettergrepige, dus amor, dolor, doch flos, mos, os, enz. Evenzeer door analogie-werking heeft de nom. sing. der comparativi in het masculinum eene r gekregen (b.v. maior voor maios), terwijl daarentegen het neutrum (maius) de s behouden heeft. Doch er is meer: in verband met eene niet minder algemeen geldende Grieksche klankwet werpt het rhotacisme een verrassend licht op den nauwen samenhang van sommige Grieksche en Latijnsche buigingsuitgangen. Die Grieksche klankwet luidt: eene s tusschen twee klinkers valt weg. Hieruit laat zich namelijk het verschil verklaren tusschen den nominatief plur. γένε(σ)α, door samentrekking γένη geworden, en den Latijnschen nominatief genesa, die tot genera verliep; tusschen den genitief plur. van de woorden der eerste declinatie als μουσω̄ν, door samentrekking ontstaan uit μουσάων en dit uit μουσάσων, en het Latijnsche musarum, ontstaan uit musasum. | |||||||||||||||||||||||||
III.Wij hebben gezien, door welke verschillende oorzaken de werking der klankwetten kan gestoord en gestuit worden. Het ligt niet in mijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||
plan, ze alle nader te besprekenGa naar voetnoot(*). Met de voornaamste van alle, de analogie, maak ik eene uitzondering, omdat hare werking en die der klankwetten de hoofdoorzaken zijn van de wijzigingen, die de taal onophoudelijk ondergaat. Zelfs oefent zij hierop nog meer invloed dan de klankwetten, omdat zij niet slechts de woorden als woorden genomen wijzigt, maar ook het lichaam zelf van de taal, de grammatica, aantast. In aard en wezen verschillen beide factoren geheel. In tegenstelling met de klankwetten, het resultaat van zuiver physiologische invloeden, behoort de analogie tot het gebied der psychologie. Overal, waar hare werking valt waar te nemen, hebben wij te doen met eene werkzaamheid van den menschelijken geest, doorgaans zich vertoonende, zonder dat de mensch zich hiervan bewust wordt. Wat toch verstaat men eigenlijk onder analogie-werking? De spreker vormt een woord, dat hij op het punt staat uit te spreken, naar het voorbeeld van een ander woord om, dat ten gevolge van de eene of andere verwantschap of door eene associatie van denkbeelden in den kring zijner voorstellingen opkomt. Zoo dacht de Nederlander bij het uitspreken van heden aan de tegenstellingen gisteren en morgen en voorzag naar het voorbeeld van deze voortaan heden van zijne sluitletter n, die dit woord in alle zustertalen mistGa naar voetnoot(†). Zoo is Diez van oordeel, dat de e van het Italiaansche greve (gravis, zwaar) haar ontstaan aan den invloed der e van leve (levis, licht) te danken heeft, en vermoedt D'Ovidio, dat de e van melo (malum, appel) door de e van pero, peer is ontstaanGa naar voetnoot(§). Meer ingrijpend zijn de wijzigingen, die de analogie veroorzaakt, wanneer zij de grammatica - etymologie of syntaxis - aantast. Gewoon als men was, het meervoud der substantiva door aanhechting van s of en te vormen, begon men langzamerhand in kinder, hoender, kalver, enz. niet meer een meervoud te voelen en dus nieuwe meervoudsvormen kinders, hoenders, kalvers of kinderen, hoenderen, kalveren voor de oudere in de plaats te stellen. Om dezelfde reden spreekt men tegenwoordig van schoenen, teenen, varkens, hoewel schoen en waarschijnlijk ook teen en varken reeds meervoudsvormen zijn; ja, zelfs zijn hier de oude meervouden tot nominatieven van het enkelvoud gemaaktGa naar voetnoot(**). De vroeger vermelde uitzondering, dat in het Attisch εα in het neutrum plur. van adjectiva als χρύσεος, χρυσοῦς tot α samentrekt in plaats van tot η, berust op eene dergelijke combinatie. Omdat alle naamwoorden in den nominatief en accusatief van het neutr. plur. den uitgang α hebben, kwamen de Atheners er vanzelf toe, om ook deze adjectieven op α te doen eindigen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||
Staat iemand op het punt een enkelvoudsvorm van een werkwoord uit te spreken, dan vallen hem tevens de overige vormen te binnen en zoo vormde men in plaats van ik band naar wij bonden een ik bond en omgekeerd in het Duitsch naar ich band in plaats van wir bunden een wir banden. Zoo zeggen de Franschen naar analogie van il aime en il pleure: nous aimons, nous pleurons in plaats van het oudere en juistere amons en plourons en omgekeerd naar analogie van nous lavons, levons, menons, trouvons spreken zij van il lave, lève, mène, trouve in plaats van het oudere en juistere lève, liève, meine, treuveGa naar voetnoot(*). Bij het uitspreken van een samengesteld of afgeleid woord herinnert men zich het simplex of grondwoord en vervormt het hiernaar; zoo perfactus (waaruit het Fransche parfait) voor perfectus naar analogie van factus. In de laatste jaren hebben verschillende geleerden, van welke Hermann Ziemer met name verdient genoemd te worden, getracht dit nieuwe beginsel ook op de syntaxis der talen toe te passen en tot verklaring van den zinsbouw aan te wendenGa naar voetnoot(†). Daar de rol, welke de analogie hier speelt, minder volledig bekend is, bepaal ik mij tot de mededeeling van een paar voorbeelden. Vele Latijnsche verba, die alleen in de volkstaal en bij dichters met den genitief worden verbonden, zijn door de macht der analogie aan die constructie gekomen. Zoodra men cupidus, fastidiosus, studiosus met den genitief construeerde, lag ook cupio, studeo, fastidio alicuius voor de hand; vereri met een genitief sluit zich bij pudet aan en komt zelfs ééns bij Cicero in een brief aan Atticus voor; geene verwondering baart laborum decipitur (bij Horatius) naast laborum obliviscitur, evenmin desipiebam mentis (bij Plautus) naast angor en pendeo animi (dat reeds vroeg als een genitief beschouwd werd). Ook zal regnavit populorum (bij Horatius), catholicorum dominantur (bij Eccl.) geene bevreemding wekken, wanneer men bedenkt, dat regnare = regem esse, dominari = dominum esse isGa naar voetnoot(§). Dat analogievormingen in den regel, om zoo te zeggen, vanzelf plaats grijpen, zal uit den aard der aangehaalde voorbeelden wel genoegzaam gebleken zijn. Trouwens, de kindertaal kan ons dit dagelijks leeren. Naar analogie van wegen, woog, gewogen hoorde ik nog onlangs eene dreumes van vier jaren klagen, dat haar broertje alles van de lei had uitgevogen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||
Intusschen zijn er gevallen aan te wijzen, waarin de spreker opzettelijk nieuwe vormen gecreëerd heeft. Hiertoe behoort o.a. de dativus en ablativus pluralis op -abus bij woorden als filia en dea. Men had hier behoefte aan nieuwe vormen, omdat anders in testamentaire en andere bepalingen licht verwarring kon ontstaan. Immers, zoowel filius (zoon) als filia (dochter) zouden, regelmatig verhogen, beide in bedoelde naamvallen filiis hebben. Daarom heeft men voor filia naar een anderen vorm omgezien en die liet zich gemakkelijk vinden ten gevolge van het verband, dat in den geest bestaat tusschen de reeksen filiae, filiarum, filiis, filias en duae, duarum, duabus duasGa naar voetnoot(*). Tot allerlei zonderlinge vergissingen heeft, zooals wij zagen, de analogie-werking aanleiding gegeven, doch de sterkste zijn zeker wel de zoogenaamde volksetymologieën. De naam, door Förstermann ingevoerd, geeft vrij duidelijk te kennen, wat ermee bedoeld wordtGa naar voetnoot(†). ‘Het haar onbekende woord verklaart de spraakmakende gemeente op hare wijze, d.w.z. op den klank af; zoowel door vergelijking als door gelijkstelling met eenigen inheemschen term; door splitsing en ontleding in bekende bestanddeelen; door associatie met het gelijkluidende en nog gebruikelijke’Ga naar voetnoot(§). De Romeinen brachten 't Gr. ὀρείχαλος met aurum in verband en vervormden het zoo tot aurichalcum; zij zagen in den herautstaf, door het Gr. woord ϰαρύϰιον aangeduid, een middel tegen het vallen, cadere, en noemden hem dus caduceus; het oude dingua veranderden zij in lingua, gedachtig aan het doel, waarvoor de tong dikwijls gebezigd wordt, het likken, d.i. lingoGa naar voetnoot(**). De Grieken meenden in het Hebreeuwsche sanhedrin een inheemsch woord te herkennen en noemden het συνέδριον; zij verbonden aan het huis des vredes, Jeruschalajim, blijkens hunne schrijfwijze Ἱεροσόλυμα, het denkbeeld van heiligheid. De Lesbiërs, om te kennen te geven, dat de tanden dienden, om mee te eten, maakten de ὀδόντες tot ἔδοντες. In onze taal gaat het evenzoo. De doctoren kunnen, zoo eigen ervaring het u niet geleerd mocht hebben, het bevestigen, dat de sennebladen, alteastroop en het lucopodium bij het volk in zenuwbladen, theestroop en likkepoot herdoopt zijn; dat met de Engelsche ziekte eene enkel-ziekte bedoeld wordt en dat wellicht bij menig lijder aan scorbut eene vreeselijke gedachte is opgekomen, wanneer zijne kwaal in zuiver Nederlandsch met scheurbuik werd aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||
De zoölogen en chemici zullen waarschijnlijk met u van gevoelen verschillen, zoo gij van oordeel mocht zijn, dat het koperrood zijn naam ontleent aan de kleur en de veelvraat aan zijne onmatigheid. Wanneer wij nagaan, waarom zekere plaats met den naam bestekamer wordt aangeduid, denken wij dan niet veeleer aan het onmisbaarste, dus beste vertrek onzer woningen dan aan eene oorspronkelijk laag aan het water gelegen kamer, la chambre basse? Wie denkt er bij het hooren van het woord waanzin niet aan ijdelen waan in plaats van aan het voorvoegsel wan, d.i. ledig, dus zonder zin? Wie ziet er in een weissager niet iemand, die wijze dingen zegt, in stede van een ouden wizagon, d.i. weter, profeet? Wie denkt er hij equipage, dat uitrusting beteekent, niet aan paard en rijtuig, omdat hem het Lat. equus in de ooren klinkt? Niet velen, geloof ik, herkennen in het jubeljaar der Israëlieten het Hebreeuwsche jobél en in een bolleboos een baal bois, d.i. heer des huizes. Niemand minder dan Vondel liet zich door de oudere schrijfwijze van het woord Paarlemoer tot eene valsche beeldspraak verlokken, toen hij in den Jozef in Dothan den rei van Engelen de woorden in den mond gaf: ‘Hij komt, getroost op 's hemels hulp.
Gelijk de perlen in haar schulp,
der perlen moeder, zullen hangen
de lauwe tranen, zilt van smaak,
van wederzijden op de kaak,
op 't perlemoer der lieve wangen.’
Geen wonder dus, dat het spelend volksvernuft het Deensche omkuld, d.i. omvergevallen, door den bekenden oom Kool verving; dat Caesar open u meer en meer in de plaats treedt voor het uit de Arabische nachtvertellingen bekende Sesam open u. Want men meene niet, dat dergelijke woordvervormingen tot het verledene behooren; nog dagelijks ontstaan er nieuwe. Toen de vorst van Perzië eenige jaren geleden tijdens zijn verblijf te Brussel op straat verscheen, werd er door het gepeupel een herhaald miaauw, miaauw aangeheven, ‘omdat zijn titel Schach toevallig eensluidend klonk met den Franschen naam van de kat: chat’. Een Limburger boer meende eene velocipède een Venloosch peerdje te mogen noemen en uit mijne jeugd herinner ik mij, dat een mijner medecatechisanten zijne luim botvierde met de ehrenfeste bisschoppen en presbyters in vischkoppen en gresbieters (grasbijters) te herdoopen. Of dergelijke spelingen van het volksvernuft ooit gemeengoed der natie zullen worden, hangt slechts hiervan af, of wat aldus van een of meer individuen uitgaat, meer en meer wordt nagevolgd en zoo als wettig geijkt. Gebeurt dat, dan kunnen juist deze woorden den taalgeleerden later het meeste hoofdbreken kosten. | |||||||||||||||||||||||||
IV.De klankwetten en de analogie-werking zijn alzoo de beide hoofdfac- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||
toren gebleken, die de veranderingen veroorzaken, waaraan de taal onophoudelijk blootstaat. Het ligt voor de hand, dat die wijzigingen zich niet eensklaps bij alle personen, die dezelfde taal spreken, openbaren, maar bij een of meer individuen beginnen en eerst langzamerhand door navolging zich verbreiden. Een tijdlang komen zoo de oude en nieuwe vormen met elkaar in botsing, worden wellicht dooreen gebruikt, totdat ten slotte de nieuwe klankvorm den ouderen verdringt of niet doordringtGa naar voetnoot(*). De wijzigingen nu, uit analogievorming geboren, berusten, zooals gebleken is, hierop, dat 's menschen geest woorden, die om de eene of andere verwantschap of door eene associatie van denkbeelden hem te binnen vallen, ten onrechte combineert en naar analogie van deze een woord, dat hij op 't punt staat uit te spreken, vervormt. Doch de phonetische vervormingen van de woorden eener taal, die van zuiver physiologischen oorsprong zijn, waarin vinden die haar eigenlijken grond? M.a.w., wat drijft er ons toe, om mechanisch klanken en woorden anders uit te spreken, dan ze ons worden overgeleverd? Eene uiteenzetting van de antwoorden, die verschillende geleerden op deze vraag hebben gegeven, vorme het slot onzer beschouwingen. ‘In de periode vóór Bopp, den grondlegger der vergelijkende taalstudie, placht men het verschil der talen uit het verschil der menschelijke spraakorganen af te leiden en deze grootendeels uit het verschil van klimaat te verklaren. Hoe dikwijls is niet de gewaande ruwheid van het Dorisch met de wilde bergnatuur van het landschap Laconica en de gewaande weekheid van het Ionisch met de zachte zephyrs van de Klein-Aziatische luchtstreek opzettelijk in verband gebracht’Ga naar voetnoot(†). In den laatsten tijd heeft Hermann Osthoff voor deze opvatting wederom eene lans gebroken, door erop te wijzen, dat evenals op het geheele lichaam het klimaat ook op de spraakorganen zijn invloed doet gelden; dat longen, borst en strottenhoofd der bergbewoners afwijkingen vertoonen van dezelfde organen bij hen, die lager wonenGa naar voetnoot(§). En inderdaad valt dit in 't algemeen genomen niet te ontkennen, ‘maar aan den anderen kant’, zegt Delbrück, ‘moet men ook toestemmen, dat de physiologen niet zulk een verschil bij de organen hebben waargenomen, dat daaruit het verschil in de uitspraak der afzonderlijke klanken verklaard kan worden’. De overeenkomst in phonetische neigingen tusschen aangrenzende talen, waarop Osthoff vooral nadruk legt, kan volgens Delbrück ook uit historische invloeden verklaard worden en bovenal mag men de talrijke volksverhuizingen hierbij niet buiten rekening laten. ‘Over de vraag, of klimaat en levensgewoonten ook invloed op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||
de klankverandering hebben (want meer beweert Osthoff niet), valt dus met eenige zekerheid niet te oordeelen’Ga naar voetnoot(*). Georg Gurtius heeft als voornaamste oorzaak der klankveranderingen gewezen op 's menschen zucht, om met de minste moeite geholpen te zijn, het zoogenaamde principe de la moindre action. ‘Bequemlichkeit ist und bleibt der Hauptanlass des Lautwandels unter allen Umständen’Ga naar voetnoot(†). Getuige Terentius, is de mensch van oudsher tot traagheid geneigd; 't is dus geen wonder, zoo hij ook op besparing van den arbeid der spraakspieren bedacht isGa naar voetnoot(§). Een der treffendste voorbeelden van deze economische wet heeft Beckering Vinckers aangevoerd, toen hij erop wees, hoe van de zes letters, waaruit het drielettergrepige Oud-Hgd. widari bestond, in ons eenlettergrepige bijwoord weêr slechts twee medeklinkers en geen enkele klinker zijn overgeblevenGa naar voetnoot(**). Elke assimilatie berust op hetzelfde beginsel: pollepel is ongetwijfeld gemakkelijker uit te spreken dan potlepel, het Italiaansche otto en cattivo gemakkelijker dan het Lat. octo en captivus en evenzoo 't N.-Hgd. empfangen gemakkelijker, dan een ongeassimileerd * entfangen zijn zouGa naar voetnoot(††). Doch genoeg, om tot de erkenning te komen, dat Curtius aan het streven, om het den spraakorganen gemakkelijk te maken, te recht grooten invloed bij de klankveranderingen toekent. Intusschen gaat zijne uitspraak door hare algemeenheid ongetwijfeld te ver. Want men moet wel bedenken, dat er feitelijk klankveranderingen zijn aan te wijzen, die juist den omgekeerden ontwikkelingsgang vertoonen. Dat uit eene oorspronkelijke tenuis eene media, d.w.z. uit een scherpen een zachte medeklinker ontstaat, als in 't Ital. padre tegenover 't Lat. patrem, en dat die zachte medeklinker geheel verdwijnt als in 't Fransche père, is zeker als eene klankverzwakking te beschouwenGa naar voetnoot(§§). Doch lijnrecht het tegenovergestelde komt in onze eigen taal voor in het woord eten, waar de t de d vervangen heeft, die wij in 't Lat. en Gr. nog vinden: edo en ἔδομαι; in het woord akker, waar in plaats van de k vroeger eene g voorkwam, evenals in 't Lat. ager en 't Gr. ἀγρόςGa naar voetnoot(***). Op het gebied van de vocalen hetzelfde verschijnsel. Uit het Lat. aurum is, ja, het Ital. oro ontstaan, doch ook omgekeerd in plaats van het Lat. bonum, Petrum het Ital. buono, Pietro. Eduard Sievers, aan wiens Grundzüge der Phonetik de laatste voorbeelden ontleend zijn, voegt er de juiste opmerking aan toe, dat op zichzelf beschouwd de eene klank weinig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||
moeielijker is uit te spreken dan de andere; dat zij, die dezelfde taal spreken, dan ook eigenlijk nooit werkelijke moeielijkheden in de uitspraak hunner taal ontmoeten, doch dat die in den regel enkel bij het aanleeren eener vreemde taal zich aan ons voordoen. Doorgaans zijn zij uit ongewoonte, gebrek aan oefening of eenzijdige oefening der spraakorganen te verklaren. Zoo zijn wij, Nederlanders, ons van geene bijzondere inspanning der spraakspieren bewust, wanneer wij spreken van staat, specht, schrijven; de Romeinen evenmin; ook zij zeiden zonder moeite status, spicus, scribere, doch in later tijd heeft blijkens de sermo plebeius het volk het bezwaarlijk gevonden, om aan het begin der woorden de klankverbindingen st, sp, sc te bezigen. Om dat te vermijden, zette men eene i voorop en sprak men van istatum, ispatam, ispatium, enz.Ga naar voetnoot(*). In het oud-Fransch is deze i eene e geworden: estat, espee, espace. Sedert de 16de eeuw ondergingen vele van deze woorden, wederom ten gevolge van eene soort vis inertiae, eene tweede wijziging; de s valt weg en de voorafgaande vocaal wordt verlengd, hetgeen graphisch wordt aangeduid door een accent aigu, vandaar état, épi, épée, écrire. Woorden als spirituel, structure, scélérat en zoovele andere maken geene uitzondering op dezen regel, omdat het zijn mots d'origine savante; vandaar, dat b.v. naast het intact geblevene spirituel het grondwoord spiritus wel tot esprit is gewijzigd, als zijnde d'origine populaire. Om tot ons onderwerp terug te keeren: in weerwil van de gemaakte bedenkingen valt het feit niet te loochenen, dat vele verschijnsels op het gebied der taal in den meergemelden trek naar gemak hunne verklaring vinden. Alleenlijk, Curtius gaat te ver, wanneer hij de wet van besparing van arbeid voor de hoofdoorzaak der klankverandering houdt. Immers, Hermann Paul heeft in zijn meergemeld werk aangetoond, dat de meerdere of mindere gemakkelijkheid eener letterverbinding bij de klankverandering altijd slechts als eene bijoorzaak te beschouwen is en dat de hoofdoorzaak gelegen is in wat Lotze en na hem Steinthal ‘das Bewegungsgefühl’ genoemd hebben. Om den een of anderen klank zuiver voort te brengen, moet men een bepaald punt van de spraakorganen in beweging brengen. Onder ‘Bewegungsgefühl’ nu verstaan wij het gevoel, dat aangeeft, waar het voortbrengingspunt van een bepaalden klank gelegen is. In onze jeugd tasten wij natuurlijk tallooze malen mis in onze pogingen, om na te spreken, wat onze omgeving ons voorzegt. Door onophoudelijke oefening bereiken wij langzamerhand een hoogen graad van volkomenheid en gelijkmatigheid in de uitspraak. Intusschen ‘geringe afwijkingen in de uitspraak van hetzelfde woord op dezelfde plaats in den zin blijven niet uit. Want bij elke beweging van het lichaam, al is zij ons ook nog zoo eigen, al is het bewegingsgevoel ook nog zoo volkomen ontwikkeld, blijft nog eenige onzekerheid | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||
over. Tot op zekeren, zij het ook nog zoo geringen, graad blijft het aan het toeval overgelaten, of die beweging met absolute zekerheid wordt uitgevoerd, dan of eene kleine afwijking van den regelrechten weg naar de eene of andere zijde zich voordoet. Ook de geoefendste schutter mist soms het doel en zou het in de meeste gevallen missen, wanneer het slechts een wezenlijk punt zonder eenige uitgebreidheid was en wanneer er aan zijn pijl ook slechts een enkel punt was, dat het wit treffen kon. Al heeft iemand een nog zoo kenmerkend schrift, welks doorgaande eigenaardigheden dadelijk te herkennen zijn, toch zal hij dezelfde letters en lettergroepen niet telkens op volkomen gelijke wijze produceeren. Niet anders kan het gelegen zijn met de bewegingen, waardoor de klanken worden voortgebracht’Ga naar voetnoot(*). De minste verplaatsing van de beweging der spraakorganen moet eene hieraan geëvenredigde afwijking in de uitspraak ten gevolge hebben. Aanvankelijk merkt men die afwijking niet, omdat zij zoo onbeduidend is. Doch de som van talrijke uiterst geringe verplaatsingen van het voortbrengingspunt van een bepaalden klank heeft eene eindelijk waarneembare verandering van klank ten gevolge. Eindelijk waarneembaar, zeg ik, want door het levend geslacht blijft die verandering in den klank onopgemerkt, omdat het voortbrengingspunt telkenmale zeer weinig verschoven werd en de daardoor ontstane verschillen in de uitspraak ieder op zichzelf aan het waarnemingsvermogen ontsnappen. Eerst wanneer een later geslacht zijne uitspraak van een klank met de graphische voorstelling ervan vergelijkt, komt dit duidelijk uit. Het ligt voor de hand, dat de neiging tot afwijking het grootst moet zijn naar dien kant, waar de spraakorganen zich minder hebben in te spannen. Zutphen. M. Kreunen. |
|