| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Jhr. Mr. J.H. Hora Siccama, Onze Prinsessen. Eene geschiedkundige herinnering, Utrecht, J.W. Leeflang, 1886.
Voor zooveel ik weet, is dit geschrift tot dusver nergens aangekondigd of beoordeeld. Wellicht zal het, ook zonder dat, zijn weg wel vinden. Toch verdient het ruimschoots, dat ieder, die kan, er de aandacht op vestige. In vier en tachtig bladzijden, die door haar sierlijk uiterlijk al dadelijk tot nadere kennismaking uitlokken, behelst het in vluchtige trekken eene herinnering aan de verdiensten der gemalinnen, moeders en dochters van de stadhouders der voormalige Republiek van de Zeven Vereenigde Gewesten. Na met een enkel woord de beide eerste echtgenooten van Willem I, een der grondvesters van onzen staat, te hebben herdacht, opent de auteur de reeks zijner beschrijvingen met Charlotte de Bourbon en sluit ze met den dood van Wilhelmina van Pruisen.
Wat men, alleen op den titel lettende, zou kunnen denken, dat het werk slechts biographieën bevatte der prinsessen, - anders niets - blijkt, terstond bij het openslaan van het boek, eene ongegronde gedachte te zijn. Overal wordt het leven en het werken dier prinsessen geschilderd in verband met de groote gebeurtenissen van haar tijd, in verband met den gang der geschiedenis over 't geheel, in 't bijzonder van die van ons vaderland. Die historie wordt niet breed uitgesponnen; maar zij wordt aangeroerd en aangewend tot toelichting, tot beter verstand van hetgeen den hoofdinhoud uitmaakt. Zoo ziet men op blz. 14, 15, hoe Louise de Coligny bij de geschillen tusschen Maurits en zijne oudste halfzuster, bij het onberaden huwelijk van Emilia van Nassau, bij den terugkeer van Filips Willem en bij andere gelegenheden zich steeds tot taak stelt, hen, die van elkander vervreemd zijn, te verzoenen en te hereenigen. Op blz. 23, waar gesproken wordt van het huwelijk van Willem II met de dochter van den koning van Engeland, stelt de auteur in 't licht, hoe die echtverbintenis hoofdzakelijk uit politieke berekeningen is voortgekomen, uit berekeningen, doelende op herstel, zoo mogelijk, van de goede verstandhouding tusschen de Britsche kroon en 't parlement.
Nu en dan, naar 't mij voorkomt, veronderstelt Mr. Hora Siccama bij de lezers meer kennis van allerlei bijzonderheden, dan zij, dunkt mij, veelal zullen bezitten, b.v. blz. 16, waar gewezen wordt op ‘het doorzichtige voorwendsel’, dat Maria van Nassau in schijn noodzaakte het land te verlaten; blz. 18, waar gewag wordt gemaakt van ‘het vreugdelooze leven’ van Graaf Willem Lodewijk van Nassau.
| |
| |
Naar aanleiding van hetgeen op blz. 61 staat, zal, geloof ik, menigeen vragen, welke de wenk was, in het schrijven der Staten-Generaal ter gelegenheid van het huwelijk van Willem IV met de oudste dochter van George II, Anna, gegeven.
Het is waar, tweederlei is tegen de opmerking, hier door mij gemaakt, in te brengen. Zelf doet de schrijver het middel aan de hand, om te vernemen hetgeen hij verzwijgt, om dieper in de stof door te dringen. Een twintigtal bladzijden is aan den tekst toegevoegd, waar men in eene keur van aanteekeningen de bronnen vermeld vindt, die verder kunnen worden geraadpleegd. Hiertegenover staat echter weer, dat niet ieder dit doet en dat de plaatsing dier noten, niet aan den voet der pagina's, maar achteraan in het werk, een minder rechtstreeksche prikkel tot naslaan is. Voor 't overige mag, met betrekking tot dit punt, de getuigenis niet achterwege blijven, dat Mr. Siccama blijkbaar uit voortreffelijke bronnen heeft geput en hem niet is ontgaan, ook wat in de laatste jaren in 't licht is verschenen. Waar het te pas komt, worden Kervijn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux; Lefèvre Pontalis, Jean de Witt; De Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, en anderen aangehaald.
Anderszins kan tegen mijne opmerking worden aangevoerd, dat het kennelijk in de bedoeling van den auteur heeft gelegen, niet alleen aan te sporen tot kennisneming van hetgeen hij biedt, maar bovendien tot eigen navorsching en nadere uitwerking op te wekken. Dat bespeurt men, behalve in de plaatsen, die ik straks op het oog had, bovendien op blz. 16, waar hij als zijne meening verkondigt, dat, ook na de sierlijke verhandeling van Jhr. Mr. J.K.J. de Jonge, een opzettelijk onderzoek niet overbodig zou zijn naar hetgeen Louise de Coligny op staatkundig gebied ten behoeve van het huis van Oranje en van Nederland heeft verricht; op blz. 35, waar hij beweert, dat, niettegenstaande het reeds geleverde, nog steeds blijft ontbreken eene behoorlijke levensbeschrijving van de keurvorstin van Brandenburg, Louise van Oranje; op blz. 74, waar hij er opmerkzaam op maakt, dat eene grondige toetsing van de woorden en daden der gemalin van Willem V aan het licht, door nieuwere bronnen ontstoken, zou doen zien, dat zij dikwijls ten onrechte werd gewantrouwd en van baatzuchtige oogmerken verdacht.
Zooals Brunetière meermalen in de Revue des deux mondes zegt, is de richting van onzen tijd op historisch terrein bij uitstek het uitgeven van tot dusver ongedrukte documenten, rijp en groen. Tot het verwerken van hetgeen er is, komt men minder. Gelijk Brunetière betreurde dit in de laatste dagen van zijn leven Mr. Groen van Prinsterer. Ook daarom acht ik het een gelukkig verschijnsel, dat het geschrift van Mr. Hora Siccama behoort tot de uitzonderingen, hoedanige de H.H. Groen van Prinsterer en Brunetière in ruimer mate wenschelijk rekenden. Beiden, de beoefenaars der historie ex professo en andere lezers, hebben er iets aan.
Ik heb er niet naar gezocht, om bedenkingen te opperen. Maar onder het doorlezen kwam bij mij de vraag op, of op blz. 57 niet te stellig wordt verzekerd, dat de prins van Oranje uit hoofde van het markgraafschap van Veere en Vlissingen als eerste edele placht te worden beschreven. De staten van Zeeland immers hebben dit nooit toegegeven. Ten aanzien van Buat, blz. 31, is men in zijn recht, wanneer men - anders dan de auteur -
| |
| |
zijne veroordeeling niet of niet uitsluitend aan politieke redenen toeschrijft en van oordeel is, dat de overweging van 't meerdere of mindere gevaar, dat uit zijne ondoordachte plannen voor de Republiek kon voortspruiten, niet te zwaar bij de rechters mocht wegen. De oorlog onzer gewesten met Engeland ten tijde van den opstand der Noord-Amerikaansche koloniën, blz. 72, kwam ook uit andere oorzaken voort dan uit het drijven der staatsgezinde en der democratische partij. Op blz. 11, 17 en 57 zie ik, dat de schrijver vasthoudt aan den bijnaam ‘de Zwijger’. Op blz. 81 is ‘Pruisen’ zeker in ‘Russen’ te veranderen. Doch waartoe meer? De heer Hora Siccama is geen vreemdeling op het gebied, dat hij ook thans weer betreedt, en weet, wat hij zegt en waarom hij het zóó zegt.
Ook de vorm, waarin Mr. Siccama zijne gedachten heeft gegoten, maakt het werk tot eene aantrekkelijke lectuur. Hier en daar, maar niet dikwijls, is op den zinbouw iets aan te merken. Blz. 21; ‘Gevierd en gevleid in hare jeugd, verliepen de eerste jaren van haar huwelijk’, enz. Eveneens blz. 42: ‘Nauwelijks vijftien jaren oud aan Willem III uitgehuwelijkt, is wellicht zelden bij eenige vorstelijke echtvereeniging meer koele berekening in het spel geweest dan bij de hare.’ Nogmaals blz. 58: ‘Toen het bewind’, en wat daar verder volgt. Dan blz. 72: ‘van wien men meende dat hij’. Dr. Van Vloten was van gevoelen, dat ‘diens’ altijd kon gemist worden. Hier treft men het ten minste éénmaal aan, op blz. 41. Ik hoop, dat de auteur weldra zal kunnen toonen, of hij met deze niet zeer gewichtige aanmerkingen instemt en dat zij de honderden lezers, die ik het boek toewensch, niet zullen hinderen.
J.A. Wijnne.
| |
Bacterien, de oorzaak van infectieziekten. Naar het Duitsch van Dr. Hugo Mittenzweig door J. Schoondermark Jr. Amsterdam A. van Klaveren.
Nu de geneeskunde door hare beoefenaars beschouwd wordt als natuurwetenschap, schijnt zij van gedaante veranderd. De voorvaderlijke medici redeneerden tot in het oneindige en twistten onderling zóó scherp, zóó hevig, dat meermalen de justitie erbij te pas moest komen. Zoover ik weet, heeft het tweegevecht nimmer de waarheid hunner stellingen bevestigd, wat zeer te verwonderen is, want er waren stoere mannen onder, die voor geen klein geruchtje vervaard waren. De tegenwoordige geneeskundigen nemen waar en beproeven en schrijven eerst dàn, als zij zeker van hunne zaak zijn. Ook zij schijnen veranderd, evenals hunne wetenschap.
Sedert Hippokrates II zijn kunstmatig stelsel zoo juist en duidelijk had beschreven, dat een kind het begrijpen kan en zal zeggen: maar het is helder als glas, het is als tweemaal twee! zou een gewoon mensch wanen, dat de geneeskunde al op eene vrij goede hoogte was gekomen. Maar die eenvoudige in den lande rekent buiten de wijsgeeren, want die hebben den boel verkorven, door hunne denkbeelden te stempelen in de schrifturen der artsen eeuwenher.
Het zijn de rechte broeders niet, die de wijsheid in pacht hebben. In de negentiende eeuw zijn alle menschen wijs, en van wijsbegeerte wordt niet gerept dan door zwartgalligen en ontevredenen. Het Pessimisme geeft den toon aan. De pessimist is verontwaardigd, wijl de schepping geen onmetelijk
| |
| |
magazijn bevat van geluk.... voor zijn eigen gebruik. Aan alle hoogescholen stoffen de hooggeleerden op het gehalte van kennis hunner studenten, vooral der hoogere-burgers. Het is de gouden eeuw aller wetenschappen, dus ook der geneeskunde. En sedert de bacterie het tooneel heeft beklommen, slaat de arts de handen ineen van opgetogenheid. Hij kan geen snuifje nemen, of de mikroben wenschen hem: ‘God zegen je.’
Welriekende grachten zijn heilzaam, geurende riolen onschadelijk, wasemende mestvaalten staan gelijk met bloeiende rozenbedden. - Maar de bacterie!
Hardop las ik het geschrevene over en hoorde niet, dat mijn neef, de candidaat-arts, was binnengekomen.
‘Dag, oom! hebben de Splijtzwammen een inval gedaan, dat gij zoo uitvaart?’
‘Zoo, neefje! dat kan wel waar zijn. Ik ben doodsbenauwd tegenwoordig. Geen hapje brood, geen hapje lucht durft een mensch nemen. Ik ben van plan, mijne kamer hermetisch sluitbaar te maken en door stoom driemaal daags te zuiveren, want daar kunnen die zwammetjes niet tegen. - Maar, neef, ik heb gisteren avond gebladerd in de werken van Ehrenberg en ik heb genoten. Ken je hem?’
‘Excuus, oom, totaal onbekend.’
‘Dat dacht ik wel. In de geschiedenis van je vak de vreemdeling in Jeruzalem. Nu tien jaar geleden is Prof. Dr. Christiaan Gottfried Ehrenberg gestorven. Hij heeft een groot aantal bouwstoffen opgestapeld, waarvan in onze dagen, onopgemerkt meestal, nu en dan het een en ander wordt gekaapt en als iets nieuws den volke vertoond In 1835 beschreef hij het mikroskopische leven in den z.g. zeebrand, d.i. het lichten der zee, in den regen en in het stof. In 1838 schetste hij de afgietseldiertjes, de infusoriën, als volkomen bewerktuigde wezens en bewees, dat vele der jongere aardlagen uit de pantsers van die nietige schepseltjes bestaan, die hij later ook in het moer, het veen, vond. Zijn derde meesterwerk omvatte in een geographisch overzicht de kleinere levensvormen in haar geheel, de Mikrogeologie van 1854. - Dat zijn uitkomsten van onderzoekingen, waarop men staat kan maken en die den tand des tijds trotseeren, behoudens latere ontdekkingen natuurlijk. Zijne instrumenten noemen wij thans gebrekkig, maar hij zag zeer goed en maakte zijne uitkomsten eerst bekend, als hij zeker van zijne zaak meende te zijn. Dat is tegenwoordig anders. Het is eene drijfjacht op quasi-ontdekkingen, het zijn voorloopige mededeelingen, die gewoonlijk op niets uitloopen, den lui naam, eer en posten bezorgen, maar der wetenschap zelden ten goede komen. De wetenschap is niet meer de godin, maar de koe, die de boter levert. Daarbij komt, dat de geleerde heeren het lezen verleeren. Van schrijven zal ik maar zwijgen, want voor ernstige studie is geen tijd beschikbaar. Alles gaat electrisch. En wee je gebeente, als die groote mannen stokpaarden bestijgen. Dan gaat het door dik en door dun, over hegge en steg, duizelingwekkend; dan loopt het volk te hoop en juicht en jubelt...... En morgen blijkt, dat het gezaaide niet opschiet als de beloofde eik, die de eeuwen tart, maar als het schriele riet, door den wind her- en derwaarts bewogen.’
‘Maar, waarde oom, de geneeskunst is in den laatsten tijd met zevenmijls-laarzen vooruitgegaan, sinds alle aandacht wordt geschonken aan die kleine, schijnbaar nietige schepseltjes, onder den naam van bacteriën alge- | |
| |
meen bekend. Denk eens aan de moderne wondbehandeling, door den Engelschman Lister bedacht en die zijn naam draagt. De levensgevaarlijkste operatiën zijn nu, om zoo te zeggen, kinderspel.’
‘Juist, beste neef, en daarom wordt er te veel en te roekeloos geopereerd. Het “listeren” (een nieuw werkwoord der chirurgen) is eene ware manie geworden, evenals het snijden. Maar naar mijne bescheiden meening is de groote vraag, of die, inderdaad prachtige, uitkomsten der antiseptische behandeling verkregen zijn door de afwering der bacteriën. Van overoude tijden reeds is afsluiting der lucht voor wonden allervoordeeligst gebleken. Te velde of in luchtige, frissche lokalen staan de resultaten der z.g. open behandeling van wonden gelijk met de “gelisterde”. - En neem nu een kijkje in ziekenhuizen eenige jaren terug. Zalen, tafels, bedden en beddegoed, instrumenten en verbanden, in één woord de heele “rataplan” werd overgelaten aan zieken-vaders (?) en -oppassers, in den regel vrij onverschillig en somwijlen onwillig. - Thans wordt op alles streng gelet, het geringste verzuim berispt, het minste vergrijp gestraft. Zóó behoort het: òf keizer òf niemendal. Men kent de kracht van het kleine en neemt de pijnlijkste zindelijkheid in acht. De natuur kent geen klein. Het is te recht verboden, bij operatiën of verlossingen tegenwoordig te zijn, als kort te voren de ontleedkamer was bezocht. À propos, je weet, dat zelfs eene mikroskopische verwonding door lijkenvergift levensgevaarlijk kan worden. Dit vergift behoort tot dezelfde groep van alkoloiden, die in worst, kaas, visch, garnalen, enz. onder zekere voorwaarden worden gevormd. Deze lichamen zijn bekend onder den naam van ptomainen. De bacterie vervult hier geene rol. En nu onder vier oogen eene ernstige vraag: kan ook een dergelijk lichaam de oorzaak zijn van wondbesmetting? Denk er eens over, het is een mooi onderwerp voor je dissertatie. Wat vroeger kraamvrouwenkoorts werd genoemd, kan je op den goeden weg helpen, want ook deze ziekte sleepte menige vrouw ten grave in de kraamzalen op hetzelfde
tijdstip, dat de studenten niet één sterfgeval bij de in hare woning verlosten hadden te betreuren. - Voor de dusgenoemde inwendige geneeskunst hebben de bacteriën bitter weinig bruikbaars geleverd, mijn jongen. In mijne korte spanne levens zijn zooveel schoonklinkende en -blinkende zaken te hooren en te zien geweest, dat ik je in gemoede aanraad, te denken op een moerassigen bodem te loopen en te trachten het goede pad te houden, op gevaar van te verzinken. Wacht je voor dogmatiek.’
‘Maar, oom-lief, het leerstuk der bacteriën verklaart zooveel, ja, bijna alles, wat vroeger totaal onbegrijpelijk was. Waarlijk, wij zijn op het rechte pad.’
‘Een dogma, geachte candidaat, is een vrijgeleide voor vergissingen en de wetenschap een rustelooze strijd tegen dwalingen. Onthoud dat. Je spot altoos met den pruikentijd; maar op die manier zul je spoedig jezelven eene pruik opzetten en een deftig gezicht aantrekken. Dat kleedt goed en boezemt ontzag in aan den grooten hoop, maar doodt de wetenschap. Toch vrees ik niet, want de slaapmutsen-bacterie, reeds in de voorwereld gezocht, zal wel nimmer gevonden worden. - Neefje, beste jongen, vergeet nooit, dat er meer dingen bestaan tusschen hemel en aarde dan bacteriën!’
‘Oom, “Ins Innre der Natur.....”’
| |
| |
Alles ist sie mit einemmale.’
‘Dat zijn zeker woorden uit Faust, oom?’
‘Mis, neefje, uit Gott und Welt van denzelfden Johann Wolfgang Goethe.’
‘En hoe vindt u het boekje van Mittenzweig?’
‘Het bevat een goed overzicht van de bacteriën tot op gisteren. In vergelijking met wat dagelijks ter markte wordt gebracht, is de vertaling vrij redelijk; maar om goede overzettingen te leveren, moet men der stoffe meester zijn, en dat is hier blijkbaar het geval niet. Dat onze rijke en pittige moedertaal woorden overneemt van hare jongere zuster, zijn we gewend. Maar de vertaler huppelt over lastige woorden als de ekster over een molshoop en schrijft bijv. dauervormen, een woord, dat hij gemakkelijk bij eenig nadenken had kunnen vermijden. De Duitscher strengelt (annexirt) ook in zijne “Sprache” alle onmogelijke uitheemsche woorden, maar daartegen heeft hij een dam opgeworpen door eene Keizerlijk-Koninklijk-taal-zuivering-nationaal-vereeniging. Het is tijd, dat wij eveneens een bond oprichten in dien geest, maar met minder woordenpraal. - Als je een rustpunt vindt, waarde neef, tusschen twee examens, lees dan eens de werken van wijlen Prof. Jan van der Hoeven, vooral zijne Dierkunde. Naast het fraaie Latijn is onze schoone moedertaal niet stiefmoederlijk behandeld. Hij beheerschte zijn onderwerp, omdat hij schreef, wat hij wist, en wist, wat hij schreef.’
De candidaat zette groote oogen op, zag mij glimlachend aan, groette en vertrok. In de gang floot hij Dunkler's onsterfelijken parademarsch, zooals hij reeds als kwajongen deed, als hij gekapitteld was, de kitteloorige.
Den Haag, 2 Nov. 1886.
Dr. R. Krul.
Reeds lang ben ik in het bezit van Mr. A. Beaujon's: Overzicht der geschiedenis van de Nederlandsche zeevisscherijen, mij ter recensie toegezonden. Die recensie is totnogtoe achterwege gebleven en allengs overbodig geworden. Toch mag ik niet geheel stilzwijgen.
Overeenkomstig een tegenwoordig in Nederland heerschend gebruik, is de uitgave van bovengenoemd werk onmiddellijk met menig warm woord van waardeering begroet. Ook genoot de geachte schrijver het voorrecht, dat het publiek zijn arbeid met de meeste welwillendheid ontving. Hier en daar gold zelfs het oorspronkelijk manuscript, getiteld: History of Dutch Seafisheries (London 1884) als eene nationale daad van beteekenis. Intusschen is Mr. A. Beaujon te Amsterdam als hoogleeraar opgetreden en niet alleen de vrienden der statistieke richting in de economie, maar ook vele anderen zien in hem een steunpilaar der sterk ondermijnde liberale school. Een en ander maakt het noodzakelijk het Overzicht te beschouwen als eene zuiver wetenschappelijke studie van een geleerde, die, uitgaande van liberale hypothesen, een der oudste takken van bestaan der Nederlandsche natie geschiedkundig, physiologisch en sociaaleconomisch wilde toelichten en in een aanschouwelijk beeld samenvatten. De physiologie der economie heeft reeds vroeger in Duitschland bewerkers van groote verdiensten gevonden. Ik herinner slechts aan den te vroeg ontslapen Freiburger Hoogleeraar Alphons Thun, aan Sax, Bein en Dr. Schnapper-Arndt. Wat door hen ontleed werd,
| |
| |
getuigde zonder eenige uitzondering tegen het liberale beginsel en tegen de theorie van het laisser-aller. Hun arbeid bewees echter, dat in den tijd van overgang, waarin onze maatschappij verkeert, zulke onderzoekingen even noodzakelijk als dankbaar zijn. De veranderde techniek heeft den grootsten invloed op onze economische en sociale toestanden en verhoudingen uitgeoefend, zoodat het niet meer te omgaan is, om ook in de economische wetenschap de fundamenten op te zoeken en naar een breederen, meer wijsgeerigen en bovenal sociologischen grondslag te streven. De scherpe en in menig opzicht juiste critiek van Rodbertus, Marx, Friedrich Engels en anderen, heeft velen de oogen geopend en tot eene reactie tegen het eenzijdig en huisbakken Adam-Smithianisme als het ware gedwongen. Kortom, er ontstond leven en beweging en er werd meer van de mannen der wetenschap verlangd dan het herkauwen van oude en verouderde phrasen. Had David Ricardo - om eene uitdrukking van Marx te bezigen - ‘de menschen in hoeden veranderd’ en was aan de Manchester nachtmutsen de grootste beteekenis toegekend, dan werd het nu weder tijd aan den mensch zelf te denken en aan zijn economisch bestaan in eene technisch geheel hervormde maatschappij. Vandaar de behoefte aan grondige historische studie, aan kennis van het ‘wezen en worden’ der voornaamste takken van bestaan. Onwillekeurig werd deze studie nationaal opgevat en kwamen daarbij de eigenaardigheden van het volkskarakter ter sprake. Het karakter van den arbeid staat in nauw verband met het karakter van een volk.
Kan nu Mr. A. Beaujon's studie met den arbeid van Thun c.s. op gelijke lijn geplaatst worden? Heeft hij ten opzichte der Nederlandsche zeevisscherijen zijne taak vervuld?
De voorrede bereidt ons op menige teleurstelling voor. Zij noemt het boek eene schets en niet méér, waartoe geschiedkundigen zich niet aangetrokken zullen voelen. Deze worden zelfs uitgenoodigd tot de bronnenstudie over te gaan, om dit nog braak liggende veld in bewerking te nemen, want de schrijver had noch tijd, noch lust den ploeg er diep in te drijven. Maar weinige geschiedkundigen zullen genegen zijn een onderzoek te beginnen, nadat het onderwerp in algemeene trekken behandeld is, waaraan het groote publiek genoeg heeft.
Evenmin wenscht de geachte schrijver voor economische physiologen de zeevisscherijen te behandelen. Wat hij biedt, is eene geordende en los geschreven wandeling door de wetten en reglementen op de zeevisscherijen, waarbij alles zorgvuldig vermeden wordt, wat zelfs abstract zou kunnen schijnen en tot nadenken aanleiding geven. De beteekenis van dezen arbeid ligt daarmede in overeenstemming in de visscherijstatistiek.
Het ligt voor de hand, dat op dezen grondslag het zwaartepunt niet in de geraadpleegde historische documenten gelegen kan zijn. Zij zijn gebruikt voor een overzicht der geschiedenis en niet voor de eigenlijke geschiedenis en voor hetgeen uit haar te leeren valt, of af te leiden is. De schrijver gaat zelfs zoover, van te beweren, dat (pag. 18) een indringen in den loop der twisten over convooi, wapening der schepen en de kosten van dien, tusschen de regeering en de belanghebbenden langwijlig zou zijn. Zijne kracht ligt in de groepeering der codificatie op het gebied der zeevisscherijen, voornamelijk der provincie Holland. Als eene verdienste van het werk moet het beschouwd worden, dat de grondige studiën van den Utrechter archi- | |
| |
varis Mr. S. Muller Fzn. mede verwerkt zijn; dat althans het recht der geschiedenis niet verworpen wordt. Maar in dien vorm wordt de geschiedenis en de door haar ook in de economische wetenschap beheerschte richting in het algemeen te laag gesteld.
De onderzoekingen van Thun c.s. hebben geleid tot eene hervorming der zienswijze op het gebied der arbeidswetgeving. Dat de samenstelling van Mr. A. Beaujon ertoe zal bijdragen, om velen te overtuigen van de noodzakelijkheid, zich van elke reglementeering te onthouden, zal waarschijnlijk niemand beweren. Wil de liberale school hare stelling op den duur handhaven, dan moet zij er prijs op stellen, den ploeg zoo diep mogelijk in alle braakliggende velden te drijven. Alleen daardoor wordt de wetenschap en ten slotte ook de maatschappij gediend.
A.J. Domela Nieuwenhuis.
| |
Robina. Uit het Engelsch van Miss Parr. 2 Dln. Groningen, Gebroeders Hoitsema.
Het goed geschreven verhaal, dat ons in dit boek geleverd wordt, laat zich onderhoudend lezen. Het bevat in zijn loop niets, wat ongewoon of onnatuurlijk zou kunnen genoemd worden. En al wordt het tragische in deze geschiedenis in een bevredigend slot opgelost, wij gevoelen, dat zulks niet geschiedde alleen, om enkele lezers, die het ‘eind goed, al goed’ bovenal op prijs stellen, niet te leur te stellen, maar dat het als een natuurlijk gevolg van de omstandigheden kon en moest plaats hebben.
Robina, de moederlooze dochter van een door geboorte aanzienlijk man, wiens loszinnig, speelziek en doelloos leven voor hare toekomst zeer noodlottig werd, is eene, in hare ongedwongen natuurlijkheid, aantrekkelijke figuur. In haar wisselend levenslot volgen we haar met deelnemende belangstelling, en waar hare zwakheid haar dreigt ten val te brengen, beklagen we haar meer nog, dan dat we haar streng veroordeelen. Die zwakheid toch had haar oorsprong in hare jeugdige liefde voor Jack Dorian, een eerst lichtzinnig, maar later degelijk en onverwachts vermogend geworden jonkman, die haar ook innig liefhad, maar haar tot ontrouw aan haar echtgenoot, aan wien zij ter wille van haar vader verbonden was, trachtte te verleiden, eene misdaad, die hij echter met oprecht berouw en openhartige belijdenis diep betreurde.
Christoffel Blunt, Robina's echtgenoot, is een van die edelaardige karakters, waarvoor wij eerbied, achting en waardeering koesteren. Hij komt als tegenbeeld van zijn vader zeer voordeelig uit. Die vader, de oude heer Blunt, wordt ons geschetst als een echte parvenu, die, ‘van niets iets geworden’, al de stootende en onaangename eigenschappen bezit, waardoor dezulken zich kenmerken. Hoe wij het ook waardeeren, als de eenvoudige werkman door eigen kracht en stalen ijver zich op de maatschappelijke ladder verheft en zijn fortuin maakt, hij kan onze achting niet verwerven, als hij, gelijk Blunt, zijn verleden zich schaamt en zich trotschelijk op zijne aardsche schatten verheft. Zijne kleinzieligheid treedt ook hierdoor aan het licht, dat hij in den voorspoed, waarmee hij gezegend werd, aan geene hoogere Macht gelooft, maar in den onspoed die hoogere Macht vreest.
De andere personen, die eene ondergeschikte rol in het verhaal vervullen, zijn goed geschetst en bekleeden daarin eene geschikte plaats.
| |
| |
De vertaling komt ons goed geslaagd voor. De onverstaanbare zin Dl. II bl. 53: ‘zij vertelden mij’, enz., zal wel eene fout van den corrector zijn.
H.
| |
Gedenkschriften eener edelvrouw. Eene bladzijde uit de geschiedenis van Frankrijk. Historisch romantisch verhaal van Charlotte M. Yonge. Uit het Engelsch door Alma. Utrecht. Kemmink & Zoon.
Om dit historisch-romantisch verhaal niet alleen tot ontspanning, maar vooral met belangstelling in de geschetste gebeurtenissen te lezen, mag men niet geheel onbekend zijn met de geschiedenis van het tijdvak, waaraan deze gedenkschriften zijn ontleend. Doch hoe minder men vreemdeling is in de geschiedenis van Frankrijk en Engeland in de XVIIde eeuw, des te aantrekkelijker zal de levendige beschrijving der verschillende toestanden aan beide zijden van het kanaal blijken te zijn.
De hoofdpersonen toch in dit verhaal behooren tot een half Fransch, half Engelsch geslacht en door hun optreden zien wij, zooals een Engelsch beoordeelaar van het werk zegt, ‘dat de Engelsche verwikkelingen - in dien tijd - uit theologische en politieke, de Fransche daarentegen uit sociale grieven ontstonden’. Dezelfde beoordeelaar, die dit romantisch verhaal als een der best geslaagde van Miss Yonge op dit gebied beschouwt, getuigt tot haar lof: ‘Weinige historische -romanschrijvers hebben den moed gehad, om te doen, wat Miss Yonge in dit geval gedaan heeft - een voorrede te schrijven voor hun werk, met de juiste opgave van de feiten, die ten grondslag hebben gediend.’
Met die voorrede is het vertaalde werk niet verrijkt, maar de handelende historische personen zijn in hun kostuum, hun karakter, hunne bedoelingen, hunne intriges en hun leven zoo nauwkeurig geschetst, dat zij den toets der vergelijking goed kunnen doorstaan.
De bladzijde uit de geschiedenis van Frankrijk, in dien vorm, achten wij eene kostelijke gave, eene belangrijke herinnering van tijden en omstandigheden, die ook in onze dagen hare leerzame zijde heeft. En wat dien vorm betreft, wij houden het ervoor, dat de lezers met gespannen aandacht het goed vertaald verhaal zullen genieten.
Een klein vlekje vonden we in D.I. bl. 131 ‘- gingen wij - de koninklijke familie - zien wandelen’.
H.
| |
W. Heimburg. ‘Om haar geld’, vertaling van Hermina. Arnhem bij P. Gouda Quint.
De oorspronkelijke titel heet Trudchens Heirath. De schoone, rijke Truida Baumhagen wordt door de wereld, waarin ze verkeert, zelfs door hare eigene dwaze moeder en ijdele zuster niet begrepen. Zij, met haar fijn en diep gevoelend hart tegenover zooveel oppervlakkigheid en kleinzieligheid om zich heen, staat en gevoelt zich als 't ware alleen op de wereld en krijgt den naam van gevoelloos, hooghartig, zonderling. Vleierij noch hoffelijkheid hebben vat op haar en alle huwelijks-aanzoeken slaat ze af, te recht vermoedende, dat het vooral ‘om haar geld’ is te doen; totdat een man, harer waardig, maar in rijkdom ver beneden haar, het fiere hart weet te winnen en eene groote liefde de volheid en het geluk des levens voor haar ontsluit
| |
| |
in een bijna volmaakt huwelijk. Doch daar komt, na eenige maanden reeds, eene rampzalige verdenking, door een samenloop van omstandigheden voor haar tot zekerheid geworden, dat het ook hem ‘om haar geld’ is te doen geweest, al dat geluk vernietigen.
Haar ideaal is verbroken, haar held van zijn voetstuk gevallen. Van halve of geveinsde liefde kan ze niet leven. Weggevlucht van den man, die haar bedroog, kwijnt ze weg in de eenzaamheid. Hoe daar dat diepgevoelende hart treurt en zich ompantsert in zijn trots! Totdat eene aangrijpende gebeurtenis in het huis van den verlaten echtgenoot haar weer daarhenen drijft, om er het misverstand verklaard en de oude liefde terug te vinden. Treffend treedt ook hier weer Schrijfsters groot talent in het licht, om de geschiedenissen van het hart te verhalen, vooral waar het erop aankomt, de diepten te peilen van het vrouwelijk gemoed.
Niet geheel ongegrond zou de aanmerking zijn, dat in dit verhaal aan het toeval wel wat al te gewichtige rol wordt toegekend. Toevallig moet een brief verloren gaan, waarvan een gedeelte toevallig weer in het huishoudboekje terechtkomt van de jonge vrouw, wie het juist op het allerongelukkigste oogenblik in handen moet komen. Evenzoo drijft eene toevallige gebeurtenis de gevluchte weer naar de echtelijke woning terug. Maar onaangetast blijven hierdoor toch die uitmuntende eigenschappen van deze schrijfster, die aan hare werken zulk eene eigenaardige aantrekkelijkheid verleenen; hare juistheid van karakterteekening, haar diep gevoel, het dichterlijk waas, waarmede hare verhalen overgoten zijn, de reine toon, die er u uit tegenklinkt. Zulke lectuur kan niet anders dan weldadig aandoen en zedelijke indrukken verwekken. Mogen vele lezers, door hare werken aangetrokken, er eene bron in vinden van rijk en rein genot.
T.P.
H.
| |
Betsy Perk, Yline, Prinses Daschkoff Worenzoff. Russische geschiedkundige roman uit de laatste helft der vorige eeuw. 2 Dln. 's Gravenhage, Mouton en Co.
De laatste regeeringsjaren van Elizabeth, het treurig huwelijksleven van den karakterloozen troonopvolger Peter III en de hofintriges en conspiraties, die leidden tot den coup d'état en de troonsbestijging van Catharina II, leverden aan reeds meer dan één romanschrijver welkome stof voor de samenstelling van minder of meer boeiende en historie-getrouwe verhalen. ‘Minder of meer historie-getrouwe’, want wie uit deze werken zijne geschiedkundige kennis zou willen vermeerderen, zal bij onderlinge vergelijking alras bespeuren, hoe ieder naar eigen opvatting en phantasie de historische personen in een meer of minder gunstig licht doet voorkomen. Zoo schijnt het ons toe, dat de Grootvorstin Catharina der werkelijkheid geenszins zulk een vlekkeloos lam en onschuldig offer is geweest, als zij hier wordt voorgesteld, terwijl op de belangeloosheid en van alle eerzucht gespeende toewijding van Yline wel wat al te groote nadruk wordt gelegd, grooter, dan wij meenen, dat de schrijfster voor haar historisch geweten verantwoorden kan.
Als literarisch kunstproduct is deze roman niet van waarde en verdienste ontbloot. De auteur verstaat er zich op, menschelijke hartstochten en aandoeningen te doorgronden en te ontleden en op soms treffende wijze te beschrijven. Er is gang en leven in haar verhaaltrant en aanschouwelijkheid in hare wijze van voorstellen. De handelende en lijdende personen boezemen belang- | |
| |
stelling in, ook bij hunne misgrepen en dwalingen, ook al zal de lezer nu en dan wel eens een anderen maatstaf van waardeering aanleggen dan de auteur zelve.
Maar wat ons bij de lezing van dit werk heeft verbaasd en geërgerd, is het legio spel-, taal- en stijlfouten, waarmee het overladen is en die het hier en daar zelfs moeielijk verstaanbaar maken. Voorbeelden aan te halen, is onnoodig: zelfs de oppervlakkigste lezer merkt ze op. Hoe is het mogelijk, dat een verdienstelijk auteur als Betsy Perk zich niet met ijver toelegt op het overwinnen van dit gebrek of anders hare werken, vóórdat ze het licht zien, aan een kunstvriend ter revisie biedt?
De uitgave verdient allen lof; de druk is zeer ruim op helder en degelijk papier, de omslag keurig versierd.
H.
T.P.
|
|