| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Bibliotheek van Nederlandsche Kerkgeschiedschrijvers. Opgave van hetgeen Nederlanders over de geschiedenis der Christelijke Kerk geschreven hebben, door Christiaan Sepp. Leiden, E.J. Brill.
‘Ik wensch mijne landgenoten een werk in handen te geven, dat zij weleer hoopten uit die van den hoogleeraar Bernard ter Haar te zullen ontvangen.’ Aldus het begin der Inleiding van bovengenoemde Bibliotheek. In de Voorredenen der onderscheidene stukken zijner Historiographie der Kerkgeschiedenis had genoemde Utrechtsche Hoogleeraar als zijne bedoeling verklaard, afzonderlijk de Kerkelijke Historiographie in Nederland te bewerken. Die bedoeling heeft hij niet kunnen verwezenlijken. Doet Dr. Sepp dit nu? In zekeren zin niet. De titel van zijn boek is een andere, dan Ter Haar had aangewezen. En deze wijziging is geene quaestie van smaak. Van eene Nederlandsche Historiographie kan men niet spreken, beweert Dr. Sepp. De geschiedenis toch is door Nederlanders beschreven niet als volgelingen eener wetenschappelijke methode, maar als individueele beoefenaars en liefhebbers. Eerst door den Hoogleeraar Moll en in diens school is hierin verandering gekomen. De taak van Dr. Sepp werd in dezen stand van zaken te moeielijker. Te meer, waar hij iets anders wenscht te leveren dan eene naamlijst van titels; hij wil een boek leveren, dat niet slechts nageslagen, maar gelezen zal worden. En wie Dr. Sepp kent, weet, dat men van hem niet te verwachten heeft een boek, waarin over het onderwerp wordt geredeneerd en gephilosopheerd, maar een, waarin feiten, in dit geval namen en titels, vermeld staan; vermeld in groote volledigheid. ‘Vertalingen zijn buitengesloten op enkele uitzonderingen na. Godsdienstwetenschap; zendingswezen; de lotgevallen der Kerken van Oost- en West-Indië, de geschiedenis van het Kerkrecht liggen buiten het door mij gekozen veld, evenzeer als biographiën. Beperking van de stof was hoogst noodzakelijk.’ We gelooven Dr. Sepp bij deze laatste opmerking na het lezen van zijn boek gaarne. Het zou bij zooveel als hij ons geeft, onbehoorlijk zijn, om te vragen, waarom hij bijv. de
lotgevallen der Kerken van Oost- en West-Indië heeft buitengesloten. En kinderachtig zou hij zich aanstellen, die ging napluizen, of de auteur ook iets vergeten had. Integendeel, bij de zoo moeilijke taak, om een boek te schrijven over kerkelijke geschiedschrijvers, die als individueele beoefenaars en liefhebbers optreden, past ons groote dankbaarheid. Dit werk van Dr. Sepp vindt zijne plaats naast de standaardwerken, waarmede deze geleerde onze letterkunde verrijkte. Welk een rijkdom van bronnen ontsluit het voor den beoefenaar der Kerkhistorie! Er is geen onderwerp binnen den kring van het door Dr. Sepp behandelde, of hij vindt er het een en ander over vermeld. Op blz. 142 vlg. is sprake van hetgeen over de Klokken geschreven is; en de Zendingfeesten van onzen tijd zijn niet vergeten. Daarbij, hoe gemakkelijk is het boek ingericht! Reeds de Inhoudsopgave kan daarvan het bewijs leveren; en een uitvoerig Register besluit het werk. In twee afdeelingen is het boek gesplitst: de eerste handelende over de Geschiedenis der Christelijke Kerk; de tweede -
| |
| |
uit den aard de uitvoerigste - handelend over de geschiedenis van bepaalde tijdperken en afdeelingen der Christelijke Kerk. Daarin is niets vergeten, naar ik vermoed.
Vinde deze Bibliotheek hare plaats in menige bibliotheek! De beste dank, dien de schrijver wellicht begeert, zal deze zijn, dat het hem blijkt, hoe zijn boek beoefenaars der Kerkhistorie aan het werk gezet heeft. Hij wijst aan, wat nog op beschrijving wacht; bijv.: eene grondige geschiedenis der Synoden onzer Kerk vóór die van Dordrecht in 1618 ontbreekt nog; het boek over Episcopius moet nog geschreven worden.
Dit enkel woord van dank voor zijn werk, den geleerden schrijver gebracht, volsta hier! Eene grondige bespreking kan alleen verwacht worden van wie over het hier behandelde onderwerp evenveel weet als Dr. Sepp. En zoo zijn er niet veel. Kan trouwens een werk als het hier aangekondigde, de vrucht van jaren van onderzoek, wel anders dan dankbaar worden aanvaard?
v.d.B.
| |
De Gelijkenissen van het Evangelie op nieuw bewerkt tot een huisboek voor het Christelijk gezin door C.E. van Koetsveld, met platen. Schoonhoven, S.E. van Nooten en Zoon.
Het eerste stuk van dit huisboek werd ons ter aankondiging toegezonden en gaarne vestigen wij de aandacht op deze uitgave. Een werk als dit wordt niet beoordeeld. Reeds voor vijf en twintig jaren gaf Van Koetsveld ‘De Gelijkenissen’ uit; en voor zeer velen is het nog altijd het boek, dat zij nalezen, wanneer zij den zin van eene parabel goed willen verstaan en opmerkzaam wenschen gemaakt te worden op al de fijne trekken, die in de gelijkenissen zoo overvloedig voorkomen. Een standaardwerk, dat Van Koetsveld's naam zal doen voortleven, gaf hij in dat boek. Nu bewerkte hij het tot een Huisboek voor het Christelijk gezin. Eerbied voor den grijsaard, die nog steeds aan de kracht den lust paart, om te arbeiden. Het boek is opgedragen aan ‘mijne kleinkinderen als mijne nalatenschap’. Hartelijk en echt natuurlijk van toon is de opdracht. De grootvader, die spreekt tot zijne kleinkinderen. Van dien toon is er ook in de verklaringen, die in het eerste stuk gevonden worden. Het boek wordt er niet minder om. Van Koetsveld mag zoo spreken tot ons volk, vooral tot de jongeren onder ons. Zullen dezen het boek lezen? Ik durf niet antwoorden. Doch laten de ouders het koopen, het neerleggen in hunne huiskamer. Het boek zal in het geheel f 8. - kosten, wat ook met het oog op de platen niet duur is. Wanneer wij samen Van Koetsveld eens het genoegen deden, om op zijn werk in te teekenen!
Hij heeft wel aan ons verdiend, dat wij hem eens een genoegen aandoen! Wij varen er zelven wel bij.
v.d.B.
| |
Gouden visioenen. Uit het Engelsch van David Christie Murray, door C. Baarslag. 2 Dln. Amsterdam P.N. van Kampen & Zn.
De auteur heeft zijn roman in zes Boeken verdeeld. De korte opschriften boven ieder boek, dat in hoofdstukken verdeeld is, geven den inhoud genoegzaam te kennen, om den draad van het verhaal gemakkelijk te kunnen volgen.
‘Gouden visioenen’ hebben betrekking op een in het Balkangebergte ver- | |
| |
borgen gewaanden schat, die de zondigste hartstochten in beweging brengt, maar eindelijk toch het middel werd, om een werkelijke schat te worden, - een schat van opofferende, onbaatzuchtige toewijding en alles vermogende liefde.
We ontmoeten in dit boek verschillende personen, die allen eene meer of min belangrijke rol spelen. Aan karakterschilderingen en karakteruitingen ontbreekt het niet. Bij de teekening van sommige afstootende en afschuwwekkende karakters kwam ons wel eens de vraag op de lippen: ‘Zijn er zoo?’ En dan zouden we wenschen, dat we, om der menschheid wille, die vraag ontkennend mochten kunnen beantwoorden. Hoe dit echter zij, men behoeft niet te vreezen, dat de Engelsche auteur zich de vrijheden veroorlooft van de moderne Parijsche school, door zich van een spreekstijl te bedienen, dien de bewonderaars van Zola zoo aantrekkelijk vinden.
Behalve de gemeene personages, wien het naar hunne werken verging, treffen we hier ook rechtschapen, goedhartige, edeldenkende, tot heldendaden bekwame menschen aan. De talrijke figuren, die ten tooneele gevoerd worden, hebben eene bepaalde physionomie met goed te onderkennen trekken.
We vermoeden, dat vele lezers van dezen roman, waarin wel vele geestige bladzijden voorkomen, toch wegens het geheimzinnige, onopgehelderde en toevallige, erin vervat, niet ten volle bevredigd zullen zijn en vroegere werken van den auteur boven deze vrucht zijns geestes zullen schatten. Maar zeer eens zullen zij het met hem zijn, als hij aan het slot van zijn boek een zijner verdienstelijk geschetste personen laat zeggen: ‘Als een algemeene regel zijn de romanhelden bereid voor het voorwerp hunner liefde te sterven; doch hier is een man, die tot het voorwerp zijner liefde nooit een woord van liefde geuit heeft, maar rechtstreeks heengegaan is, om voor het meisje, dat hij beminde, te sterven. Zulk een is een juweel onder de mannen, waarop elke vrouw trotsch zou mogen zijn.’
Onnoodig is het, den bekenden vertaler opnieuw lof toe te zwaaien.
H.
| |
A.C. Edgren. Levensstrijd. Tweede bundel. Naar het Zweedsch, door Ph. Wijsman. Uitgaaf van W. Gosler te Haarlem.
Bij de aankondiging van den eersten bundel drukten wij den wensch uit, dat de verdienstelijke vertaler en uitgever ons spoedig met den tweeden zouden verblijden. Eenstemmig was allerwege de critiek in hare bewondering voor deze ‘nieuwe ster aan den letterkundigen hemel’ en algemeen roemde men de rijke gave van schilderen, de soberheid en objectiviteit, benevens het diepe gevoel, waarvan hare novellen getuigenis gaven.
En daar ligt dan nu de 2de bundel voor ons, ditmaal met slechts twee verhalen, waarvan het eerste: ‘In strijd met de samenleving’, bijna het geheele boekdeeltje inneemt. De lezer hernieuwt de kennismaking met Arla, die hij ontmoet had op haar ‘eerste bal’. Wie zou het hebben verwacht? De schuchtere, naïeve, hoezeer dan ook een weinig tot dwepen geneigde Arla, door eene vrome moeder opgevoed in de strengste begrippen van plichtsbetrachting en deugd, komt ‘in strijd met de samenleving’, in strijd met de publieke opinie op het gebied van vrouwelijke zedigheid en echtelijke trouw. Het noodlot heeft haar ontmoet in de gedaante van een jongen man van uitnemende talenten en geniale gaven, maar ijdel, hartstochtelijk, een vurig ijveraar voor de radicaalste denkbeelden op elk gebied. Geheel onder den
| |
| |
invloed zijner sophistische redeneeringen en van zijn sterken wil, door zijn hartstocht meegesleept, laat Arla haar huwelijk, dat op hoogachting en vriendschap was gegrond, ontbinden en verlaat echtgenoot en kinderen, om den geliefde in zijn hervormingswerk ter zijde te staan. Na slechts luttele jaren volgt de ontgoocheling en vooral in de volkomen vervreemding van hare dochter (een oprecht maar dweepziek karakter) vindt de ontrouwe moeder hare natuurlijke straf.
De onmiskenbare verdienste van deze novelle ligt geenszins in de intrige, die al zeer weinig voldoet. Geen enkele der handelende personen wekt des lezers onverdeelde achting of bewondering op, hoogstens zijn medelijden, dikwerf ergernis. Toch wel zijne belangstelling. Want bewonderenswaard is de gave van karakterteekening in enkele sprekende trekken, merkwaardig de objectiviteit, waarmede de meest uiteenloopende beginselen en levensopvattingen worden tegenover elkaar gesteld, zonder dat de schrijfster zelve zich een oogenblik partij stelt of hare sympathie voor de eene of de andere blijken laat. En hoog te waardeeren is het voorzeker, dat bij eene geschiedenis als deze ook de uiterste grens der kieschheid niet eene enkele maal overschreden wordt.
De tweede novelle van dezen bundel, getiteld ‘Waarom’, is eene dier keurig fijne, van het diepst gevoel getuigende schetsen, als we ze in den eersten bundel reeds hadden leeren kennen.
Het geheel van ‘Levensstrijd’ ademt een geest van ernst en weemoed en lokt ook ons onwillekeurig een ‘Waarom’ op de lippen.
H.
Tépé.
| |
Fata Morgana. Roman van E. Hartner, door F.A. van Leeuwen, 2 dln. 's Gravenhage, de Erven J.L. Nierstrasz.
Volgens eene op de buitenzijde afgedrukte Duitsche recensie ziet het publiek in haar vaderland ieder nieuw boek van de hand dezer schrijfster met gespannen verwachting te gemoet. Ook wordt de onderstelling geopperd, dat dit werk, ook in de kringen der hoogere eischen stellende lezers, de meeste waardeering vinden zal. - We kunnen over de overige pennevruchten van Mej. Hartner niet oordeelen, maar betwijfelen zeer, of het publiek ten onzent ten opzichte van dezen roman die hooge ingenomenheid deelen zal en of genoemde onderstelling zal worden bewaarheid. Het werk verheft zich toch geenszins in zoo hooge mate boven het gewone peil der vertaalde romanliteratuur, dat we zouden kunnen instemmen met zoo hoog klimmenden loftoon.
De titel belooft de uitwerking eener schoone gedachte. Maar de ‘fata morgana’, het gedroomde geluk, dat der heldin, Hertha von Grumbach, gedurig weer in eene andere gedaante voor oogen zweeft, om, wanneer zij waant het gegrepen te hebben, plotseling in ijle nevelen te worden opgelost, heeft voor ons gevoel te weinig betooverends en aanlokkelijks en hare idealen zweven te laag bij den grond, om den lezer met volle sympathie geheel mee te doen leven in hare wenschen en teleurstellingen. Blijkens het motto heeft de S. hare heldin willen teekenen als eene, die het geluk niet in zichzelve, in arbeid en ontwikkeling van eigen gaven, maar buiten zichzelve zoekt. Maar zij heeft haar de gegevens onthouden, om in den strijd, daartoe vereischt, overwinnares te blijven. Hertha is toch volstrekt geen buitengewoon karakter, slechts met een weinig levendigheid van geest en phantasie toebedeeld,
| |
| |
die haar interessant moeten maken. Wel wordt ook gewag gemaakt van haar muzikalen aanleg en hare traagheid en onbeslistheid, om dien te ontwikkelen en daarin een eigen levensdoel te zoeken, maar meer dan deze verwaarloozing harer gaven zijn het de omstandigheden, die de S. haar doorleven laat, waardoor haar lot wordt bepaald. Wat was er toch veel te verwachten van dit kind van den goedigen maar alledaagschen landedelman en eene in huishoudelijke beslommeringen opgaande moeder, wier opvoeding in wereldwijsheid voltooid wordt door eene oude, intrigeerende tante, in het verkeer met de hoogste kringen der residentie? Is het te verwonderen, dat ze zich bekoren laat door den knappen, talentvollen maar lichtzinnigen neef en, in deze eerste liefde wreed bedrogen, grijpt naar de zeepbel van wereldsche grootheid, die haar in de illusie van een schitterend, voornaam huwelijk voor oogen zweeft? Dat ze, ook hierin teleurgesteld en in het ouderlijk huis tot niets doen verwezen, in de vereeniging met een bezadigd man van leeftijd rust en uitkomst zoekt? Waarlijk, in zulk eene moeten we het nog bewonderen, dat ze zoo lang en zoo moedig den strijd volhield, toen de eerste geliefde haar met hartstochtelijken drang tot verbreking van den ondraaglijk geworden band te bewegen zocht!
Het ontbreekt dezer schrijfster gewis niet aan talent van vertellen, van aanschouwelijk teekenen van karakters ook, vooral van zonderlinge, ongemeene. De oude tante met haar scherp vernuft en hare scherpe tong; de kalm bedrijvige Josephine met hare onuitputtelijke gelijkmoedigheid; de saaie, droge geleerde Dr. Brauning met zijn toch zoo grootmoedig hart, - in levenden lijve staan ze voor u. Het verhaal is goed ineengezet. De natuurschilderingen zijn niet zonder verdienste. Enkele geestige en levendig geschetste tafereeltjes versieren het geheel.
Dit een en ander kan misschien de populariteit verklaren, waarvan de boven aangehaalde recensie gewaagt, en doet ook vele bladzijden van dezen roman, vooral van het eerste deel, met onverdeeld genoegen lezen. Men spanne slechts de verwachtingen niet te hoog.
De uitgave geschiedde in eenvoudigen maar handigen vorm, de vertaling in goed Nederduitsche taal en stijl; enkele vlekjes daarop mogen op rekening van zetter en corrector worden gesteld.
H.
Tépé.
| |
Strathmore. Door Ouida. Naar het Engelsch bewerkt door Cornélie Huijgens, 2 Dln Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon.
Moge het vreemd schijnen, dat aan het hier aangekondigde werk van de begaafde schrijfster eerst nú, na zoovele jaren geleden reeds in het oorspronkelijke te zijn uitgegeven, eene Hollandsche vertaling ten deel viel, wij heeten die vertolking voor zoovelen, voor wie het oorspronkelijke niet toegankelijk was, zeer welkom. En niet zonder reden; want de lezers ontvangen hier in onze taal een boek, dat niet alledaagsch, niet laag bij den grond kan genoemd worden, maar dat een uitvoerig psychologisch studiewerk bevat in een vorm, waardoor de aandacht onafgebroken, doch niet afmattend, geboeid wordt en die geen toeleg verraadt, om door de intrige alleen belang in te boezemen.
Twee personen vervullen de hoofdrol in dezen roman en daarom blijft ons oog op de breed gestoffeerde schilderij, met hare pikante en goed uitkomende figuren, op hen in het bijzonder gevestigd.
| |
| |
Die hoofdpersonen zijn Strathmore en Lady Marion Vavasour de Vaux. Bij de levensschets van beiden heeft Ouida, zooals zijzelve zich in de voorrede van haar boek uitdrukt, bij voorkeur in zielkundige ontleding, in de ontwikkeling van karakters en de natuurlijke uitvloeisels der handelingen haar zwaartepunt gezocht.
Strathmore is het beeld van den man, wiens leven één groote dwaling was. Wij kunnen in 't kort niet beter weergeven, welk een karakter de auteur heeft willen schetsen in den man, die tot het toppunt van eer was gestegen, maar wiens leven door vele fouten bezoedeld was, dan met hare eigen woorden: ‘In Strathmore’, schrijft zij, ‘heb ik iemand geschetst, die, met het volste vertrouwen in eigen kracht, door zijn eigen hartstochten ten val werd gebracht. Ik heb niets verborgen, niets vergoelijkt, niets verontschuldigd. Ik heb de donkere schaduwen, die op een donker pad legerden, niet verzacht. Ik heb eenvoudig het wankelende trachten aan te toonen van een trotschen, zelfbewusten hoogmoed, die zich krachtig waande tegen elke verzoeking; de onverbiddelijke wet, die uit één enkele verkeerde daad er tal van andere doet voortvloeien; en de onzichtbare vergelding, geboren uit de zware schuld, waarmede een al te aanmatigende hooghartige natuur beladen werd.’ En hoe uitnemend zij daarin geslaagd is, daarvan zal ieder opmerkzaam lezer ongetwijfeld een gunstig getuigenis moeten afleggen.
De tweede hoofdfiguur in den roman, Marion Vavasour de Vaux, - eigenlijk Marion St. Maur, eene Creoolsche avonturierster, - is eene prachtige vrouw van betooverend verleidelijke schoonheid, eene volleerde coquette, die onder meerdere aanbidders, die zij aan hare gouden ketenen boeide, erin slaagde, met hare slangenkronkelingen den hardvochtigen en onverzettelijken Strathmore te omsluiten en machteloos te maken. In haar beeld heeft de schrijfster pogen te schetsen, ‘welke gevaarlijke diepten zich onder een schitterende, verleidelijke oppervlakte kunnen verbergen, evenals de vulcanische golvingen van de aardkorst zich onder een lachend, zonnig landschap voortbewegen’.
Marion's toeleg, hare strijdkracht, hare overwinning, maar haar daarna gevolgde diepe val worden ons zoo aanschouwelijk voorgesteld, dat ons door haar intrigeeren, haar dreigen en wraak zoeken vaak eene huivering door de leden gaat.
Had Strathmore, wiens hoogmoedige kracht zijne zwakke zijde was, meer dan één moord op zijn geweten, Marion verrichtte wel niet de daad, maar was wel de oorzaak van meer dan één gevallen slachtoffer. Door wroeging en angst werden beiden gefolterd, totdat het berouw ontwaakte en verzoekster en verleide, ieder op hunne wijze, voor hunne misdaden boetten.
Over het bijwerk, dat dit stout tafereel omgeeft, en de lotsverwisselingen in Strathmore's leven kunnen we niet uitweiden; we willen er alleen van zeggen, dat het alle aandacht verdient en in hooge mate boeit.
Cornélie Huijgens heeft eene zeer goed bewerkte vertaling gegeven. Een paar keeren troffen we aan: ben in plaats van heb vergeten. ‘Gij moet er u maar op verwachten’, lezen we Dl. II bl. 32 voor voorbereiden, en bl. 36: ‘Ik kan mij begrijpen’.
H.
|
|