| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Wetboek van strafvordering met de geschiedenis der wijzigingen daarin gebracht bij de invoering van het nieuwe wetboek van strafrecht. Volledige verzameling van ontwerpen, gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen enz. onder toezicht van Mr. H.I. Smidt, bijeengebracht en gerangschikt door Mr. E.A. Smidt, ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Bolsward.
Vóór eenigen tijd hadden wij het genoegen, eene aankondiging te geven van het bekende werk van Mr. H.I. Smidt over het nieuwe wetboek van strafrecht. Wij brachten toen hulde aan de volledigheid en nauwkeurigheid des verzamelaars en gaven als ons gevoelen te kennen, dat hij een zeer bruikbaar werk had geleverd. Sedert heeft de door eene goede dissertatie over de voorwaardelijke invrijheidstelling gunstig bekende zoon van een verdienstelijken vader, onder diens toezicht, zich belast met de bijeenbrenging en rangschikking der verdere wetten, in verband met gemeld wetboek ter gelijktijdige invoering bestemd. Daaronder bekleedt eene voorname plaats het gewijzigde wetboek van strafvordering, waarvan intusschen nog meerdere afleveringen te wachten zijn. Hetgeen wij daarvan zagen, is volkomen voldoende, om een gunstig oordeel uit te spreken, in denzelfden zin als door ons vroeger is geschied ten aanzien van het werk van den oud-Minister Smidt. Ook de zoon bracht met oordeel bijeen, wat noodig is, om een duidelijk denkbeeld te geven van omvang, vorm en redactie en andere onder de rubriek algemeene opmerkingen behandelde hoofdpunten van het gewijzigde wetboek, alsmede van hetgeen uit de gewisselde stukken van genoemde beraadslagingen van gewicht is tot toelichting der achtereenvolgens afgedrukte artikelen.
Het geldt hier echter geen nieuw wetboek, gelijk dat van strafrecht, maar een hier en daar gewijzigd wetboek. Daarom zouden wij aan eene eenigszins andere methode van behandeling de voorkeur hebben gegeven. Bij het nieuwe wetboek van strafrecht is tabula rasa gemaakt. De verzamelaar kon dus volstaan met de bijeenbrenging en rangschikking van alles, wat, te beginnen met den arbeid der Staatscommissie, voor de toelichting van het vastgestelde wetboek belang heeft. Zulks is niet het geval met het gewijzigde wetboek van strafvordering. Daarom komt het ons voor, dat een beknopt geschiedkundig overzicht van het behandelde had behooren vooraf te gaan, zooals dat bij voorbeeld op uitnemende wijze is gedaan door Mr. A.A. de Pinto, in zijn werk: Het herziene wetboek van strafvordering met een inleiding en aanteekeningen, enz.
De heer De Pinto gaf niet alleen eene geschiedenis der herziening, maar maakte
| |
| |
speciaal gewag van de bronnen der herzieningswet. Vermits voortdurend door hem, waar dat noodig is, de vroegere wetten en ontwerpen worden vermeld en aangehaald, wordt de lezer beter voorbereid voor de vergelijking tusschen het thans nog bestaande en ook hier en daar gewijzigde wetboek. Het verband tusschen het eene en het andere wordt daardoor duidelijker in het licht gesteld, het karakter der verschillen treedt meer op den voorgrond. Nu spreekt het wel vanzelf, dat ook hier gelden moet het bekende variis modis benefit. De heer Smidt valt echter, zooals men gewoon is te zeggen, wel wat te veel met de deur in het huis. Er is geen voorportaal hoegenaamd, dat den toegang geeft tot de eigenlijke vertrekken.
Dat de heer Smidt zich van critiek geheel onthoudt, mag hem niet als eene grief worden aangerekend. Het is een zeer verdedigbaar standpunt, om alleen te geven, wat uit de officieele bescheiden ter toelichting noodig blijkt. Toch heeft het tegenovergestelde standpunt voor den lezer iets meer aantrekkelijks. Dat het volgen daarvan aan de objectiviteit van het werk geen nadeel heeft toegebracht, zal de onbevooroordeelde lezer van het degelijk geschrift des heeren De Pinto ongetwijfeld toestemmen. Wij hebben hier te doen met een hulpwetboek, dat alleen daarom niet door een nieuw wetboek is vervangen, omdat men vreesde, dat de zoo noodzakelijke invoering van het nieuwe wetboek van strafrecht van 1881 daardoor opnieuw belangrijk kon worden vertraagd. Let men toch op de beginselen van procesorde, die in de beste nieuwere wetboeken van strafvordering zijn gevolgd, dan moest hier een gebouw op geheel andere fundamenten worden opgetrokken. Dat vereischte tijd, terwijl bovendien veel verschil van gevoelen over die fundamenten te voorzien was. Waar dat zoo is, heeft eene bezadigde critiek een bijzonder nut. Daardoor toch wordt het begrip bevorderd der noodzakelijkheid, om zoodra mogelijk tot de vaststelling van een geheel nieuw wetboek van strafvordering over te gaan. Te recht heeft Mr. De Pinto geprotesteerd tegen de strekking der in de zitting der Tweede Kamer van 16 October 1885 door den heer De Ranitz gehouden rede, waar hij het waarschijnlijk scheen te achten, dat het te wijzigen wetboek van strafvordering gedurende eene halve eeuw of meer het recht in Nederland zal beheerschen. Ook wij hebben een beteren dunk van het wetgevend vermogen van Regeering en Staten-Generaal dan dit geachte Kamerlid. De gebreken toch van het wetboek van 1838 zijn zoo veel en zoo gewichtig, dat het allertreurigst zou zijn, indien het zelfs in zijn nu gewijzigden vorm een eeuwfeest zou mogen vieren. Wij hopen dan ook, dat èn de heer De Pinto èn de heer Smidt andermaal aan het
werk zullen kunnen gaan en laatstgemelde bij zijne nauwkeurigheid ook iets zal voegen van de aangename methode van behandeling, eerstgenoemde zoozeer eigen.
Groningen, Juli 1886.
I.D.N.
| |
Weer en Klimaat. Handboek der Meteorologie, door Dr. L. Steenhuis, Leeraar in de Wis- en Natuurkunde aan de Rijks-kweekschool voor Onderwijzers te Groningen. Groningen, P. Noordhoff.
Het is nog slechts zeer korten tijd geleden, dat van eene wetenschappelijke behandeling van de verschijnselen, die het weer en het klimaat beheerschen, volstrekt geene sprake kon zijn en dat de weinige waarnemingen en theoretische
| |
| |
gegevens, waarover men kon beschikken, slechts bestonden in eenige op zichzelf staande feiten, die men bij de studie van andere takken der natuurwetenschap had leeren kennen.
Zelfs nog tegenwoordig worden dikwijls de pogingen van hen, die zich bezighouden met het onderzoek der verschijnselen van onzen dampkring, met een zeker schouderophalen begroet. Dat begint echter anders te worden en de invloed der moderne natuurwetenschap doet zich ook hier meer en meer gevoelen. Aan de hand der natuurwetenschap is de Meteorologie, naast deze, eene zelfstandige wetenschap geworden, die, evenals hare oudere zuster, zooveel mogelijk in de ervaring haar steun zocht en de daaruit afgeleide verschijnselen tot bepaalde wetten tracht terug te brengen. Vele mannen van beteekenis hebben aan deze studie hun leven gewijd en wij mogen met trots op onzen Buijs Ballot wijzen, die zulk een groot aandeel heeft gehad in den vooruitgang der nieuwere meteorologie.
Evenwel blijft het een feit, dat de meteorologische wetenschap nog in hare kindsheid verkeert, en men moet niet vergeten, dat vele verschijnselen in den dampkring nog met een dichten sluier zijn bedekt en de samenhang van vele feiten nog geenszins is opgehelderd. Vandaar, dat de samenstelling van een handboek der meteorologie in zekeren zin nog steeds een ondankbaar werk blijft, waaraan dan ook in onze taal nog slechts weinigen zich hebben gewaagd.
Dr. Steenhuis heeft getracht, in zijn werk: ‘Weer en klimaat’ zulk een handboek te leveren, en ik aarzel niet te verklaren, dat die proeve uitstekend geslaagd is. Met groote nauwkeurigheid en op heldere wijze zijn in dit werk de meteorologische verschijnselen uit de natuurkundige wetten verklaard, voor zoover dat bij den tegenwoordigen stand dezer wetenschap mogelijk is, en het verband tusschen de verschijnselen, die wij in den dampkring zien plaats hebben, wordt duidelijk uiteengezet. Men vindt er, om slechts enkele onderwerpen te noemen, eene zeer juiste en heldere verklaring in van het ontstaan der nachtvorsten, van de vorming van rijp, ijzel, dauw en regen, van de kalme gordels, de passaten, anti-passaten, moessons en andere regelmatige winden. Een groot gedeelte van het werk is verder gewijd aan het voor ons zoo gewichtige onderdeel der meteorologie: de veranderlijke winden der gematigde gewesten. De onvolledigheid en mindere juistheid der oudere theorie van Dove worden met onpartijdigheid in het licht gesteld en daarna wordt de tegenwoordige theorie der isobaren en gradiënten op bevattelijke wijze voorgedragen. Dit moeielijke, doch hoogst belangrijke hoofdstuk munt uit door helderheid en wordt door eenige goede figuren en isobaren-kaartjes opgeluisterd. In de beide laatste hoofdstukken worden eindelijk nog eenige andere omstandigheden besproken, die invloed hebben op het klimaat, en wordt de waarde der weervoorspellingen aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen.
Ik kan dit werk dus ten zeerste aanbevelen, niet alleen voor hen, die van de meteorologie hunne studie wenschen te maken, doch ook voor allen, die zich op de hoogte willen stellen van de oorzaken der weersveranderingen, de waarde van weersvoorspellingen, enz.
De correctie is over het algemeen nauwkeurig; op blz. 67 is echter eene vergissing over het hoofd gezien, daar de droge moesson niet heerscht van Mei tot December, doch omgekeerd van December tot Mei. Verder moet ik bezwaar maken tegen de meening van den schrijver (zie blz. 6), dat de vaste
| |
| |
stofdeeltjes in den dampkring geen noemenswaardigen invloed op den meteorologischen toestand zouden hebben. Het verwonderde mij zelfs, dat de schrijver volstrekt geene melding maakt van de nieuwe onderzoekingen op dit gebied, o.a. die van Aitken, Lodge, Clark e.a., die den grooten invloed van de stofdeeltjes op de vorming van nevels en wolken bewijzen.
Ten slotte merk ik nog op, dat de uitvoering van het werk, ook papier en druk, niets te wenschen overlaten.
Zutfen, Juli 1886.
Dr. A.J.C. Snijders.
| |
De familie Buchholz, door Julius Stinde; twee deelen. Naar den dertigsten druk uit het Hoogduitsch vertaald. - Utrecht, J.G. Broese.
Onze lezers hebben reeds kennis gemaakt met de familie Buchholz op hare reis naar Italië, maar de Nederlandsche uitgevers hadden hen nog niet in de gelegenheid gesteld, die familie en hare omballing te leeren kennen op haar eigen terrein, in Berlijn. Daar de in deze twee deelen voorkomende personen echte autochthonen van de jongste Europeesche keizerstad zijn, leert men ze hier pas kennen in al de eigenaardigheden, de kracht en zwakheid van hun bestaan. De bijval, dien deze aanvankelijk losse schetsen van een dagbladfeuilleton in Duitschland zelf gevonden hebben, - ten bewijze strekke, dat de vertaling naar eene dertigste editie bewerkt is, - geeft een welsprekend getuigenis voor de gelijkenis der min of meer kleinburgerlijke, over het algemeen niet zeer fijn beschaafde of hoog ontwikkelde omgeving, waarin de schrijver ons rondleidt. En zelfs hij, die nooit Berlijn heeft bezocht, de eigenaardigheden der Berlijners volstrekt niet kent, moet bij de lezing overtuigd zijn, dat hem beelden naar het leven worden voorgeschilderd. Vooral de hoofdpersoon, mevrouw Buchholz, gelijk de vertaler haar noemt, is eene volmaakte creatie, die op het papier leeft en in al de omstandigheden, waarin zij zich bevindt, altoos hetzelfde mengsel van gemoedelijkheid, zelfzucht en nog een aantal andere goede en kwade eigenschappen blijft.
Wie de vertaling onderneemt van zulk een boek, dat aan de eigenaardige taal van de Pruisische hoofdstad nog een bijzonder karakter ontleent, waagt zich aan een moeilijk werk, want, hoe nauwkeurig en met hoeveel taalkennis hij ook te werk gaat, de vertaling moet altoos ver beneden het oorspronkelijke blijven. Toch komt het ons voor, dat de vertaling, hoe ruim men ook met deze omstandigheid rekene, beter had kunnen zijn, althans vrij kunnen blijven van een aantal germanismen, die haar thans ontsieren. Toon de familie Buchholz in Italië reisde, was het kleed, dat ze voor den Nederlandschen lezer aanhad, beter van snit en zuiverder van smaak dan haar huisgewaad te Berlijn.
| |
De burgemeester van Rothenburg, historische roman van Ludwig Nonne, door J. Oosting. 's Gravenhage. De Erven J.L. Nierstrasz.
In denzelfden geest als de vroeger door ons aangekondigde werken van Ludwig Nonne: ‘George von Frundsberg’ en ‘Een tocht naar Rome’, is ook bovengenoemd boek geschreven.
De voorvallen, in den roman geschetst, voeren ons terug naar het einde der 14de en den aanvang der 15de eeuw onder de regeering van den zoon en
| |
| |
opvolger van Karel IV, uit het Luxemburgsche en Beiersche vorstenhuis, Wenzel (Wenceslaus), een in het jaar 1400 afgezetten vorst, ‘omdat hij - zoo luidde het vonnis, over hem te Lahnstein uitgesproken, - de Kerk niet tot vrede gebracht, de rechten van het Rijk verkort, den landvrede niet gehandhaafd en vele wreede en gewelddadige handelingen begaan had’.
Dat de schrijver dit tijdvak grondig bestudeerd heeft, daarvan draagt zijn romantisch verhaal genoegzame blijken. De burgemeester van Rothenburg, Toppler, de vriend en raadsman van Wenzel, is wel de hoofdpersoon, die in zijn bedrijvig leven onze aandacht bezighoudt, maar om hem heen groepeeren zich vele andere aanzienlijke en geringere personen, die niet minder onze aandacht verdienen. Toch trekt ons de krachtige, in vele opzichten rechtschapen en heldhaftige figuur van Toppler meer bijzonder aan, al moeten we in aanmerking nemen, dat die lofspraak naar den geest van zijn tijd moet beoordeeld worden, - een tijd, waarin hangen, branden, moorden, ruiten en rooven aan de orde en waarvan Boheme het treurige tooneel was.
Ware Wenceslaus, wien het niet aan regeeringstalent, aan een verlichten geest in kerkelijke en godsdienstige zaken, aan zucht tot krachtdadige bescherming van den burgerstand tegen den zelfzuchtigen adel ontbrak, niet door woeste hartstochtelijkheid, tyrannie en heb- en geldzucht beheerscht geworden en had hij zich door Toppler, die ons in het verhaal als zijn goede genius wordt voorgesteld, laten leiden, dan zou hij een gezegenden invloed op zijn tijd en volk kunnen hebben uitgeoefend.
Wie lust heeft, door aanschouwelijke beelden zich in dit geschetste tijdperk met al zijne barbaarsche woestheden en wreedheden te verplaatsen, neme dit boek in handen, dat met onmiskenbaar talent en geschiedkundige juistheid geschreven is.
H.
|
|