Wat dan? Er blijft ons niets anders over, dan dus te interpreteeren: tegenover geloovige staan ongeloovige, en tegenover de opleiding van geloovige staat de opleiding van ongeloovige leeraren.
Tertium non datur.
Aan zulke dienstdoende leeraren, die geen certificaat van geloof, door de ‘Zendingsgemeente’ te Deutichem afgegeven, bezitten, is nu wel niet meer te doen - zoo lang er nog geene inquisitoriale rechtbank bestaat - maar zooveel te meer aan de opleiding van geloovige leeraren. En daarvoor kan men nergens beter terecht dan in de ‘Zendingsgemeente’ van den heer Van Dijk te Deutichem, die ‘de grootste dienst aan de Kerk bewijst’.
Beklagenswaardige jongelingen, die uwe opleiding niet ontvangt aan de Deutichemsche stichting! Gij zijt reeds gebrandmerkt als ongeloovigen! Zou het geene zaak zijn, die Deutichemsche stichting als de eenig versterkte vesting tegen het ongeloof te gaan betrekken? De jeugdige geestelijke strijders toch, die vandaar uittrekken, moeten wel degelijk goedgeoefenden zijn, om met zoovele oudgedienden in de theologische wetenschap, zooveel omvattend als zij is, in het krijt te treden en als overwinnaars van de in hun oog ongeloovigen het strijdperk te verlaten. Waarlijk, de corypheeën der godgeleerde wetenschappen, aan wie de opleiding van toekomstige leeraren is toevertrouwd, mogen het wel betreuren, dat zijzelven niet in eene aan Van Dijk's ‘Zendingsgemeente’ gelijkvormige inrichting zijn opgeleid, om op den naam van ‘geloovigen’ aanspraak te kunnen maken. En zou het dan - ook in het belang van de schatkist - maar niet geraden zijn, de theologische faculteiten te Leiden en te Groningen op te heffen? Dáár toch komen bij groote uitzondering slechts de ‘geloovige’ kweekelingen van den heer Van Dijk, om hunne studiën voort te zetten. En toch, moesten die geloovige kweekelingen niet juist daarheen gezonden worden, om als veiligheidsklep tegen het ongeloof te dienen?
En als we nu een weinig phantaseerden, dan zouden we ons kunnen voorstellen, dat al het getwist en gekibbel in de Nederlandsche Hervormde Kerk zou ophouden, als allen, die de opleiding tot ‘geloovige’ leeraren te Deutichem nog niet ontvangen hadden, òf als leeraren niet toegelaten, òf nog naar de Deutichemsche stichting verwezen werden.
Dan kwam de grootste dienst, door den heer Van Dijk aan de Kerk bewezen, eerst geheel tot zijn recht
Doch eer we dien grootsten dienst op de rechte waarde kunnen schatten, zal het allen, die geene opleiding genoten en genieten aan de Deutichemsche ‘Zendingsgemeente’, goed zijn, te vernemen, wat zij onder ‘geloovige’ leeraren te verstaan hebben.
H.