De Tijdspiegel. Jaargang 42
(1885)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Letterkunde.Jammerklachten,
| |
[pagina 78]
| |
hebbenden en zy, die zich macht aanmatigen. Het zijn vooral de lieden in de groote steden, die weinig of nooit in de goddelike natuur verkeeren, die hun bloed niet verjongen, hunnen geest niet bevryden en verfrisschen tusschen korenvelden en weilanden of op de ruime heide, aan het zeestrand of in het duin, langs den stroom of in het bosch. Het zijn de lieden, die dag uit dag in op duffe kantoren, in muffe schoolvertrekken, op suffe bureelen verdorren en verdrogen, - vooral zijn het de schoolmeesters. (Dit woord is heden ten dage wel in den ban gedaan. Maar ik kan het nog niet ontberen, om er mede aan te duiden, niet de wakkere en hoogst-verdienstelike onderwyzers onzer volksscholen, noch ook in 't algemeen iedereen, die zich met onderwijs belast, - maar om er allen mede te teekenen, die, in dorre, schoolsche geleerdheid bevangen, kunsteryen stellen boven natuur, ook op het gebied der taalwetenschap.) Ik acht het volkomen geoorloofd, en ik acht er ons aller lieve moedertaal grooteliks door gebaat en verrijkt, zoo een vrye Nederlander, hy zy dan Fries of Vlaming, Hollander of Brabander, in meerdere of mindere mate en al naar omstandichheden oude en goede, schoone en beteekenisvolle woorden uit de volksspreektaal van zijn gewest in zyne schrijftaal opneemt; zoo hy vry schrijft, gelijk hy uitspreekt, zonder angstvallig te letten op den schoolmeester en diens zelf-bedachte taalwetten; zoo hy b.v. woorden als hooftsakelik, krijchsman, eerdbeien, brummels, bloemke, peerd, werktuich, rijkaart, Vlaenderen, Geraertsberghe, Fliland, Delfsyl, Haesebrouck, Nuenen en Weert meent aldus te moeten schryven, en dit dan ook doet. En ik wil den schoolmeester in zyne eigengemaakte wetten als verstrikt, en in zynen waan, dat hy de natuur aan banden kan leggen, ook volkomen vry laten, waar hy die woorden en namen als hoofdzakelijk, krijgsman, aardbeziën, braambessen, bloempje, paard, werktuig, rijkaard, Vlaanderen, Gerardsbergen, Vlieland, Delfzijl, Hazebroek, Nunen en Weerd schrijft. Waarom niet? ‘Vryheid-blyheid’ is van ouds goed-nederlandsch geweest. Ook schadelike verwarring en kan er niet door ontstaan. Want of ik al schryve heerd of haard, bestieren of besturen, dierbaar of duerbaer, aleen en waneer ('t is immers al en een, wan en eer, en niet al en leen of wan en neer) of alleen en wanneer, ieder een zal volkomen en zonder eenich bezwaar de beduidenis vatten van het woord, van het levende woord, dat ik aldus in dezen of genen form voor het oog afmaleGa naar voetnoot(*). Eenigszins anders toch is dit met de plaatsnamen, en evenzeer met de geslachtsnamen. Ofschoon ik ook nog aan de spelling der plaatsnamen eene behoorlijke mate van vrijheid, op goede gronden steunende | |
[pagina 79]
| |
wensch te verleenen (ofschoon ik het b.v. onverschillig acht, of ik Bolsward dan wel Bolswart, Rottum-oog dan wel Rottumeroog of Rottummeroog, Blokzijl dan wel Bloksyl schrijve), zoo moet ik toch toegeven, dat, zoo ooit of ergens, het juist in deze zaak van groot belang is, de namen zooveel mogelijk in eenen enkelen vorm te boekstaven. Tegen eene al te groote vrijheid in het spellen van namen kunnen zich bezwaren van practischen aard voordoen. Er kunnen schromelijke verwarringen ontstaan, die allerlei heillooze gevolgen na zich kunnen slepen, als in belangrijke geschriften, b.v. in regeeringsverordeningen, in verkoopacten, testamenten, enz., de namen door den eenen zus, door den anderen zoo worden geschreven. Het is er mede als met de woordjes noch en nog, het ontkennende en het bevestigende. Tusschen deze twee woordjes is er in uitspraak geen verschil. Nogtans een groot onderscheid in beteekenis! En dies vind ik het wenschelijk, al eischt de rede ook, om het bevestigende nog eveneens als noch te schrijven, dat men toch deze twee woordjes, door ze op verschillende wijzen te blijven spellen, duidelijk voor het lezende oog van elkanderen blijve onderscheiden. En juist op het gebied van de spelling der nederlandsche plaatsnamen heerscht bij het nederlandsche volk de grootste oneenigheid en eene willekeur, die in domheid, gedachteloosheid, onverschilligheid, gemakzucht en slenter meest haren oorsprong vindt. Eene willekeur, die in der daad schadelijke gevolgen kan hebben en deze dan ook werkelijk dikwijls gehad heeft. De man, die aan deze willekeur een einde maakt of ook maar tracht, daaraan een einde te maken, door de spelling der plaatsnamen aan eenige goede, algemeen-geldige regelen te onderwerpen, doet zekerlijk een nuttig en noodig werk. Dit heeft ook de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap begrepen. Zij heeft te recht geoordeeld, dat het op haren weg lag, aan die willekeurige en ongelijkvormige spelling een einde te maken. Dies toog zij te werk en - de uitslag van haren arbeid ligt nu voor ons: een net, practisch ingericht werkje, getiteld: Woordenlijst van de spelling der aardrijkskundige namen in Nederland, samengesteld door de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. (Amsterdam - C.L. Brinkman - zonder jaartal.) Ongetwijfeld is dit werkje door velen in den lande met blijdschap begroet. En, ware dit werkje ook goed, in der daad bruikbaar en kon men er staat op maken, - wel! gaarne betuigde ik mede hier mijne blijdschap en mijne erkentelijkheid voor den zeker niet geringen arbeid, die er aan besteed is. Maar, o jammer! ik moet klagen in stede van juichen. Zie hier waarom: De ‘Woordenlijst’ heeft ten doel, om den man, die in twijfel is, hoe hij dezen of genen plaatsnaam zal spellen, voor te lichten, eene goede of de eenige goede vorm van zulken naam aan te wijzen. Twijfel ik dus, hoe ik b.v. den naam van het zeeuwsch-vlaamsche stadje Ter Neuze | |
[pagina 80]
| |
zal schrijven, aldus of als Ter Neuzen of Terneuze, dan zoek ik in de Woordenlijst op de t en vind: ‘Terneuzen’. Al komt mij deze spelling eigenlijk geheel verkeerd voor, en al zijn er, naar mijne eigene meening, twee fouten in - ik berust in de uitspraak van de Woordenlijst en schrijf Terneuzen, denkende: ‘Die het zegt, moet het weten!’ en offer mijn eigen inzicht op ter wille der nuttige eenvormigheid. Morgen twijfel ik, of ik den uitgang ryp, aan vele plaatsnamen in de friesche gewesten eigen, aldus, dan wel als rijp zal spellen. Ik zoek den naam Dronryp op, vind Dronrijp aangegeven, en spel dies ook Dronrijp in het vervolg. Overmorgen moet ik den naam Garyp schrijven. Ik herinner mij, dat in Dronryp een ij aangegeven is, en uit het eene geval tot het andere besluitende, doe ik nu maar niet de moeite, den naam Garyp in de Woordenlijst op te zoeken, maar schrijf getroost Garijp. Was het geval echter anders om geweest, had ik den eersten dag den naam Garyp in de Woordenlijst opgeslagen, om te weten, of ik den uitgang ryp met y of ij moest schrijven, die lijst had mij doen weten, dat het Garyp moest zijn. En den tweeden dag had ik ook getroost Dronryp, De Ryp, Welsryp, enz. geschreven. Immers, wat voor den eenen frieschen plaatsnaam, op ryp uitgaande, geldt, zal toch ook wel voor den anderen dienen! Als het Dronrijp is, zal het ook Garijp moeten zijn. Of als het Garyp is, moet het ook Dronryp wezen. Toch denkt de Woordenlijst er anders over; zij heeft Dronrijp, met ij, en Garyp, met y. Maar ik wil aannemen, dat de y in Garyp eene drukfout is, al vind ik dit niet aangegeven bij de groote lijst van ‘Errata’, die achter de Woordenlijst gevoegd is. Meer nog af te keuren is het, wanneer niet slechts de zelfde lettergreep of uitgang bij het eene woord zus, hij het andere woord zóó vermeld staat, - maar als een en de zelfde naam op twee verschillende wijzen in de Woordenlijst opgenomen is. Zoo iets brengt den zoeker geheel in de war en maakt het werkje onbruikbaar. Immers, wanneer de Woordenlijst zelve den zelfden naam, op twee verschillende wijzen geschreven, op twee verschillende plaatsen in de lijst aanbiedt, aan welken vorm van spelling zal ik mij dan houden? En zoo iets komt voor. Niet een- en andermaal, bij verschoonbare vergissing. Maar herhaaldelijk. Leinsheike bij voorbeeld is de naam van een gehucht bij Tilburg. Nu kan ik twijfelen, of ik de eerste lettergreep van dezen naam met ij of met ei moet schrijven, wijl de hollandsche en brabantsche uitspraak tusschen ei en ij geen onderscheid laat hooren. Ik raadpleeg dus de Woordenlijst en vind Leinsheike op bl. 54, maar ook Lijnsheike op bl. 55. Wat is nu goed? De Woordenlijst laat mij niet slechts in den steek, maar maakt ook de verwarring nog grooter. Immers, de eene zoekt en vindt Leinsheike, en houdt zich aan die spelling; en de andere zoekt en vindt Lijnsheike, en houdt zich dan ook daar aan. En beiden beroepen zij zich op de uitspraak van de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. | |
[pagina 81]
| |
Even als dit met Lijnsheike en Leinsheike het geval is, vind ik in de Woordenlijst ook dubbele vormen aangegeven voor de volgende plaatsnamen: Fijlens (op bl. 25) en Filens (op bl. 26); toch is een en dezelfde naam bedoeld. Verder: IJsveen en Eesveen (moet zijn: Iesveen, met den tweeklank ie, voor friesche ooren en tongen een gansch andere klank dan de zuivere lange i of ij); Kiefkamp en Kijfkamp; Langelille en Langetille (moet Lange-Lille zijn); Faarderburen en Vaardeburen (moet Vaartburen, de buurt aan de vaart, zijn); Veensterburen en Vensterburen (moet Fensterburen, de buurt aan de fenne zijn); Waanserburen en Wanserburen (moet Warnserburen zijn); IJsbrechtum en Ysbrechtum; Sienserburen en Zinserburen; Riesberkamp en Rijsberkampen; Froskepolle (dit is goed) en Froksepolder (dit is ergerlijk verknoeid) - Froskepolle is een friesch woord en beduidt: klein kikvorschen-eilandje -; Eegum en Egum (moet Eagum of AEgum zijn)Ga naar voetnoot(*). Men merke wel op, dat overal een en de zelfde plaats bedoeld wordt! - In het Voorbericht lees ik: ‘Ter vermijding van het gebruik van weglatingteekens (') is de klinker aan het einde van den naam veelal verdubbeld; derhalve schrijft men Parregaastermeer en niet Parrega'stermeer.’ - Goed! Maar Altena's Wijk dan en Altena'sche Polder op bl. 3 van de lijst? - Zie hier nog een lijstje van schromelijke misstellingen, een klein gedeelte van al de fouten, die ik in minder dan een half uur tijds, al bladerende in het werkje, vond en aanteekende: Aangenhei moet Aan-de-Heide zijn. Aangenhei (Aang'en hei') is limburgsche gouspraak. Ammerzoden moet Ammersode zijn; 't is Ammers ode, de ode van Ammer (zie het tijdschrift De Navorscher, deel XXXIII, bl. 128). Boontjes moet zijn Boorntjes, d.i. de kleine boornen, bronnen of wellen. Boukoel moet Boukuil zijn; koel, de Limburgers schrijven veelal koul of coul, is limburgsche gouspraak voor kuil. Zoo ook moet Koulen (bl. 50) veranderd worden in Kuilen. Burd moet Bird zijn; zie Nomina geographica neerlandica, dl. I, bl. 77, waar ook blijkt, dat de spelwijzen Tjalleberd, Luinjeberd, door de Woordenlijst vermeld, verkeerd zijn. Zonderling genoeg geeft de lijst in den plaatsnaam Sparjebird weêr de goede bird-spelling; maar hier had het eerste gedeelte van dezen naam Sparria en niet Sparje moeten wezen. Dojum (in de lijst van misstellingen veranderd in Dooium) moet | |
[pagina 82]
| |
Doium, en Haaium moet Haium zijn. De spelwijzen Dojum en Haaium sluiten elkanderen uit. Engehorren moet Engehorn (horn, hoorn = hoek) zijn. St.-Jansteen. Welke Heilige is hier bedoeld? Toch niet Jan Steen, den bekenden oud-hollandschen schilder? Men moet het wel denken, als men dezen plaatsnaam aldus in de Woordenlijst vermeld vindt. Het moet St.-Janssteen zijn, of nog beter St.-Jans-Steen, het dorp, dat Steen heet (naar een oude steen of steenhuis, versterkt huis) en waar de hoofdkerk aan St.-Jan is gewijd. Godschalkoord moet Godschalksoord zijn, het oord van zekeren Godschalk. Tot nu toe schrijft men vrij algemeen op oud-nederlandsche wijze Goidschalxoord, waar de x in plaats van ks staat en niet van k alleen. Jouwsterp is Jousterp, de terp van Jou; Jou (Jouke) is een friesche mansnaam. Schrijft men ook nog eene w in ouwd, kouwd, enz., gelijk de zeventiende-eeuwsche Hollanders wel deden? Neen; dus ook niet meer in Jouwsterp noch in Jouwsumburen, Jouwswerd, Jouwswier, gelijk de Woordenlijst wil. Morige moet zijn Moorrige, een friso-saksisch woord, beteekenende de rige (hollandsch rij) huizen aan het moor (hollandsch moeras). Munnekij moet zijn Munnikei of ook Monnik-ei; het ei (eiland, oog) der monniken. Waarom geeft de lijst Munnikshof, Munniksbosch, Munnikenheide nevens Monnikenhof, Monnikenmolen, Monnikenveen? Waarom zulk eene onregelmatigheid, die mij wel niet mishaagt, maar die tegen de regels van eenvormigheid strijdt. Nessergouw moet zijn Nessergrouw, of nog liever Nesser-Grou. Ook Witkamp's Aardrijkskundig Woordenboek heeft het verkeerde Nessergouw. Heeft de Woordenlijst dat Woordenboek zóó slaafs gevolgd? Hauwert. In het Voorbericht lees ik: ‘Alle namen op werd, als Dorenwerd, werden’ (moet zijn: worden) ‘met een d gespeld.’ Waarom Hauwert dan niet? Omkommerpolder moet zijn Ontkommerpolder. Die polder is van ouds her toegewijd geweest aan de Heilige-Ontkommer, anders gezegd: St. Liberata. Zie De Navorscher, XXXI, bl. 545 en XXXII, bl. 18. Witkamp ging ook in deze fout de Woordenlijst voor. Oldemarkt. Het ware nu in de Woordenlijst eene goede gelegenheid geweest, om dezen verkeerden naam te veranderen in Oldemark, zoo als trouwens het volk ook spreekt. Hollandsch misverstand maakte er Oldemarkt van, ofschoon het woord niet de oude markt, maar de oude mark (marke, merk), de oude grensscheiding (tusschen Stellingwerf en de IJsselgo, tusschen Friesland en Overijssel) beteekent. De namen, die op burg uitgaan, al werden zij oudtijds en tot in dezen tijd steeds als borg, borgh geschreven (Doesborg, Culemborg, enz), zijn allen in burg veranderd (Doesburg, Kuilenburg). Maar waarom | |
[pagina 83]
| |
zijn Drieborg, Stakenborg, Vilsterborg, Leemborg, Schipborg nu onveranderd gebleven? Hydaard, Hylaard, Hysaard, tegenover Idaard en Wilaard. Zoo men Idaard en Wilaard schrijft, moet men ook Hidaard, Hilaard, Hisaard schrijven. Het eene volgt noodzakelijk uit het andere. Stamprooi moet Stramprooi (beter Stramprode) zijn. Deze weglating der r komt wel zeer algemeen bij dezen naam voor; maar daarom is en blijft het toch eene misstelling. Zie Ch. Creemers, Aanteekeningen over het dorp Stramproy (Roermond, 1871). Kleinterp moet Kleiterp zijn (terp van klei). Het hollandsche woord klein is uit den aard der zake aan oude friesche plaatsnamen niet eigen. Het wordt vervangen door lîts (lyts, lutke, lutje). Aanjum, Anjum en Klooster-Anjum (Oost-Dongeradeel). Hier heerscht groote verwarring. In Oost-Dongeradeel ligt het dorp Anjum, in Menaldumadeel het gehucht Anjum, dat men ook wel, ter onderscheiding, Klooster-Anjum noemt, omdat er oudtijds een klooster stond. Beide plaatsnamen werden oudtijds ook wel als Aanjum geschreven. Er is echter geen Aanjum in Menaldumadeel nevens Klooster-Anjum, en in Oost-Dongeradeel is er geen Klooster-Anjum. In Friesland ontspringt en verloopt eene rivier, die bij de grensscheiding van Friesland en Overijssel in de Zuiderzee vloeit. Die rivier heet in de friesche taal de Tjonger, en in de algemeen-nederlandsche taal de Kuinder. Het is dus verkeerd, dat in de Woordenlijst zoowel den naam Tjonger vermeld staat als den naam Kuinder, alsof het twee verschillende waters waren. De rivier Tjonger heet ook niet voor een gedeelte Tjonger en voor een ander deel Kuinder. Neen! die in de noordelijke gewesten de friesche taal spreekt, noemt haar Tjonger, en die de algemeen-nederlandsche taal gebruikt, zegt Kuunder; de Hollanders spreken dezen naam, in hunnen tongval, als Kuinder uit. Dit woord Kuinder werd oudtijds gemeenlijk Kuinre geschreven, evenals men toen ook ter eenre zyde schreef, en alrehande voor aan de eene zijde en allerhande of alderhande, gelijk het volk spreekt. Maar Kuinder en Kuinre is het zelfde woord; het verschil ligt slechts in spelwijze. Het gaat dus niet aan, om de naam van het vlek, dat aan den mond van de rivier gebouwd is en van die rivier zijnen naam ontleende, als Kuinre te schrijven, op ouderwetsche wijze, en de naam van de rivier als Kuinder, volgens nieuwen trant. Nogtans doet de Woordenlijst dit. Lauwerszee moet Lauwersee zijn. In dezen naam komt het woord zee niet voor, even min als dit woord in den naam Zieriksee voorkomt, al schreef men oudtijds Zierikzee. Neen! maar wel het woord ee, even als in Zieriksee, en in Wichteree en Akkumee, twee andere friesche zeeboezems, beoosten Eems. De s van Lauwers gaf aanleiding, om van deze ee eene zee te maken. Seiewier moet zijn Syewier, de wier, opgeworpene aardhoogte van | |
[pagina 84]
| |
Sye. (De oud-friesche taal heeft geen s als tweede naamvalsvorm.) En Sye is een nog zeer gebruikelijke friesche mansnaam. Snelrewaard moet Snelderwaard zijn, of beter nog Snelderweert, gelijk het volk ook spreekt. Snelder in plaats van het verouderde Snelre, even als Kuinder in plaats van Kuinre; zie de vorige bladzijde. Stavoren. Zie ik wel goed? Staat er Stavoren in plaats van Staveren? Ja, in der daad! De oude friesche hoofdstad heet in de friesche taal Starum, in de algemeen-nederlandsche Staveren, en in middeleeuwsch-Latijn Stauria (Stavria), altijd met den vollen klemtoon op Sta. Toen men in den pruiketijd overal goden en godinnen en ‘eerste stichters’ bij aanhaalde, toen men een' Friso vond voor de Friesen, en een' Bato voor de Batavieren, een' Gruno voor de Groningers, een' Brabo voor de Brabanders, en een' Davo voor de Deventerslui, schiep men zich ook eenen afgod Stavo voor Staveren. En men was met dien Stavo zóó in zijn schik, dat men zijnen naam geheel en al in den stadsnaam wilde zien en dus Stavoren schreef. Nu is de pruiketijd gelukkig al lang achter den rug, en die nu nog Stavoren schrijft in plaats van Staveren, - waar zit dien man de pruik? Meester-Lottenbaan moet zijn Meester-Lottenlaan, gelijk ieder Oud-Haarlemer weet. En ieder Oud-Haarlemer weet eveneens, dat de Postlaan niet te Haaarlem is (zoo als de Woordenlijst met aaa spelt), maar te Heemstede. Quiskostpolder moet zijn Quistkost- of beter nog Kwistkostpolder. Kwistkost is een woord als Kostverloren, dat ook als plaatsnaam dienst doet. Het is de naam van eenen polder, waar aan men de (bedijkings-) kosten verkwist, verloren achtte. Remsert moet zijn Remswert, of volgens den regel van de Woordenlijst Remswerd. In de volkstaal is de w wel uit dezen naam gesleten, even als de volksmond ook de w heeft laten vallen uit Kattik, Noortik, Berkou, enz. Maar daarom schrijft men toch evenzeer Katwijk, Noordwijk, Berkwoude. Dus ook Remswerd. Roohel moet zijn Roôhel; of liever nog Roô-Hel. Het is eene samentrekking van: de roode Hel. Van het steeds zoo genoemde en geschrevene aloude Nederrijkswald bij Nijmegen heeft de Woordenlijst Nederrijksche Woud gemaakt. Als het oud-geldersche en oud-limburgsche wald dan, onnoodiger wijze, moest wijken voor een hollandsch woud, waarom heeft de Woordenlijst dan Siebengewald laten staan en er niet Zevengewoud van gemaakt? Wat den eenen recht is, is toch den anderen billijk? (Gewald, gewoud, woud; zoo als gebuer, buurman; genaem, naamgenoot; gebroeders, enz.) Vegetas moet Vegetasch zijn. Het is een naam als Schuddebeurs, van eene herberg, waar men zóó veel verteerde, of van eenen polder, die zóó veel aan bedijking kostte, dat men de beurs moest uitschudden, de tasch moest uitvegen, om te zien, of er nog een penning, ter betaling, | |
[pagina 85]
| |
in was. De weêrgade van den brabantschen plaatsnaam Vegetasch is Vegesack, eene havenplaats aan den mond der Weser, beneden Bremen. Moeneswerf is de naam van een gehucht op het eiland Marken, maar niet in de gemeente West-Dongeradeel, zoo als de Woordenlijst vermeldt. Een paar dorpsnamen heb ik te vergeefs gezocht. Dit zijn de namen der friesche dorpen Boil en Lions. Zij ontbreken toch niet, om dat de spelling dezer namen (Boyl, Boijl, Beuil, Buyl, Lyons, Lijons, Liuns, Lijuns) zoo vele verscheidenheden aanbiedt? Zoo komt men gemakkelijk van de zaak af. Ik zoude anders meenen, dat men juist zulke wankele namen in de eerste plaats in goede spelling moest vermelden. Voor twijfelachtige gevallen immers wil de Woordenlijst een gids zijn! O, jammer! het is een blinde leidsman! Maar zoo er al enkele namen missen (en wie weet hoe veel nog meer; want ik heb er niet naar gezocht), de naam Engelenvaart staat tweemaal in de Woordenlijst vermeld; eenmaal op zijn plaats, en eenmaal negen regels daar van daan. En niet enkel vindt men den zelfden naam zoo dikwijls twee malen vermeld (zie bl. 80 en 81 hier voor), maar sommige namen komen er in voor, die volkomen overtollig zijn. Zoo vermeldt de Lijst minstens vijf namen van straten of grachten in de stad Leeuwarden; het Zaailand, de Weêrklank, de Tuinen, de Wirdumerdijk en de Vijversbuurt. Geen landelijke buurten of gehuchten buiten de stad zijn dit; maar straten in de bebouwde kom. Als men den naam van den leeuwarder Wirdumerdijk, een van de hoofdstraten der stad, in de Woordenlijst vermeldt, dan moeten ook eveneens de namen van de amsterdamsche Kalverstraat, van de rotterdamsche Hoogstraat, van de groningsche Heerenstraat, kortom al de straatnamen van alle onze steden er in opgenomen worden. - In het Voorbericht wordt gezegd: ‘dat in eene woordenlijst als deze alle inconsequentien niet dadelijk konden worden vermeden’. Dat spreekt van zelf. Wie zoude zoo onbillijk in zijne eischen wezen? Maar - tusschen niet alle inconsequentien en honderden daar van, is het verschil wel wat te groot, om vergoêlijkt te kunnen worden. En honderden inconsequentien ontsieren de Woordenlijst en brengen er het hare toe bij, om dit werkje onbruikbaar te maken. Zie hier eenigen daarvan: Lutje-Saaxum (er is ook een groot Saaxum) en Lutjelollum (er is ook een groot Lollum, ter onderscheiding Ruga-Lollum genoemd); zoo ook Lutjebroek (er is ook een Grootebroek) tegenover Lutje-Schardam. Want moet men Lutjebroek schrijven, dan ook Lutjeschardam. Of is het Lutje-Schardam, dan ook Groote-Broek en Lutje-Broek. Verder Oost-Barendrecht en Oosterbierum; Ooster-Blokker, omdat er ook een Wester-Blokker is, maar Oostzaan, ofschoon er ook een Westzaan, beter West-Zaan, bestaat. Wester-Bakkeveen, omdat er ook een enkel Bakkeveen (beter Bakkaveen) is; maar Westeremden, ofschoon er evenzeer een enkel Emden is. Al | |
[pagina 86]
| |
behoort deze oostfriesche stad niet tot Nederland, zij behoort toch tot Friesland; en het fivelgosche dorp Wester-Emden is wel degelijk Wester genoemd, om het te onderscheiden van het naburige Emden aan den oostelijken Eemsoever. Nederhemert en Ophemert, Neerijnen en Opijnen nevens Neer-Andel en Op-Andel, Neer-Langbroek en Over-Langbroek, Nijetryne en Oldetryne nevens Nieuw-Loosdrecht en Oud-Loosdrecht. Moet het Nijetryne zijn, dan ook Nieuwloosdrecht; is het echter Nieuw-Loosdrecht, dan moet het ook Nije-Tryne (beter Nye-Tryne) wezen. Ter-Apel naast Terneuzen, Ter-Oele naast Terschelling, enz. enz. Sommige oude, en daaronder reeds geheel verouderde spellingen worden in de Woordenlijst op nieuw in gebruik gesteld. Daaronder behooren de namen met x in plaats van ks. Met nadruk wordt deze oude spelling, die wij heden ten dage reeds voor een deel te boven zijn, in het Voorbericht (bl. VIII) verdedigd. Toch is die spelling geheel onredelijk. Nemen wij b.v. de oud-friesche plaatsnaam Eeksta, eigen aan een dorp in het Oldambt, Groningerland. Die naam, eene afslijting van den vollen vorm Eekstade, beteekent de stade, stede, plaats, bij den eek, eik, eikenboom. Hij is dus de friesche weêrga van den hoogduitschen plaatsnaam Eichstädt, en zoude in het Hollandsch Eikstede kunnen luiden. Voegt men nu de k van eek en de s van sta samen tot eene x, maakt men van de redelijke spelling Eeksta de onredelijke Eexta, gelijk men in den pruiketijd deed, en zooals de Woordenlijst nu nog wil, hoe moeten wij dezen naam dan afbreken? Immers als Eex en ta, dat is Eeks en ta (de), dat is Eiks en tede, dat is onzin. En zoo is het met menigen plaatsnaam, waar de pruikerige, vreemde x in de plaats staat van de eenvoudige, redelijke, eigene ks. Die verouderde vormen Texel, Boxtel, Nibbixwoud, Exlo hadden wij reeds overwonnen. De meeste lieden, natuurlijk in de eerste plaats de jongeren, schreven reeds Tessel, Bokstel, Nibbikswoud, (eene verbastering van Nieuw-Bokswoud), Eksloo. Maar de Woordenlijst voert ons weêr terug in den pruiketijd en dwingt ons die domme x weêr op. Maar als men nu die verouderde x weêr herstelt in de plaats, die deze letter reeds ten deele verlaten had en die zij nooit had moeten innemen, waarom doet men zulks dan ook niet met de qu in plaats van de kw, met de ck in plaats van de kk, enz.? Deze gevallen staan in alle opzichten volkomen gelijk. Het is even onredelijk, om Usquert, Dockum, Thiel, Cothen te schrijven, als Texel, Nibbixwoud, Waaxens; het is even redelijk, om Tessel, Nibbikswoud, of beter nog Nieuw-Bokswoud, en Waaksens te schrijven als Uskwerd, Dokkum, Tiel en Koten. (Hier is het utrechtsche dorp bedoeld, welks naam men gewoonlijk als Cothen schrijft; de naam van het friesche dorp Koten vindt men steeds in goeden vorm.) Schreef men tot in dezen tijd meestal Boxmeer, Boxum, Exmorra, | |
[pagina 87]
| |
men schreef evenzeer Usquert, Rasquert, Dorquert. In de eerste helft dezer eeuw schreef men algemeen aldus, even als Thiel, Rhenen, Wijhe, Ohe, enz. Daar na begonnen de jongeren, even zeer als zij Tessel en Bokstel en Nibbikswoud schreven, ook Uskwert, Dorkwert en Raskwert, ook Tiel, Renen en Wije te schrijven. Maar er zijn nog genoeg ouden van dagen, die steeds zich blijven houden aan wat in hunne jeugd algemeen goed geacht werd, en die voor en na Usquert, Dockum en Rhenen schrijvenGa naar voetnoot(*). De Woordenlijst is nu in deze zaak ook al weêr uiterst inconsequent en brengt den twijfelaar geen vasten regel, den dwalenden niet op den goeden weg, als zij de x behoudt en de qu met de ck en de rh (overigens zeer te recht) verwerpt. Maar het eene is goed, of het andere. Ik scheid hier mede uit, want ik vind nog geen einde. Nog lang niet. Wilde ik alle inconsequentien, alle fouten vermelden en aantoonen, mijn lijstje zoude bijna zoo groot worden, als de Woordenlijst zelve is.
Uit het Voorbericht verneemt men, dat de Woordenlijst ‘commissiewerk’ is. Met ‘commissiewerk’, met den arbeid, die door eenige mannen gezamentlijk verricht wordt, loop ik niet hoog. Ervaring heeft mij geleerd, dat het werk eener commissie veelal grootelijks achter staat bij den arbeid van een enkel man. En deze ondervinding deel ik met velen. Immers - zoo eenig genootschap, de eene of andere vereeniging of welk verbond van samenwerkende mannen dan ook, in den loop van haren arbeid zich geplaatst ziet voor eene netelige vraag, voor eene lastige zaak, die men schroomt goed aan te pakken en ten einde te brengen, wel! dan benoemt men fluks eene ‘commissie’, die der vergadering over eenigen tijd in deze zake ‘te dienen heeft van consideratie en advies’. En - daar mede is de zaak dan meestal op de lange baan geschoven, eene baan, die soms zóó lang is, dat men het einde daarvan nooit te zien krijgt. Of zoo eene commissie werkelijk hare taak volvoert, gelijk de commissie uit de afdeeling ‘Nederland’ van het Aardrijkskundig Genootschap deed, die ons de Woordenlijst schonk, dan is het werk, dat zij levert, veelal van geringe waarde. Of in de commissie is één man, die de koe flink bij de hoorns pakt en al het werk alleen doet. Dan wordt het werk goed. Ja, maar dan was er ook geene commissie noodig geweest. Een man alleen neemt de eene of andere taak, waar hij lust in heeft, met genoegen op zich en volbrengt haar met ijver. Hij levert goed werk, want zijn hart neemt er aan deel! 'T is eigen werk. Zijn goede naam is er aan verbonden, zijne eerzucht is er mede gemoeid. Lof en prijs, zelfvoldoening, zij zullen hem alleen toevallen. En de beste uitslag bekroont zijn vlijt. | |
[pagina 88]
| |
De leden eener commissie daarentegen tijgen, na veel uitstel, soms zelfs na reeds voorloopig geharrewar en misverstand met hunne medeleden, eindelijk te werk, half lusteloos, zonder persoonlijke toewijding - zoo zij niet, ieder voor zich, van allen persoonlijken arbeid zich ontslagen rekenen en het werk op hunne genooten aan laten komen. Men denkt zoo gemakkelijk: mijn buurman zal 't wel doen! - Hoe kan dan best werk geleverd worden? Men heeft er geen hart voor gehad; de rechte toewijding heeft ontbroken. Dat leert dan de uitkomst. Op zulke waters, zulke visch! De Woordenlijst is het werk eener commissie. En dat het commissiewerk is, blijkt, jammer genoeg! ten duidelijksten. Ik ben vast overtuigd, dat de afdeeling Nederland van het Aardrijkskundig Genootschap het opstellen van eene Woordenlijst in de beste handen legde, dat zij dit werk toevertrouwde aan de uitstekendsten onder hare leden, die het allerbeste in staat waren, die taak tot een uitmuntend einde te voeren. Zeker! ieder van de leden dier commissie afzonderlijk voor zich zelven. Ieder van die leden had ongetwijfeld, zoo hij die taak voor zich alleen aangenomen had, eene uitstekende Woordenlijst geleverd. En dat nu de Woordenlijst, die thans voor ons ligt, geenszins eene uitmuntende mag genoemd worden, o, integendeel! tenzij dan eene uitmuntende in allerlei grove gebreken, gelijk ik aangetoond heb, - dat is, naar mijne meening, louter te wijten aan de omstandigheid, dat het ‘commissie-werk’ is. - Reeds sedert vele jaren is het onderzoek, in taal-, geschied- en oudheidkundigen zin, naar den oorsprong en de beteekenis onzer nederlandsche namen, zoo wel vóór- of doopnamen als geslachtsnamen en plaatsnamen, mijne lievelingsbezigheid. In verschillende opstellen van mijne hand, geplaatst in onderscheidene tijdschriften, vindt men een en ander medegedeeld van den uitslag mijner onderzoekingen. Als dus in het Voorbericht der Woordenlijst, op bl. IX, beweerd wordt, dat ‘de nieuwste gegevens geraadpleegd zijn’, dan rijst sterke twijfel bij mij op, of men wel kennis genomen heeft van zoo veel, wat ik in de laatste tien jaren, in zake nederlandsche plaatsnamen, schreef in de tijdschriften De Navorscher (Amsterdam), De vrije Fries (Leeuwarden) en Rond den Heerd (Brugge). Had men dit gedaan, dan ware menige plaatsnaam in de Woordenlijst niet zóó misspeld opgenomen. Had men b.v. De Navorscher XXXIII, 128 gelezen, zekerlijk ware de naam van het geldersche dorp Ammersode (Ammers ode) niet als Ammerzoden in de Woordenlijst opgenomen. Onder mijne verschillende opstellen over nederlandsche plaatsnamen is er ook een over friesche plaatsnamen in het bijzonder. En dit opstel, door mij geschreven op uitnoodiging van eene commissie uit het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap en onder den titel Een en ander over de friesche plaatsnamen opgenomen in het eerste deel van haar geschrift Nomina geographica neerlandica, wordt wel in het Voorbericht der Woorden- | |
[pagina 89]
| |
lijst (bl. VI) in waardeerenden zin vermeld. Ook is de commissie er mede te rade gegaan bij de samenstelling van hare Woordenlijst. En al heeft zij gemeend, slechts zelden te moeten volgen, wat ik in dat stuk voorstelde, al toont zij, in zake de spelling der friesche plaatsnamen een geheel ander inzicht te hebben, dan het mijne is, - ik gevoel mij vereerd, in mijn werk, door de commissie. En ik ben haar daar erkentelijk voor, van harten. En zoo veel te meer staat het mij tegen de borst, dat ik het werk der commissie loven kan noch prijzen, maar het laken moet en afkeuren. Ik moet ook betwijfelen, of de commissie wel kennis heeft genomen van mijn opstel Friesche plaatsnamen. Oorsprong, beteekenis en spelling in verband met geslachtsnamen en mansvóórnamen, eveneens te vinden in bovengenoemd werk Nomina geographica neerlandica. Immers, zoo dit het geval ware, dan zouden wij nu zekerlijk in de Woordenlijst niet zulke monsterachtige wanspellingen als Luinjeberd, Tjalleberd, Burd, Sparjebird, Tolbert, Niebert, Lettelbert, enz. aantreffen. Reeds een vluchtig doorbladeren van de Woordenlijst deed mij belangrijke gebreken kennen. En toen ik een half-uurke, slechts een half-uurke, half mij vermakende, half mij ergerende, het boekje had ingezien en daar bij de fouten, die ik ontdekte, voorloopig had aangeteekend, sloeg ik het boekje toe. Ik had er genoeg van! In der daad, sine ira et studio is deze afkeurende beoordeeling ontstaan. Ik deed slechts hier en daar een greep in de namen der lijst, vergeleek en onderzocht, en kwam tot bovenstaanden uitslag. De opmerkzame lezer heeft reeds bespeurd, dat ik, in deze beoordeeling, hoofdzakelijk aan friesche plaatsnamen mijne aandacht gewijd heb. Natuurlijk, ik ben een Fries en in mijn vaderland beter bekend dan in een der andere nederlandsche gewesten. Toch heb ik zeker geen vijftigste deel der friesche plaatsnamen, zooals de Woordenlijst die mededeelt, opmerkzaam nagespeurd. In tegendeel! slechts zeer oppervlakkig heb ik hier en daar een naam er uit gekipt. Wat zoude het zijn, als ik alle friesche namen van de Woordenlijst eens nauwkeurig hadde nagegaan? En wat zoude het zijn, als een Gelderschman op die wijze eens alle geldersche, een Brabander eens alle brabantsche, een Zeeuw eens alle zeeuwsche plaatsnamen onder handen genomen had?? Mijn eigenaard als Fries brengt er mij ook toe, om hier nog eenige aanmerkingen over de friesche taal in verband met de friesche namen in 't algemeen te plaatsen. Ach! mijne jammerklachten nemen nog geen einde!
Mijne schoone en welbeminde friesche taal! hoe zijt Gij zoo veracht bij den vreemdeling? Hoe zijt Gij, die de eerekroon draagt onder alle germaansche talen, zoo geminacht bij den onfrieschen Nederlander? | |
[pagina 90]
| |
Die vreemdeling aanschouwt U, naast zijne eigene taal, als Asschepoester onder hare trotsche, ingebeelde zusters. Nogtans zijt Gij als Sneeuwwitje onder de dwergen, als Doornrooske in 't verwenschte slot. Voor den onfrieschen Nederlander zijt Gij als een boersch, onbeschaafd, ruw, leelijk, onverstaanbaar volksdialect. Nogtans zijt Gij eene schoone, edele, fijne sprake, de oudste, de merkwaardigste onder alle germaansche talen, ouder dan het reeds sedert eeuwen uitgestorvene Angel-saksisch, en de evenknie van het aloude IJslandsch of Oud-Noorsch. De Friesen zelven, te recht gehecht aan de eigenaardigheden van hunnen volksstam, wel hebben zij U van harten lief, houden U de kroone op het hoofd en verrijken uwe letterkunde wel met het beste en edelste, wat zij geven kunnen! Maar buiten de landpalen der vrije Friesen kent men U niet. En westwaarts van het Fli, oostwaarts van de Lauwers, zuidwaarts van de Tjonger ziet men de edele vorstinne voor eene lompe boere-dienstmeid aan. Mijne schoone en welbeminde! hoe veracht U de vreemdeling dus smadelijk? De taalgeleerde, die de germaansche talen in hare gronden wil navorschen, in haren oorsprong kennen, in haren onderlingen samenhang naspeuren wil, moet niet alleen rekening houden met U, maar hij moet in de eerste plaats met U te rade gaan, zoo wel als met het Gotisch, het Oud-Noorsch, het Angel-saksisch. Het is voor hem een zeldzaam voorrecht, dat hij eene zoo oude taal nog uit den levenden mond kan hooren en niet enkel uit de dorre bladen der doode boeken heeft op te diepen en af te leiden. Dies zijn daar onder de hoogduitsche en engelsche taalvorschers heden ten dage ook velen, die uwe groote waarde hebben erkend en U vlijtig beoefenen. Verschillende taalkundige werken over het Friesch, 't zij dan Oud- of Nieuw-friesch, 't zij dan Oost-, West- of Noord-friesch, zagen in Duitschland reeds het licht. Engelsche taalgeleerden, die de born, waar hunne eigene taal uit welde, willen leeren kennen, komen naar het land tusschen Fli en Lauwers, om te hooren, hoe men er friesch spreekt. Of zij beschouwen het als eene buitenkans, zoo zij in hun eigen land gelegenheid hebben, eenen Fries te kunnen ondervragen naar zijne moedertaal, en die sprake uit zijnen mond kunnen verstaanGa naar voetnoot(*). Het Britsche Bijbelgenootschap gaat den bijbel in het Friesch uitgeven, en zelfs in Noord-Amerika verscheen er eene friesche spraakkunst. En in de Nederlanden buiten Friesland? Kennen de onfriesche Nederlanders friesch? Leggen de onfriesche nederlandsche taalgeleerden zich in de eerste plaats toe op de kennis der friesche taal? Is grondige kennis van bijzonder-Hollandsch en van algemeen-Nederlandsch mogelijk zonder kennis van oud- en nieuw- | |
[pagina 91]
| |
Friesch? Houdt de regeering, houden de ambtenaars, de rechters, de geestelijken, de onderwijzers, voor zoo verre zij in Friesland hun ambt bekleeden, maar geen Friesen zijn, in eenig opzicht rekening met de friesche taal? Ei! niets van dit alles. Men veracht het Friesch. Men maakt er zich van af, zoo men er soms mede in aanraking komt. Men ontkent zijne natuurlijke rechten. Men stelt het op de plaats van ieder ander volksdialect, dat in meerdere of mindere mate van de geijkte hollandsche taal afwijkt. Men verlangt van het Friesch, dat het maar spoedig zal uitsterven op der Friesen tongen en in hunne pennen. En om die verlangde dood maar te verhaasten, verwringt en verdraait men de friesche taal, schoeit haar op eene hollandsche leest, zoodat haar vrije gang belemmerd is, en steekt haar in een hollandsch gewaad, dat haar niet past en haar leelijk maakt. O jammer! zoo hebben ook de opstellers van de Woordenlijst gedaan! Wel wordt er in het Voorbericht gezegd (en het heeft waarlijk den schijn, alsof men dit nog op te vatten hebbe als eene bijzondere gunst, den zoogenoemden provincialen bewezen), ‘dat het, naar het oordeel der leden te ver ging, alle provincialismen te weren’ (bl. VIII). Maar de klanken der friesche taal, in friesche plaatsnamen voorkomende, heeft men niet willen laten gelden. Alsof het mogelijk ware, friesch te spellen met hollandsche klanken! Toch wil men dat en zegt (bl. VIII van het Voorbericht): ‘De klanken ea en ae komen in de Nederlandsche taal niet voor, en men besloot hier voor den meest nabijkomenden klank te bezigen.’ Wel! de klank ae blijve hier gerust buiten sprake. Ae is in het Friesch geen andere klank dan de lange, zoogenoemde dubbele a (aa) der Hollanders; de friesche ae is geen andere klank dan de ae der Vlamingen en der Oud-Nederlanders in 't algemeen. Maar de ea is een echte friesche klank, en men kan geen friesche woorden spellen, zonder dien klank te gebruiken (bread, brood; hea, hooi; kreas, netjes; Peasens, Eangwirden, Eagum, friesche plaatsnamen). Dien klank te veronachtzamen en hem door de hollandsche e te vervangen, gelijk de Woordenlijst doet (Pesens, Engwirden, Egum of Eegum - want de laatstgenoemde naam komt in deze beide vormen in de Woordenlijst voor), is onzinnig. Als men de friesche namen Peasens, Eagum, enz. als Pesens en Egum - Eamburen echter weêr willekeurig en tegen den eigengemaakten regel in als Aamburen schrijft, dat men dan ook Bordo schrijve, Swensie en Karrelsroe in plaats van Bordeaux, Swansea, en Karlsruhe. De gevallen staan gelijk! - Neen, niet eens gelijk. Want Bordeaux, Swansea en Karlsruhe zijn namen uit vreemde, onnederlandsche talen. Peasens echter en Eagum en Wease zijn namen uit de friesche taal, en Friesch is zoowel Nederlandsch, als Hollandsch het is. Het Friesch | |
[pagina 92]
| |
heeft de zelfde rechten als het Hollandsch, al worden die rechten door de Hollanders miskend. ‘De klank ea komt in de Nederlandsche taal niet voor’, zegt het Voorbericht. En daarom schrijven wij haar niet in friesche namen! - Goed dan! Maar de ioe dan en de iau, de io en de oi, de eo en de ia? Zijn dit dan wel klanken, die in de nederlandsche taal voorkomen? Toch heeft de Woordenlijst, ofschoon voor de ea terug deinzende, de plaatsnamen Lioesens (moet Lioessens zijn), Hiaure, Lions en Boil (o neen! deze twee dorpsnamen zijn maar geheel weggelaten; zie bl. 85 hiervoren), Greonterp en Piaam niet kunnen achterwege laten of verbasteren. Waarom het eene dan wel, en het andere niet? Overigens, al gaat men minachtend en onredelijk met het Friesch te werk, men wane daarom niet, dat men de namen uit andere nederlandsche gewesten, die evenmin eenvormig zijn met het Hollandsch, zoo zoude behandelen. Wel neen! aan zulke namen laat men wel recht weêrvaren. Toch zijn die namen (provincialismen noemt de Woordenlijst hen) maar uitvloeisels uit volksdialecten, terwijl de friesche namen uit eene afzonderlijke taal gesproten zijn. Dat men dan volgens de uitspraak der frankische tongvallen Venraai schrijft en Tungelrooi, Oostaaien, Ravenswaai, Gansooien, Balgooi, Kastenraai, Ouweland, Ouwerkerk, enz., dat wordt gaaf weg door de Woordenlijst aangenomen en behouden, in plaats van in algemeen-Nederlandsch Venrade, Tungelrode, Ostade (of misschien beter nog Oost-Ade of Oost-Stade - de Brabanders gelieven het maar uit te maken), Ravenswade, Gansode, Balgode, Kastenrade, Oudeland en Ouderkerk te schrijven. Zelfs vormen als Aangenhei (zie bl. 81 hiervoren), Abkoven, Guttekoven, Spaanshuisken, Dijksken, Hoogkruts en Laagkruts, Staakske, Stokske, Heike, louter onnoodige provincialismen en die men geleidelijk als Aan-de-Heide, Abbinkhoven, Guttinkhoven, Spaansch-huisje, Dijkje, Hoog-Kruis en Laag-Kruis, enz. had kunnen opnemen, zelfs zulke namen laat men onaangetast. Overigens - mij-zelven hindert dit niet, als men ook maar zoo met de friesche namen gehandeld hadde. Maar de friesche namen worden in de Woordenlijst verknoeid, verdraaid, misspeld op eene wijze, die iederen Stand-Fries ergeren moet. Zelfs voor half of heel hoogduitsche vormen (Waubach, Ubach, Bocholz, Holzbroek, Spekholz, Neustrass, Siebengewald (zie bl. 84 hiervoren) schrikt men niet terug. O! de opstellers van de Woordenlijst zijn zeker wel goed nederlandsch gezind! Voor het Hoogduitsch is bij hen geen bezwaar - maar ook voor het Friesch geen genade. Eene zonderlinge quasi-verbetering levert in de Woordenlijst de naam van het friesche meer de Fluesen op. Die naam, anders niet als de meervoudsvorm van het friesche woord fliûs, vlies (omdat het grootendeels ondiepe meer als met een vlies van waterplanten bedekt is), heeft men tot dusverre in en buiten Friesland vrij algemeen als | |
[pagina 93]
| |
Fluessen geschreven - eene spelwijze, die door den beugel kan. Deze spelwijze gaf echter wel aanleiding, bij niet-Friesen, tot verkeerde uitspraak. Hier te Haarlem althans sprak een onderwijzer eener lagere school mijnen zoon dien naam als Flu-essen voor, in drie lettergrepen. In zuiver frieschen vorm moet de naam als Fliusen of Fliuessen of Fljuesen (het eene is zoo goed als het andere) geschreven worden. Is nu deze bijzonder-friesche spelling met i (li of lj, de l-mouillé der Franschen) den opstellers van de Woordenlijst op de eene of andere manier bekend geworden? En heeft men die letter nu ook in den verhollandschten naam willen opnemen? Dat schijnt zoo. Maar de klank iue is immers geen nederlandsche? Geen nood! Men zette de letters eenvoudig om en maakte er ieu van (de klank van het nederlandsche woord kieuw). En zoo prijkt nu de fraaie naam Flieussen in de lijst. De zuivere, lange, friesche i, die men naar verkiezing als î of y kan boekstaven, maar nooit als ie mag spellen, berokkende der commissie, naar het schijnt, ook veel moeite. Zij verleidde haar althans tot talrijke inconsequentien. In de Woordenlijst wordt die letter herhaalde malen verwisseld met de hollandsche ij, zelfs minstens eenmaal met den tweeklank ie (in Riesberkamp - zie bl. 81 hiervoren). Zoo staan er de namen Wijns naast Syns, Pijlkwier nevens Wymbritseradeel, Wijnaldum, Wijtgaard en Wijnjeterp naast Sybrandaburen, Syteburen en Sydswert, enz. Het dubbel voorkomende Filens en Fijlens is hier voren (bl. 81) reeds gewraakt. Soms zijn de namen half verhollandscht, half friesch gebleven. Zij leveren dan de wonderlijkste samenstellingen op. Zoo is er een dorp in Friesland, dat Rûga-husen heet. Het draagt dien naam, omdat het, in de bosschen van Gaasterland gelegen, als door ruigte van boom- en struikgewas kenbaar is, en om het te onderscheiden van andere huizen; de Ruige huizen dus in 't Hollandsch. Om de zelfde reden draagt ook het eene van de twee friesche dorpen, die Lollum heeten, ter onderscheiding den naam van Rûga-Lollum, het ruige Lollum. Het andere dorp noemt men Lîtse-Lollum of Lutke-Lollum, het kleine Lollum. Ook in andere gewesten heeft men dit bijvoegelijk naamwoord als ter onderscheiding bij plaatsnamen; b.v. Ruige-Wilnis, Ruigenhil, Ruigoord, enz. De naam van het gaasterlandsche dorp is dit Rûgahusen in goed Friesch; of Ruigehuizen, zoo men dezen naam in 't Hollandsch wil overzetten. Het eene of het andere. Maar de Woordenlijst betreedt den middenweg en schrijft Ruigahuizen, half en half. Eene andere plaats heet Lîtshusen; dat komt overeen met Kleinhuizen in het Hollandsch. Het eene of andere is goed. Maar niet goed is de halfslachtige vorm Lytshuizen, die de Woordenlijst aangeeft. Sandfirde (men spreke Sôanfudde) is de friesche naam van een friesch dorp. Die naam bestaat uit de woorden sand, zand, en firde, voorde of voort, doorwaadbare plaats in eenig water. Men schrijve | |
[pagina 94]
| |
dus dezen naam of in het Friesch als Sandfirde, of in het Hollandsch als Zandvoort, gelijk wel geschiedtGa naar voetnoot(*). Maar de Woordenlijst heeft weêr den verkeerden middelweg bewandeld en er Zandfirde van gemaakt. Lytshuizen en Zandfirde, dat is juist zoo, als of men de hoogduitsche stad Zweibrücken in het Hollandsch Zweibruggen zoude noemen, of ook Tweebrücken. Het moet voluit Zweibrücken zijn of voluit Tweebruggen; het eene of het andere. De spellingen Franjeburen, Wijnjeterp, Schuinjabuurt (goed Friesch Frania-buren, Winia-terp, Skunia-buren) naast Staniaburen, Taniaburen en Warniahuizen, de versletene vormen der dagelijksche volksspreektaal naast de volle vormen der schrijftaal, danken hunne onderlinge inconsequentie ook aan volslagen onkunde met de eischen der friesche taal. Ik ben aan het einde van mijne jammerklachten. Is er geen pleister te leggen op de wonde? Valt er niets te loven - alles te laken? O ja! met genoegen bespeurde ik ook eenige verbeteringen in de spelwijze der plaatsnamen, door de Woordenlijst aangegeven. Appelsga, Aalsum, Abkoude, Enschede, Deersum, Driesum zijn in der daad verbeteringen in plaats van Appelscha, Aalzum, Abcoude, Enschedé, Deerzum, Driezum. Maar waarom nu nog het verkeerde Doezum naast het goede Driesum, het verkeerde Bozum en Huizum nevens het goede Deersum en Biesum? - Ook de handzame vorm van het boekje, de nette omslag, de heldere druk is te prijzen. Ongetwijfeld zal de Woordenlijst veel gekocht en veel geraadpleegd worden. Ook velen te leur stellen en veel verwarring veroorzaken. Hopen wij, dat deze uitgave spoedig op kantoren en bureelen, in scholen en studeerkamers zal versleten zijn, zoodat eene tweede uitgave noodig is. En dat dan een enkel man, der zake kundig, en met lust en ijver er voor bezield, ons een geheel omgewerkte en verbeterde uitgave moge bezorgen, tot nut en genoegen van alle ware vaderlanders, niet enkel van de Hollanders, maar ook van de Friesen. Haarlem. johan winkler. |
|