| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
De hand van Adelberta. Uit het Engelsch van Thomas Hardy, schrijver van ‘Ver van het Stadsgewoel’, door H.T. Chappuis. 2 dln. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon.
Waarlijk, dat kostte moeite, de beide boven aangekondigde boekdeelen door te worstelen. Of wij erbij verloren zouden hebben, als dit werk onvertaald gebleven ware? Ik geloof het niet.
Toestanden, als hier geschetst worden, mogen in Engeland gebeurlijk en ontvankelijk geacht worden, we betwijfelen het zeer, dat ze in den smaak onzer landgenooten vallen.
Een bepaald zedelijke tendenz zou men in dit boek bezwaarlijk kunnen aanwijzen, tenzij de schrijver gewild heeft, dat we met het negatieve ons voordeel zouden doen.
Het lust ons niet, een uitgebreid verslag van dit werk te geven. De hoofdpersoon, Adelberta, heeft zóó weinig aantrekkelijks voor ons, dat haar romantisch leven ons noch met deelneming, noch met bewondering, noch met medelijden, wel nu en dan met weerzin vervult. Geen wonder, als we het oog slaan op haar grillig, wispelturig, wankelmoedig karakter, haar laakbare coquetterie, die met liefde berekenend speelt, en haar koude en onverschillige natuur.
En de nevenpersonen? We gelooven wel, dat er zóó zijn, dat er zulke weinig beteekenenden, koelzinnigen en onverschilligen gevonden worden, maar in een verdicht verhaal wil men ook wel wat poëzie, wat boven de platte werkelijkheid verheven is.
Eigenlijk treffen we maar één persoon aan, die echter een zeer ondergeschikte rol in het verhaal vervult, één der broeders van Adelberta, die bij zijn ruwheid, die zelfs tot brutaliteit overslaat, toont karakter te hebben.
Wekt Johan, de vroegste beminde van Adelberta, nadat zij op zeventienjarigen leeftijd weduwe was geworden van een aanzienlijken, even jeugdigen echtgenoot,
| |
| |
ons medelijden op; hebben we te doen met Adelberta's zuster, de ziekelijk-weekhartige Pecotee, wier hopelooze liefde eindelijk verhooring vindt - we voelen weinig sympathie voor die zwakhartigen en lichtzinnigen, die we hier maar al te veel ontmoeten.
We zouden onbillijk zijn, als we niet erkenden, dat er enkele schoone bladzijden in dit boek voorkomen, die bewijzen geven van het talent des auteurs: menschkundige opmerkingen, die van een helderen blik getuigen; natuurbeschrijvingen, vooral zeeschilderingen, die breed en fijn zijn gepenseeld en het aesthetisch gevoel bevredigen - maar het geheel, met Engelsche langdradigheid beschreven, mocht geen gunstigen indruk op ons maken.
De vertaling is niet overal vrij van stroefheid. Enkele gedrongen, zelfs niet zeer duidelijke zinsneden schrapten we aan. Zoo b.v. Deel I, bladz. 55 o.a.: ‘en nu wijdde Christoffel zich, terwijl zijn vingers zoo werktuigelijk over de toetsen gleden als de bek van een vogel, die gerstenkorrels oppikt, over den grond, aan het eenigszins zonderlinge en ver van onvermengde genot van met zijn oog Adelberta te volgen, die als een komeet, waarvan de eigenaardige kenteekenen bijna reeds tot de geschiedenis behoorden, weer op het veld van zijn verbeelding was verschenen.’ Bladz. 120: ‘Adelberta zond de meid weg, die zoowel Lady Petherwin als haar bediende, wandelde eenigen tijd in allerlei richtingen de kamer op en neer, tot dat het bijna uitgebluschte vuur nog slechts een somber licht verspreidde, zuchtte, nam een vel papier en schreef.’ Deel II, bladz. 3 o.a.: ‘.... maar als dat heerschap daarop zou moeten hooren, dat, behalve dat deze gemeenlijk gevorderde smet op haar voorgeslacht ontbreekt, haar ouders en bloedverwanten steeds met handenarbeid hun brood hadden verdiend en - dat nog heden, dan’, enz.
Wij citeeren niet meer.
H.
| |
Edmondo de Amicis. Constantinopel. Uit het Italiaansch door Mevrouw de Graaf-Holtrop. Haarlem, J.M. Schalekamp.
Zooals wij dit van De Amicis gewoon zijn, is ook deze reisbeschrijving arm aan topographische, statistieke en andere mededeelingen, welke door officieele bescheiden of door uitspraken van vertrouwbare autoriteiten gecontroleerd kunnen worden. Het is een in vele opzichten subjectief werk, rijker aan indrukken dan aan feiten en cijfers. Toch twijfelen wij daarom geenszins aan de geloofwaardigheid van den auteur of aan de nauwkeurigheid en waarheid van zijn verhaal. Daarvoor bestaat geen geldige reden. Behalve toch, dat zijne schildering van menschen en zaken in de Turksche hoofdstad volkomen strookt met het van elders bekende, boezemt de toon van zijn reisverhaal den lezer onwillekeurig vertrouwen in. Die toon toch is die van een waarheidlievend, edel en fijn gevoelend gemoed. Onder het lezen krijgt men onwillekeurig sympathie voor den dichterlijk gestemden, veelzijdig ontwikkelden, voor al het goede en schoone in de hoogste mate ontvankelijken Italiaanschen officier. Dezen hoogst gunstigen indruk kregen wij vroeger bij de lezing van zijn ‘Olanda’, en hij werd vernieuwd en versterkt door zijn ‘Constantinopel’. Zelden of nooit lazen we een schilderachtiger, zoozeer van Oostersche warmte en Zuidelijken gloed doortinteld en van dichterlijke geestdrift getuigend reisverhaal. Het is een doorloopende commentaar op het pectus est quod disertum facit. Indien toch eenige stad ter wereld met verlangen te gemoet gezien, met rusteloozen ijver doorkruist en con amore beschreven is - het is Constantinopel, dat in De Amicis zijnen vurigsten en meest hartstochtelijken lofredenaar gevonden heeft.
| |
| |
De onafgebroken geestdrift en warmte, waarvan de bladen van zijn reisjournaa tintelen en gloeien, mogen hem niet altijd van zekeren schijn van overdrijving vrijwaren, zij gaan toch met zoovele blijken van gezonde critiek en nauwkeurige opmerkingsgave gepaard, dat zij onze overtuiging niet doen wankelen, dat wij hier te doen hebben met een wel is waar sterk verlicht en hoog gekleurd, maar toch goed geteekend en wel gelijkend panorama van de hoofdstad van het Turksche rijk.
De Amicis is een uitnemend kolorist en Constantinopel en zijne bevolking bieden hem gelegenheid te over, om van zijn talent, om met de pen te schilderen, eene reeks van uitnemende proeven te leveren.
Niet alleen, dat hij het tegenwoordige, half Europeesche, half Aziatische leven van de burgers van Stamboel, de half beschaafde, half barbaarsche physionomie dier karakteristieke stad op de meest plastische wijze beschrijft, ook in de dagen der Ottomanische grootheid, in het Stamboel van Soliman den Groote en Bajazet den Tweede, ja, zelfs in het Byzantium van Justinianus en Constantijn verplaatst hij zich met het grootste gemak en roept die ondergegane werelden weer in het leven terug. Zijn ‘Constantinopel’ is rijk aan bewijzen van het talent van den auteur, om de geschiedenis te bezien met het oog van den dichter en schilder en om het verledene in de camera obscura der phantasie naar het leven te reproduceeren.
Als voorbeelden van deze soort van doodenbezweringen wijzen wij o.a. op de schildering van het in slagorde geschaarde en door den Sultan in persoon aangevoerde Turksche leger in de dagen van Bajazet, van Soliman en van Mohammed; op het verhaal van de ontheiliging der Grieksche hoofdkerk tijdens de verovering van Byzantium door de zegevierende troepen van Mohammed II; op het tafereel van den geduchten brand, die Constantinopel in 1870 geteisterd en een groot gedeelte van Pera in de asch gelegd heeft; op dat van het beleg en de inneming van de hoofdstad van het Byzantijnsche rijk in 1453; op de teekening van het oude Serail en het verslag van de nauwkeurige en strenge dagorde, die de werkzaamheden regelde aan het Hof van den Grooten Heer in den bloeitijd van het Ottomanische rijk.
De vertaling is bijzonder goed geslaagd. In zuiver en vloeiend Hollandsch wordt de zin en toon van het oorspronkelijke doorgaans getrouw weergegeven.
| |
Ridder of Dame? Eene episode uit het Fransche hofleven onder Lodewijk XV, door Gregor Samarow. Deventer, A. ter Gunne.
Tegen het genre van de door den Heer Von Medem, onder den pseudoniem van Samarow, geschrevene romans kunnen niet ongegronde bedenkingen worden in het midden gebracht. Hij maakt van de algemeen bekende historische gegevens gebruik, om ons als 't ware een kijkje te geven achter de coulisses van het wereldtooneel en zijnen lezers den Ariadnedraad in handen te geven in den doolhof van politieke combinatiën en diplomatieke intriges, welke zich achter de schermen van het ten tooneele gevoerde drama voor het oog van den profanen toeschouwer verbergen. Hij weet bij zijne lezers de illusie te wekken, dat de auteur alle vertrouwelijke onderhandelingen heeft bijgewoond en den sleutel bezit van alle politieke geheimen. Hij heeft aan de deuren van alle Keizerlijke, Koninklijke en ministerieele kabinetten en boudoirs geluisterd en niet slechts de woorden vernomen, welke de hoogstgeplaatste personen elkander in het diepste vertrouwen in het oor gefluisterd hebben, maar de gedachten en overleggingen, welke in hun hoofd
| |
| |
en hart zijn opgekomen. Er wordt ontegenzeggelijk eene buitengewone mate van historische kennis, geest van divinatie en dichterlijke verbeeldingskracht vereischt, om op de manier van Samarow uit de door de geschiedenis aangeboden stramien een waarschijnlijk en tevens belangwekkend, van leven en geestdrift tintelend tafereel te borduren en den lezer in den waan te brengen, dat hij geene verdichting leest, maar de echte, ongedrukte mémoires van een ingewijden diplomaat. Hoeveel aantrekkelijks evenwel deze soort van tijdromans mogen bezitten, valt het in het oog, dat zij, in nog hoogere mate dan de gewone historische roman, aan waarde moeten verliezen door het hibridische van het genre. En zoo is het ook inderdaad. Daar toch het sterkste licht valt op de gedetailleerde teekening van historische toestanden en personen, zoo kan het niet anders, of de daarmede saamgeweven, romantische intrige, het eigenlijke levenselement van den roman, raakt geheel op den achtergrond en bekleedt een ondergeschikte plaats in de belangstelling van schrijver en lezer. Daarbij vervalt Samarow dikwijls in de fout, dat de staatkundige gesprekken en onderhandelingen, die den hoofdschotel van het menu uitmaken, iets onnatuurlijk plechtigs en deftigs vertoonen, zoodat het er veel van heeft, dat de sprekend ingevoerde vorsten en ministers elkander diplomatieke nota's en protocollen voorlezen, in plaats van met elkander te praten. De novelle: ‘Ridder of Dame’ behoort tot een ander genre, dan wij van Samarow gewoon zijn. In plaats van aan de hoven en kabinetten van onzen tijd, verplaatst hij ons daarin in de eerste helft der vorige eeuw aan het hof van Lodewijk XV. Hij betreedt dus het gebied van den historischen roman, of liever, van de historische novelle. Dit meer beperkte kader heeft dit voordeel voor hem opgeleverd, dat hij zich van lang uitgesponnen, tot verhandelingen aangroeiende gesprekken heeft moeten spenen. De
dialogen zijn dan ook in: ‘Ridder of Dame’ levendiger en natuurlijker uitgevallen. Over 't geheel laat zich deze novelle met genoegen lezen. Zij geeft een belangwekkend en scherpgeteekend beeld van het hofleven in den tijd van Lodewijk XV. De mijnen en tegenmijnen, om een woord van Samarow te gebruiken, die aan het hof van dien indolenten en wellustigen Franschen koning gegraven werden, om van den eenen kant den Minister De Choiseul en de maîtresse-en-titre: de Markiezin De Pompadour, en aan den anderen kant de orde der Jezuïeten en den Hertog De Richelieu ten val te brengen, zijn met uitstekend talent geteekend. Trouwens - dit liet zich van Samarow niet anders verwachten, die ook in zijne vroegere, omvangrijke romans getoond heeft, dat hij zich met het grootste gemak op het gladde parket van de Koninklijke boudoirs en receptiezalen weet te bewegen. Het karakter van den Ridder D'Eon is met fijne trekken geteekend en op eene zeer plausible en vernuftige wijze is in het licht gesteld, hoe men op het zonderlinge denkbeeld is kunnen komen, om den ridder voor eene dame te laten doorgaan. Ook de overige personen, die eene hoofdrol in het verhaal vervullen, Lodewijk XV, de Markiezin De Pompadour en de Hertogen De Choiseul en De Richelieu, zijn naar waarheid geschetst en hunne karakters goed vol gehouden. Alleen die van den Chevalier Gaston d'Aurigny en de Freule Louise de Beaumont, de eigenlijke romanhelden, de kinderen van de scheppende fantasie van den auteur, zijn slechts met enkele flauwe potloodstrepen aangeduid. Zij treden te weinig op den voorgrond en vervullen eene al te passieve rol, om eenigen blijvenden indruk te maken. Wij gelooven in deze verwaarloozing van de fictieve personen en zelfs van de romantische intrige den vinger gelegd te hebben op een organisch gebrek, aan den bouw en de conceptie van de romans en novellen van Samarow onafscheidelijk verbonden. De aandacht van den lezer wordt altijd eenigermate verdeeld tusschen de aan
de werkelijkheid of aan de historische overlevering ontleende personen, die zich op den voorgrond van de schilderij vertoonen, en de verdichte karakters, die eene meer bescheiden rol op den achtergrond vervullen en ten wier behoeve
| |
| |
toch ten slotte de geheele historische en antiquarische machinerie door den auteur in beweging gebracht wordt. - Ook hebben die werken uit den aard der zaak (en: ‘Ridder of Dame’ gaat aan hetzelfde euvel mank) iets fragmentarisch. Er wordt een greep gedaan uit de geschiedenis, de aandacht wordt op eenige belangrijke feiten of op eene reeks van samenhangende gebeurtenissen gevestigd. Maar de historische draad wordt op een willekeurig punt afgebroken en zoo wijst ieder verhaal op een vervolg - in infinitum. In deze novelle b.v. wordt eene episode verteld uit den veelbewogen levensloop van den Ridder D' Eon. Wij leeren daaruit, hoe hij genade vond in de oogen van Lodewijk XV en van de Markiezin De Pompadour en hoe hij met eene diplomatieke zending naar de Keizerin van Rusland wordt belast. En, nadat alzoo de belangstelling van den lezer in deze raadselachtige persoonlijkheid is opgewekt, wordt zijn verdere levensloop met weinige woorden in een naschrift in dorren kroniekstijl medegedeeld.
Doch, in weerwil van deze bedenkingen tegen het genre, zijn wij het met den vertaler eens, dat: ‘Ridder of Dame?’ eene fraaie novelle is, geheel in het karakter en den geest van den tijd van Lodewijk XV en dat zij een boeiend tafereel bevat van het leven aan diens hof.
De vertaling is vloeiend, en, over 't algemeen, vrij zuiver van Germanismen. Des te meer valt de dwaze en ongrammatische uitdrukking in het oog: ‘ik heb mij verlaat’, in plaats van: ‘ik ben te lang opgehouden’ of iets dergelijks. Dit is een leelijke vlek op een overigens net en zindelijk kleedje.
| |
Dirk Meyer, eene Geschiedenis van den Waterkant, door Sleeckx. Tweede druk. Gent, Ad. Hoste.
Dit nette boekje is een tweede druk en bewijst, dat de ‘Verhalen en Novellen’ van Sleeckx gekocht en gelezen worden. Schreef ik deze aankondiging voor zijn Vlaamschsprekende landgenooten, ik zou kunnen volstaan met te wijzen op deze nieuwe uitgaaf. Nu ik uitgenoodigd ben ook de Noord-Nederlandsche lezers van De Tijdspiegel er opmerkzaam op te maken, dien ik er wel iets meer van te zeggen. Zijn onze letterkundigen genoeg op de hoogte van hetgeen hunne Vlaamsche confraters in het licht geven, bij het lezende publiek ten onzent is dit niet altijd het geval, en zeker wel het minst bij dat gedeelte, waarvoor zoogenaamde volksboeken bestemd zijn.
Alle beschaafde Nederlanders kennen Henri Conscience en Jan van Beers; de Novellen van de gezusters Loveling vonden vanzelf den weg naar onze boekenplankjes; allerlei dichtproeven van de Vlaamsche Muze deelen De Tijdspiegel, Euphonia en andere Tijdschriften mede; maar ik betwijfel, of bijv. Dirk Meyer van Sleeckx reeds in handen gekomen is van jonge lieden uit den ambachtsstand, van jeugdige varensgezellen, fabriekarbeiders en dergelijke leesgrage ongeletterden, die u komen vragen om voor hen geschikte uitspanningslectuur. Doet zich dit geval voor, waarde lezer! dan kunt gij gerust de Geschiedenis van Dirk Meyer aanbevelen. Het werkje is voor hen geschreven en bevat eene levensschets van een zeeman, die als kajuitsjongen begint en als scheepskapitein eindigt; die met moeite en niet zonder kleerscheuren zich ontworstelt aan den omgang met verkeerde kameraden; die in de liefde wel wat heel onhandig, maar daardoor in den beginne dan ook alles behalve voorspoedig is; die schipbreuk lijdt en ternauwernood aan den hongerdood ontkomt.... alles door hemzelf medegedeeld en, volgens de een weinig te plechtige verzekering van Sleeckx, op waarheid gegrond.
In den beginne mag de verteller een beetje lang verwijlen bij bijzonderheden uit
| |
| |
zijne jeugd, hij gaat vervolgens geleidelijk voort, en geeft geen onaardig kijkje in het Antwerpsche leven aan den waterkant. Eene hooge, dichterlijke vlucht neemt hij niet, maar hij doet zijn best hij natuur en waarheid te blijven; en door zijne eenvoudigheid (naïveteit) moet hij, dunkt mij, de lezers, die ik bedoel, aan zich boeien, indien hun smaak nog niet door sensatieromans bedorven is.
Als ik de taal van Sleeckx in dit verhaal vergelijk bij die van het stuk, dat hij in No. 1 en 2 van De Tijdspiegel van 1878 gaf (Jacques Cazotte en Le Diable amoureux), komt het mij voor, dat er reeds eenige jaren verloopen zijn sedert de eerste uitgaaf van Dirk Meyer. Het Nederlandsch althans heeft nog veel kenmerkend Vlaamsche woorden en hier en daar platte uitdrukkingen, die in het Tijdspiegel-artikel niet meer voorkomen. Wel vindt men in het laatstgenoemde nog ‘welstellend’ voor welgesteld, ‘betreurlijk’ voor betreurenswaard, ‘doen uitschijnen’ voor doen uitkomen, ‘zich verwachten aan’ voor voorbereid zijn op, en dergelijke meer; maar hij vervoegt niet meer: ‘ik klaag, ik kloeg’, ‘ik mank, ik mankte’ (voor ik ga, ik ging mank); ‘ik zegde’ is wel geen fout, maar waarom niet het zachtere ‘ik zeide’?....
Sedert zij de nieuwe spelling aangenomen hebben, beijveren zich de Nederlandsch schrijvende Vlamen hunne taal naar die van onze beste, hedendaagsche schrijvers te vormen; als men bijv. het Nederlandsch Museum leest, valt dit in het oog; en ik twijfel niet, of Sleeckx doet hierin mede. Misschien vindt hij wel, verondersteld, dat deze aankondiging hem onder de oogen komt, aanleiding, bij voortgezet herdrukken van vroeger geschreven Novellen enz. ze aan eene taalrevisie te onderwerpen, om ze ook op de hoogte te brengen van zijne tegenwoordige schrijfwijs.
Wat ik van dit nog ietwat Vlaamsche kleurtje van Dirk Meyer's taal hierboven gezegd heb, behoeft niemand af te schrikken; het geeft zelfs iets eigenaardigs aan de vertelling van den Antwerpschen zeeman en verhoogt de illusie. Voor minder taalkundig ontwikkelde lezers kan het ook geen kwaad; zij vinden zelfs telkens hun eigen manier van zich uit te drukken terug. Het spreekt dan ook vanzelf, dat Dirk niet theologiseert noch zedepreekt, en heeft zijn verhaal eene zedekundige strekking, zij treedt aan het licht uit de gezindheid en de daden der optredende personen met de gevolgen van dien. Dirk zelf behoort tot de self made men, die niet door gunstige omstandigheden gevormd worden, maar op hun schild kunnen schrijven: luctor et emergo! d.i. volgens de vertaling van dien Zeeuwschen boer: ‘lukt 't van daege net dan mergen!’
Kampen, September 1878.
j. hoek
|
|