vindingsvermogen, vernuft, verbeelding, plastische kunst en nog veel meer zijn hiertoe onmisbaar; en al wil ik niet beweren, dat het der schrijfster ten eenen male aan dat alles ontbreekt, de bewijzen hiervoor zijn in dit haar werk te dun gezaaid, om het als een kunstwerk aan te prijzen. Haar hart moge welmeenend, haar geloof, hare liefde, hare hoop echt Christelijk zijn - zeer zeker groote verdiensten in mijn oog! - kunstvaardig is hare pen geenszins, en naar mijn inzien is Herfrieda ook nog niet op den goeden weg, om eene kunstenares te worden.
Om op dien weg te komen zou ik haar aanraden uit de denkbeeldige wereld, waarin zij al schrijvende verkeert, en waarin, blijkens den eersten volzin van haar boek, dorpspastorieën zijn met ‘balconkamertjes’, waarin ‘een (een?) heldere lichtstraal’ valt (laat een teekenaar eens een vignet hiervan maken, ik wed, dat geen der collega's van den ideaal-predikant, dien zij op bl. 5 beschrijft, er zijn eerste pastorie in herkennen zal) - maar uit die denkbeeldige wereld dale zij tot de werkelijkheid neder, bestudeere die, ontleene aan hetgeen zij met hare oogen gezien heeft hare beschrijving en idealiseere dan een weinig! Ditzelfde doe zij met hare karakters! Niet omgekeerd pastorieën en landschappen boven uit de lucht gehaald en dan geschetst, niet menschelijke deugden zich voorgesteld en vervolgens als menschen aangekleed! Dit laatste vooral is het geval in dit haar boek: de goede karakters zijn geen wezens van vleesch en bloed, maar brave Hendrikken en Maria's, voor romanhelden en heldinnen te.... te idealisch gehalten. Gewone romanlezers vervelen zich in hun gezelschap en de kunst veroordeelt hen, omdat ze niet waar zijn. Zelfs in de verhevenste poëzie wil zij natuur en waarheid, in het schoonste menschenbeeld den mensch herkennen, omdat anders de poëzie niet in geestdrift brengt, het schilderstuk of beeldhouwwerk niet aantrekt.
Toont Herfrieda hier en daar, dat zij schilderen kan met de pen, hierin vooral oefene zij zich! Minder beschrijving, meer dramatisch de zaken voorgesteld, en wat zij vertelt zal meer tot de verbeelding spreken, den lezer meer boeien. Ook late zij hare personen niet allen dezelfde taal voeren. Menschen praten niet dan bij uitzondering als boeken; en als een schrijver door zijne personen zijne eigen denkbeelden laat uitspreken, op de wijze waarop hij dit des gevraagd zelf zou doen, beneemt hij den lezer alle illusie: hij hoort alleen den auteur; terwijl bij gemis aan iets karakteristieks bij de verschillende individu's, die ten tooneele worden gevoerd, het hoogst moeielijk wordt de personen uit elkander te houden......
Onwillekeurig ben ik in het lesjes-geven vervallen en heb ik de lezers, voor wie deze aankondiging eigenlijk dienen moest, uit het oog verloren. De mij geheel onbekende Schrijfster zal mij dit niet ten kwade duiden, als zij de welmeenende, nederige persoonlijkheid is,