op het buitentje, door kwaadwilligen ‘Schurkrust’ gedoopt, kunt gij hier lezen.
Het verhaal begint wel niet met eene liefdesgeschiedenis; want Soepel treedt als man en vader aan het begin van zijn dagboek op; maar het eindigt toch met een dubbel huwelijk. Men zou het dus een roman of romannetje kunnen noemen, maar dan met eene strekking, een tendenzroman. Het doel van den auteur was wel een kunstwerk, wat den vorm betreft, te scheppen, maar de eigenlijke bedoeling bleef: eene zedekundige waarheid voor te stellen in eene autobiographie, die Soepel's dagboek ons geeft. Het genre moge niet gedoogen, dat men het toetst aan al de eischen der kunst, er behoort veel kunst toe, om zoo geheel in den geest van een ‘net’ mensch te schrijven; en het dagboek is alles behalve vervelend. Wie het niet amusant of vermakelijk vindt, - behoudens hetgeen hier en daar aan het platte en laffe grenst (iets, waartegen Jan Holland op zijne hoede moet zijn!) - is wel veeleischend.
Satire is hier echter de hoofdzaak, wel te onderscheiden van humor; want Jan Holland's manier om allerlei waarheden in allerlei vormen te behandelen heeft niets gemoedelijks; ‘lagchen met een traan in het oog’ laat hij u niet, veeleer slaat hij vaak een schrillen, sarcastischen toon aan.
Ongenadig krijgen de, volgens Weetje's definitie, ‘nette’ menschen erlangs, met menigen roedeslag zijdelings toegediend aan andere klassen van menschen, die met bedoelde ‘netheid’ niets te maken hebben. Vooral op de beoefenaren der moderne theologie, op moderne dominees en studenten, heeft hij het voorzien; maar als Jochem van Ondere aan Jan Holland de vraag deed, in ‘Van hemel en aarde’ aan Multatuli gedaan, toen hij zijne ‘Vorstenschool’ ter sprake bracht, de vraag: zijt gij waar? is de voorstelling der personen, die gij schildert, waar? geloof ik, dat Jan hierop geen voldoend antwoord zou kunnen geven.
Onder de modernen (‘modernisten’ en ‘modernasters’, zooals de Schrijver de voorstanders der nieuwe richting op Christelijk godsdienstig gebied elders noemt) mogen domkoppen en huichelaars schuilen, onder de theologische studenten dier richting lichtzinnige knapen, die spotten met het heilige; ik laat dit aan zijne plaats. Er zijn domkoppen met en zonder Doctorstitel, huichelaars in alle standen der maatschappij, zedelooze spotters onder allerlei jongelieden; maar ik kom in verzet tegen de wijze, waarop in het boek, dat ik hier aankondig, moderne dominees en studenten worden tentoongesteld, omdat zij niet ‘waar’ is.
Er moge eene oorzaak bestaan van Jan Holland's modernen-haat, hiernaar heb ik niet te zoeken. Wie hij is, of hij ook Jochem van Ondere zich noemt, ik heb er niets mede te maken. Niet wat een auteur is, maar wat hij schrijft is voorwerp van de critiek; en ik beaam ten volle het afkeurend vonnis geveld over heeren en dames, al