| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - wijsbegeerte. - ouderwijs.
De Canossa-zuil.
Zelden hebben weinige woorden zulk een algemeene bekendheid gekregen als die, door den Duitschen Rijkskanselier Prins Von Bismarck gesproken: ‘naar Canossa gaan wij niet.’ Weinige woorden, maar die veel zeggen, die eene geschiedenis van eeuwen in zich sluiten, woorden, die geklonken hebben door het Duitsche rijk en verder, en karakteriseeren wat in dat Rijk op het gebied van Kerk en Staat in den laatsten tijd geschied is en nog geschiedt. Op den 14den Mei van het jaar 1872 heeft Prins Von Bismarck in de 21ste zitting van den Duitschen Rijksdag, toen over het gezantschap bij den Pauselijken stoel gehandeld werd, ze gesproken. Die woorden mochten niet vergeten worden. De indruk, erdoor gewekt, deed den wensch geboren worden: die woorden moeten aan de vergetelheid worden onttrokken. Maar hoe? Er ging een stem op: Een monument moest die woorden en den man, die ze gesproken had, vereeuwigen. Die stem vond bijval. De wensch kwam tot uitvoering; ik was in Harzburg tijdens dat monument onthuld werd. Dat monument heet de Canossa-zuil. Ook wordt het Bismarckstein genoemd. Op den 26sten Augustus van het vorig jaar, 1877, werd het feest op den Burgberg nabij Harzburg gevierd. 26 Augustus was Zondag. Koraalmuziek en zang leidden de feestviering in. De openingsrede werd gehouden door den Director W. Castendijck uit Harzburg, die in April 1875 de eerste opwekking tot oprichting dezer gedenkzuil had uitgesproken. Prof. Floto uit Jena hield in de zaal van het Hotel op den Burgberg een tweede rede. Met klimmende geestdrift had daarop de onthulling plaats. De gedenkzuil, 19 meter hoog, is naar het plan van den stadsarchitect Tappe in Braunschweig van wit graniet vervaardigd. Op de zuidzijde vertoont zich het levensgroote borstbeeld van Prins Von Bismarck. Op de tegenovergestelde zijde staan de woorden: ‘Naar Canossa gaan wij niet.’ Op de andere zijde zijn rechts de woorden te lezen: ‘Uit
dankbaarheid in vast vertrouwen’, ter linker zijde: ‘Opgericht door Duitsche mannen
| |
| |
en vrouwen’. Die opschriften zijn in zwart graniet. Aan beide zijden van die zuil zijn twee kolossale gevleugelde geniussen. De eene verkondigt de daden van den held, de andere werpt hem kransen toe. Dit geheel rust op een breed voetstuk. En waarom nu hier de gedachtenis dezer woorden vereeuwigd? Op dien Burgberg was vroeger het geliefkoosd verblijf van den Duitschen Keizer Hendrik IV. Vanhier is hij naar Canossa getogen, ondernam hij dien vreeselijken tocht waarop Bismarck's woorden doelen.
Tot vereeuwiging van die woorden van den machtigen voorvechter voor de Duitsche eenheid en vrijheid is op den 500 meter hoogen Burgberg bij Harzburg in het Hertogdom Braunschweig deze zuil opgericht. En wat roept dat woord Canossa al niet voor den geest terug? Het daar gebeurde is bekend. Maar toch, verlevendiging voor onzen geest van wat daar geschiedde, is vooral in onze dagen nuttig. Het feit van dien vreeselijken tocht van een Duitsch Keizer naar Canossa, waar Rome's Paus hem wachtte, is sedert dien tijd herhaaldelijk herinnerd. Aan de hand vooral van Dr. Scherr wil ik dien tocht voor de aandacht roepen, dien tocht over de met sneeuw bedekte Alpen, niet met een leger, maar eenzaam, van weinige getrouwen vergezeld, om in boetgewaad den aartsvijand van Duitschland op de knieën om vergeving te vragen, en hiermede de wereldbeschouwing der middeleeuwen, dat de Roomsche Curie de oppermacht heeft, te bezegelen.
De Paus, welke dien triomf behaalde, was Gregorius VII, de man die de grondlegger der hecht ineengezette Pauselijke hiërarchie mag genoemd worden. Door de opheffing van de Simonie, het gebruik om geestelijke ambten te verkoopen, van de Investituur, de bevoegdheid van den Staat om zelfs de hoogste geestelijke ambten te verleenen, en van het huwelijk der priesters, legde hij den grondslag tot dat hecht gebouw. Het Celibaat vooral, waardoor de geestelijken aan de maatschappij onttrokken werden om zich uitsluitend aan den dienst der kerk te wijden, en streng hiërarchisch ingedeeld, naar strenge discipline, tot een strijdvaardig leger gevormd werden. Dat moest volgens het ontwijfelbaar geloof van Gregorius zoo zijn, kon niet anders. Hij voelde zich den stedehouder Gods op aarde. Zijn geloof sprak: God de Opperheer der wereld heeft den heiligen Vader met den aardbol beleend. Uit kracht van die macht deelt de heilige Vader landen en rijken als leen uit en trekt ook de beleenden weder in. De Keizer is dus slechts de eerste vasal van den Paus. Dat zou hij als Paus een Duitsch Keizer doen voelen. En wie was die Paus, die zijn tijd beheerschte en wist te scheppen wat nog duurt en voortwerkt? Van afkomst een eenvoudige boerenzoon van Noavacum in Toscane. Zijn naam had een Duitschen klank, Hildebrand. Reeds vroeg openbaarde zich in hem een buitengewone geest, te groot om in de stallucht te verdampen. Zijn vader had een broeder, die abt was van het aanzienlijk Santa-Mariaklooster op den Aventijn te Rome. Hier werd
| |
| |
de jonge Hildebrand als novitius opgenomen. Hier ontving hij niet alleen een monnikenopvoeding, maar ook opleiding tot clericaal staatsman en diplomaat. Op 21jarigen leeftijd was hij kapelaan en werd toegevoegd aan Paus Gregorius VI, een dier drie Pausen, die tegelijk elkander verbanden en vervloekten; hij was 't, die door den Duitschen Keizer Hendrik III verbannen werd. Het verbanningsoord was Duitschland, derwaarts vergezelde hem Kapelaan Hildebrand. Op Duitschen bodem zag hij niet vergeefs rond. Daar heeft hij bespied, hoe 't met de wereldlijke macht geschapen stond, wat hare zwakke zijden waren. Daar heeft hij ontdekt, dat slechts een hand als die van den Duitschen Keizer Hendrik III berekend was, om die verwarde draden van Duitschen adel en vasallen bijeen te houden. Met die kennis toegerust keerde Hildebrand naar Rome terug. Aan het Pauselijk hof klom hij van subdiaken spoedig tot aartsdiaken, werd medelid van het College van Kardinalen en Minister van Financiën der Curie. Onder drie opvolgende Pausen, Victor II, Nicolaas en Alexander II, heeft hij die hooge betrekkingen, thans Kardinaal-Secretaris genoemd, bekleed, zoowel ten voordeele van de Pauselijke kas als van zijn eigene. Hij kende het spreekwoord: als het geld spreekt, zwijgt de wereld; hij wist dat geld de machtige hefboom was, om iets grootsch uit te voeren. En dat zocht hij. Hij moest de Pauselijke kroon van de oppermacht der Keizerlijke bevrijden. Hij begon met de keus van de Pausen op het College van Kardinalen over te dragen, waarbij van Keizerlijk recht van bevestiging of verwerping geen spraak meer was. Dat bracht hij al in beoefening bij de verkiezing van Alexander II, zonder eenige notitie van het Keizerlijk Hof te nemen. Toen dit zonder gevolg was gebleven, begreep hij dat nu de tijd was gekomen, dat hijzelf kon overnemen wat hij tot nu toe achter de schermen had gedaan.
Die tijd was aangewezen, sedert Keizer Hendrik III in October 1056 een ontijdigen dood had gevonden. De groote Keizer dood. Nu was er plaats voor den grooteren Paus. Maar eerst moest alles gereed zijn tot bereiking van het doel, de fnuiking der Keizerlijke oppermacht. De opvolger van den grooten Hendrik zou hem den weg daartoe gemakkelijk maken. Hendrik IV had den leeftijd van 16 jaren bereikt, toen zijn vader stierf. Zijn jeugd was in verwildering doorgebracht. Zijn vrome moeder, Keizerin Agnes, zijn opvoedster en regentes, was hierin bijgestaan door gewetenlooze prelaten. Als 16jarig jongeling met het koningszwaard omgord, had hij een diep gevoel, dat hij moest zorgen om de tot overmoed geklommen regeeringloosheid van den Duitschen adel aan banden te leggen en de geknakte koninklijke macht te herstellen. Maar aan den goeden wil evenaarde op verre na de macht niet; waar de hoogste staatswijsheid en voorzichtigheid waren noodig geweest, ging Hendrik onberaden hartstochtelijk te werk. Allerongelukkigst handelde hij jegens het Saksisch stamhuis, waaruit een
| |
| |
breede samenzwering tegen het Rijksopperhoofd werd op touw gezet, en dat juist kort nadat Hildebrand op den stoel van Petrus verheven was. Op den 25sten Juni 1073 werd deze onder den naam van Gregorius VII in de Pieterskerk als Paus gewijd en gekroond. De gekroonde Paus wist, hoe het in het Duitsche rijk geschapen stond; met het oog van een valk doorzag hij zijn voordeel. Zijn legaten in Duitschland bliezen ijverig het vuur van den opstand aan. Hendrik wist dien in den aanvang te stuiten. Maar het baatte niet, de eischen van den Paus vermenigvuldigden.
Gregorius vorderde van den jongen Koning dat die bisschoppen, die hun staven door middel van simonie hadden gekregen, zouden worden afgezet en de hooge raad, die de Simonie gedreven had, zou worden ontslagen. Bij weigering zou met kerkelijke strafmiddelen tegen hem gehandeld worden.
Die middelen waren spoedig noodig. De jeugdige vorst, die niet had willen voldoen aan de vordering des Pausen, werd opgeëischt tot boetedoening. Verontwaardigd over den toon, waarop die eisch geschied was, deed hij te Worms een nationaal concilie samenkomen, waarin 24 Duitsche en 2 vreemde bisschoppen zitting hadden. Daar viel op begeerte des vorsten het besluit, dat Hildebrand van den Pauselijken troon, waarop hij door list en geweld verheven was, ontzet werd verklaard. Aldus was de aanhef dezer uitspraak: ‘Hendrik, niet door aanmatiging maar door Gods heilige verordening, Koning, aan Hildebrand, niet als aan den Paus, maar als aan den valschen monnik,’ en het slot luidde: ‘verlaat den aangematigden Apostolischen stoel: een ander stijge op den troon van Petrus, die geen geweld oefent onder den dekmantel van godsdienst, maar zuivere leer verkondigt. Ik Hendrik, Koning door Gods genade, roep u met al mijne bisschoppen toe: stijg af, stijg af!’
Doch Gregorius steeg geenszins af, maar zette zich vaster. Nu zou blijken aan welke zijde het overwicht was, aan het geestelijke of aan het wereldlijke zwaard. Gregorius twijfelde niet aan de macht des geestes boven de stof. Zijn antwoord op den Koninklijken eisch volgde spoedig. 21 Januari 1076 verkondigde Gregorius, omgeven van een plechtige vergadering van Kardinalen en Bisschoppen, - ook Keizerin Agnes was getuige - in de Salvatorkerk van het Lateraan, de afzetting van Hendrik van koningschap en rijk, ontsloeg alle Christenen van den eed den Koning gezworen, sprak het anatheem over hem uit en verbande hem op plechtige wijs.
Die Pauselijke banvloek had geweldige uitwerking. Als een verdorrende wind woei hij over de Alpen heen, maar als bevochtigd door de sneeuwmassa viel hij als verkwikkende regen op alles wat in Duitschland de nationale eenheid en het weder herstelde koningschap vijandig was. Een in den han verklaarden Koning was men geen gehoorzaamheid, geen trouw schuldig. Slechts enkele geestelijke en
| |
| |
wereldlijke magnaten hadden een gevoel van schaamte en toorn, dat een vreemd priester zich durfde vermeten, het rechtmatig opperhoofd der Duitsche natie aldus te beschimpen. De teugelooze adel juichte, het particularisme kwam weer boven. Hendrik was niet bij machte die rebellen meester te worden. Hij had door verschillende overijlingen en misgrepen zijn toestand te zeer verergerd. De hertogen en vorsten, evenals de pausgezinden onder de prelaten, voelden hun kracht. Zij verzamelden zich in October 1076 aan den Rijn en namen besluiten, die voor Duitschland een ongeluk en een smaad waren. Zij erkenden openlijk den Paus als opperheer en rechter in rijkszaken en besloten: een in den ban verklaarde Koning moest zich van de regeering onthouden, totdat hij van den ban bevrijd was; hij moest openlijk aan den Paus zijn onderwerping betuigen. De Paus zou in het begin van het volgend jaar naar Duitschland komen en voorzitten bij eene rijksvergadering, die te Augsburg zou worden bijeengeroepen. Daar moest Hendrik zich voor den rechterstoel van den Paus plaatsen, om zijn vonnis te vernemen. Was dat opheffing van den ban, dan zou hij weer Koning zijn; luidde het veroordeelend, dan zou hij voor altijd van het koningschap vervallen zijn. De machtigste vasallen, Rudolf van Zwaben, Welf van Beieren, hadden deel in het nemen van dat besluit. Had Hendrik, gesteund door eenige getrouwen, nog gemeend dat hij hulp tegen den Paus zou krijgen, het tegenovergestelde bleek spoedig. Ook de weinige getrouwen vielen hem af. De bisschoppen die in Worms, op begeerte van den Vorst, hadden gestemd om den Paus in den ban te doen, togen zelfs naar Rome om den Paus vergeving te vragen. Elke steun ontviel den Vorst. Van Spiers uit, waar hij reeds in halve gevangenschap leefde, had hij aan den Paus een boodschap doen toekomen, dat hij zich onderwierp en om opheffing van den ban vroeg. Tevergeefs. Gregorius wees dat verzoek met bitterheid van de hand. Hij brandde van
verlangen naar Duitschland, om te midden der rijksvergadering te Augsburg als opperste scheidsrechter op aarde, zitting te hebben. In het land, waar hij vroeger als nederige monnik verschenen was, nu in den glans zijner half-Godheid te verschijnen, dat streelde hem. Het stadhouderschap Gods, zooals hij dat opvatte en beschouwde, in een rijksvergadering openbaar te maken, dat was 't wat hem bekoorde. Den Staat in den persoon van den aangeklaagden Koning aan zijne voeten te zien, en door zijn rechterlijke uitspraak de verheffing van het Godsrijk boven het eerste wereldrijk, en bijgevolg boven alle wereldrijken, eens voor altijd te bezegelen, dat was zijn wensch. Voor Kerstmis van het jaar 1076 zond hij een brief aan de Duitsche Pausgezinden, die voor hem in deze geheele zaak trouwe handlangers waren geweest, om alles voor zijn ontvangst in orde te brengen. Niet lang daarna verliet hij Rome, ging over Florence en de Apennijnen naar Mantua, waarheen de Gravin Mathilde hem vergezelde. Hij wilde verder noordwaarts reizen het
| |
| |
Etschdal in, toen de Bisschop van Vicelli een bode zond, met het verrassend bericht, dat de gebannen Koning van Duitschland de Alpen reeeds over was en zich op Italiaanschen bodem bevond.
Met krijgsmacht? Gregorius kon niet anders gelooven. Zijn ijzeren geest kon zich niet voorstellen, dat Hendrik, de beleedigde Germaan, niet als wreker, maar smeekende zou komen. Zoo gemakkelijk zou de triomf niet bereikt worden. IJlings keerde de Paus terug naar Toscane, waar hij verzekerd was van de bescherming van zijn machtige grafelijke aanbidster, en hij voelde zich eerst zeker, toen de burchtdeur van Canossa achter hem gesloten was.
Canossa was de meest versterkte van Mathilde's burchten. Eenige mijlen zuidwaarts van Reggio hing deze als op een steil neerdalende maar ruime kwartsrots, hoog in de lucht. Een driedubbele ringmuur omgaf het slot, dat voor onneembaar gehouden werd en, dat, behalve woningen voor verblijf, ook een monniksklooster met kerk bezat. Bouwvallen wijzen nu nog de plaats aan, die voor ieder Duitsch gemoed als in vuur moet geschreven staan.
Gregorius was daarheen getogen op het gerucht, dat de Duitsche Vorst op weg naar Italië was en reeds nabij. Inderdaad, het eenige dat voor Hendrik overbleef was zich te onderwerpen. Verlaten van zijn vroegere getrouwen, schoot hem niets anders over. Het was hem gelukt, met zijn trouwe gemalin Bertha en zijn kleinen zoon Coenraad en eenige getrouwen uit zijn land weg te komen en naar Besançon te geraken, waar hij bij Graaf Willem van Bourgondië, den oom zijner moeder, rust vond. In het geheim had hij zich uit Duitschland moeten wegmaken, omdat de saamgezworen vorsten in overeenstemming met den Paus 's Konings reis naar Italië met geweld hadden willen verhinderen. Tot dat doel waren de Zwitsersche Alpenpassen zelfs onveilig gemaakt. Maar de reis werd volbracht, al was 't met vele bezwaren. Een buitengewoon strenge winter had de bergpassen onbegaanbaar gemaakt. Over de besneeuwde Alpen met zijn gemalin en den driejarigen Coenraad te trekken, moest wel een harde tocht zijn. Uitgestrekt op een ossenhuid moesten de vrouwen naar beneden worden gelaten. De gastvrije ontvangst op Italiaanschen bodem deed hen bekomen van den bangen wintertocht. Maar nu wachtte nog het zwaarste. Nadat Hendrik vernomen had, dat Gregorius zich te Canossa bevond, reisde hij naar Reggio. Hier liet hij vrouw en kind achter en het gevolg dat met hen was. Met eenige bisschoppen, die hem uit het vaderland gevolgd waren, ging hij naar Canossa. Halfweg tusschen Reggio en den rotsburcht kwamen de Gravin Mathilde en Abt Hugo den Koning tegemoet. Men sprak over en weer over een bemiddeling, die de Gravin en de Abt gaarne zouden hebben op zich genomen, maar men kon er geen vinden. Gravin en Abt gingen naar den burcht terug, om bij den Paus tot voorspraak te zijn voor Hendrik, dat hij de onderwerping van den Koning mocht
| |
| |
aannemen en hem van den ban ontslaan. Het was een vorstelijk boeteling. Maar Gregorius wees hen af. Hij vorderde, dat Hendrik als boeteling voor hem zou verschijnen, zich geheel onderwerpen en aan hem overgeven.
Dat vernam de Koning, toen hij aan den voet van de rots, waarop de burcht rustte, was aangekomen. Hij was bereid tot de nederigste boetedoening. Terwijl zijn geleiders aan den voet van den burcht huisvesting zochten, trad hij op de hoofdpoort van den burcht toe om te vernemen, waarmee hij de opheffing van den ban koopen kon. Als boeteling werd hij ingelaten en op het voorplein van den burcht geleid. Daar stond de zoon van Keizer Hendrik III in strenge winterkou met bloote voeten en een haren boethemd omhangen, totdat de nacht inviel. Er verscheen geen mensch bij hem. Den volgenden dag ging dat droevig tooneel op gelijke wijze voort van zonsop- tot ondergang. Boven op het slot bestormden Gravin Mathilde en anderen den Paus met tranen, soms in toorn. Maar nog hield hij vol. Evenzoo de Koning. Ook den derden dag stond hij dat zwaar boetewerk lijdzaam door. Toen bezweek de Paus voor de aanhoudende bestorming der zachtere burchtbewoners. Maar nog niet onvoorwaardelijk bewilligde de Paus erin om den ban op te heffen. De Koning moest eerst beloven, om de rebelleerende Duitsche Vorsten niet te zullen vervolgen, en in geval de Paus de reis naar Duitschland wilde ondernemen, hem met den eerbied, aan zijn persoon verschuldigd, te ontvangen en allerwege te doen ontvangen. De Koning deed die belofte, onderteekende de schriftelijke oorkonde ervan. Zijn kracht was geknakt door het zware lijden. En nu werd de burchtpoort eindelijk geopend. De Burchtgravin mocht den ongelukkigen gast ontvangen en in het paleis geleiden, waar de Paus met zijn Kardinalen den reiziger wachtte. Toen hij voor den geweldigen priester stond, zag deze zijn triomf ten toppunt klimmen. Met uitgebreide armen viel de boeteling ter aarde en stamelde onder tranen een schuldbekentenis, 't geen den ijzeren Paus zelven tot tranen moet bewogen hebben. Daarop richtte hij vermaningen en troostwoorden tot den boeteling, sprak het formulier van absolutie uit en beurde den alzoo in den schoot der Kerk weder opgenomen
leek, van den grond op. Hij ging hem nu voor naar de burchtkerk, waar hij een dankgebed uitsprak en de mis bediende. Toen dit volbracht was, tafelden Koning en Paus samen, hadden daarbij nog een onderhoud, waarop Hendrik en zijn gevolg den burcht verlieten.
Wat zal hij ruimer geademd hebben, toen de rots van Canossa uit zijn gezicht was. Wat hij daar gezocht had, had hij gevonden, de opheffing van den ban en de verijdeling van de gedreigde rijksvergadering te Augsburg. Maar tot welken prijs? Een prijs veel zwaarder dan het daarvoor gekochte voordeel. De naam Canossa stond voortaan gelijk met de onderwerping van het Duitsche Keizerschap aan het Roomsche Pausdom.
| |
| |
Maar hoe zal Hendrik, de diep gekrenkte en vernederde Vorst, in zijn rijksgebied terugkeeren? Kan het anders dan zinnende op wraak? Hoe zal hij daar ontvangen worden? De nationale trots der Duitsche vasallen, van Rudolf van Zwaben en Herman Lutzelberg bovenal, was diep gekwetst. Dezen wilden hem, die door het ondervondene gewonnen had in zelfstandigheid, bijstaan. In 't jaar 1083 snelde Hendrik met een leger naar Italië, waarmee hij Rome veroverde, den Paus in den Engelenburg insloot, en den ingeslotene door een synode van Duitsche en Italiaansche Bisschoppen liet afzetten, en op den stoel van Petrus Guido Bisschop van Ravenna, onder den naam van Clemens III, tot Paus verheffen; de nieuwe Paus zette daarop tot belooning in de Pieterskerk den Duitschen Koning de Roomsche Keizerskroon op het hoofd. Het kasteel Santo Angelo kon Hendrik niet bemachtigen, den persoon des Pausen alzoo niet in handen krijgen. Deze ontweek na den terugkeer des Keizers naar Duitschland, naar Beneden-Italië, waar hij door een trouwen vriend, den Hertog van Normandië, werd opgenomen. Zijn rol in de wereldgeschiedenis was uitgespeeld. Hij bleef een onttroond, verbannen man. Maar hij had den triomf genoten, waarnaar hij steeds gestreefd had, en die naar zijn vaste overtuiging den Paus van Rome als stedehouder Gods toekwam. In Canossa, toen hij op den boetenden Vorst uit de hoogte neerzag, had hij dien genoten.
Het is opmerkelijk. In dezen tijd, waarin men zich beijvert geen belangrijke gebeurtenis uit den vroegeren tijd onherdacht te laten voorbijgaan, is niet vernomen, dat het feit van Canossa in herinnering gebracht werd in de Roomsche Kerk. Het vorig jaar was het gedenkjaar, acht eeuwen was het geleden. Op den 25sten Januari van het jaar 1077 was de tocht van Hendrik naar Canossa. Maar men heeft daar dien triomf niet willen in het geheugen roepen. De verhouding tusschen de geestelijke en de wereldlijke heerschappij is te veel veranderd. Geen Pauselijke ban ontslaat meer van de gehoorzaamheid van het volk aan den Vorst. Geen gang als naar Canossa van een Vorst is meer van een onderdaan te verwachten. Tot een waarschuwend teeken staat daar op den Burgberg in den Harz de Canossa-zuil. Op wat toen triomf geacht werd, wordt nu schaamrood terug gezien. Onze tijd heeft den moed, om den man een eerezuil te stichten, die zich tegen kerkelijke heerschzucht en kerkelijken overmoed verzet heeft.
|
|