en soliede onderneming niet moge ontbreken, en dat de naamlijst van inteekenaren, die sedert eenigen tijd wordt medegedeeld, nog gedurende eene lange reeks van afleveringen zal kunnen worden voortgezet. Het werk verdient den steun van ieder Nederlander, die zijn vaderland liefheeft en er al het schoone en merkwaardige van wil leeren kennen, dat zich niet voor den spoorweg- en stoombootreiziger, maar slechts voor den onvermoeiden en daarbij met kennis en smaak bedeelden wandelaar onthult. Het spreekt overigens vanzelf, dat niet iedere wandeling met de pen eene even onderhoudende lectuur oplevert. Hoe con amore zij ook bewerkt zijn - de eene streek is, door natuurschoon of door historische herinneringen, merkwaardiger en aantrekkelijker dan de andere, en het ligt in den aard der zaak, dat dit zich nu en dan in de beschrijving doet gevoelen. We zouden daarom wel aan den auteur, in alle bescheidenheid, in overweging willen geven, om de landschappen, die in ons vaderland zeer dikwijls denzelfden familietrek vertoonen, meer nog dan tot dusverre met stadsgezichten af te wisselen.
Het is niet alleen om de grootere afwisseling, dat wij dezen raad geven. Er is nog eene andere reden. Eene wandeling kan slechts dan de stof leveren voor eene onderhoudende beschrijving, indien het oord niet alleen bevallige of treffende gezichtspunten oplevert, maar ook het tooneel is, waarop merkwaardige historische feiten zijn afgespeeld. En nu is onze Nederlandsche geschiedenis bij uitnemendheid eene stedelijke. Wat er door onze voorouders gestreden en geleden is - het is meestal gestreden en geleden binnen de muren onzer grootere en kleinere steden. Daarbij komt, dat dáár, meer dan elders, het verledene zich in bouw- en andere kunstwerken afteekent. De steenen spreken er. En dáár bovenal moet men zich haasten, het verdwijnende Nederland in beeld te brengen en te beschrijven. De hand des tijds en des sloopers wedijveren er met de grillige luimen der mode, om het locale en traditioneele meer en meer te doen verdwijnen. De Heer Havard heeft in zijne ‘Villes mortes’ en andere werkjes het bewijs geleverd, dat ons land toch betrekkelijk nog rijk is aan antieke en merkwaardige gebouwen; en dat de straten en pleinen onzer steden geheiligd zijn door de herinnering aan groote historische feiten en edele menschen, behoeft geen betoog. De Heeren Craandijk en Schipperus mogen zich dus beijveren, om hier vooral het verdwijnend Nederland door beschrijving en teekening te vereeuwigen. We geven intusschen gaarne toe, dat de geest van het verleden niet uitsluitend in kerken, stadhuizen en andere stedelijke gebouwen omwaart. Men behoeft slechts met den Heer Craandijk langs de Vecht te wandelen, om zich levendig in den tijd van Lucas Rotgans en Balthazar Huydecoper, van Ludolf Smits en Claas Bruin, van ‘de zegepralende Vecht’ en ‘de Mennisten hemel’ te kunnen verplaatsen. Vooral bij deze gelegenheid
hebben wij zijne groote belezenheid bewonderd