Amerika vertrok, zouden het verhaal meer afgerond hebben...... Men mag echter een schrijver niet hard vallen over hetgeen hij niet gegeven heeft en alleen vragen naar het gehalte van hetgeen hij gaf. Welnu! Men leze de novelle zelve en men zal zien, dat zij eene aangename, onderhoudende lectuur aanbiedt, zeer geschikt voor verpoozing van ernstiger bezigheid.
In spijt van hen, die van aankondigers eene inhouds-opgaaf eischen van de verhalen, welke zij ter sprake brengen, doe ik dit in den regel niet. Voor degenen, die ze reeds gelezen hebben, is het onnoodig, en voor hen, die er nog kennis mede moeten maken, beneemt het te veel van de illusie. Van freule Marie zeide ik boven reeds, dat zij het lot van een kind zich aantrok: zij zelve en dat kind, thans tot volwassen leeftijd gekomen, zijn de hoofdpersonen van de hier geschetste tafereelen. De vader komt uit Amerika terug, en welken invloed hij op beider lot uitoefent...... dat alles vertelt u Ising, natuurlijk met nog velerlei er bij van de personen, met welke hij zijne freule en haar protégé in aanraking brengt.
Geheel overeenkomstig het lichtzinnig karakter van den baron, laat hij den in zijn vaderland teruggekeerden, tot een halven Amerikaan geworden man, allerlei materialistisch-deterministisch gekleurde denkbeelden uitkramen; maar ten bewijze, dat hij zelf het met deze zoogenaamde philosophie niet eens is, legt hij een paar zijner personen bedenkingen hiertegen in den mond, die aan den godsdienst ontleend zijn; en het verhaal eindigt met de verzekering van den would be philosoof: ‘Die gedachte, mijn jongen, die ons leidt door het leven, komt van hooger!’...... Goed zoo, Ising! Beter, indien er nog iets meer van dien ‘godsdienst’ in uw boek te zien ware gekomen! Niet, dat ik of mijne geestverwanten van den novellist verlangen, dat hij zal moraliseeren of theologiseeren, maar omdat hij ver beneden de eischen der kunst blijft, als hij een zeker aantal zoogenaamd fatsoenlijke menschen ten tooneele voert, die allen, zonder onderscheid, met woord en daad toonen ‘met allen godsdienst gebroken te hebben,’ zooals Jan Rap dit noemt. Hoeveel ongeloof, wangeloof, bijgeloof, materialisme, pantheisme, atheïsme..... of hoe die dingen ook heeten mogen, er in de wereld onzer dagen ook zij, de godsdienst is en blijft eene macht, met welker aanwezigheid of afwezigheid de kunstenaar rekening houden moet, wil hij aan de werkelijkheid ontleende, min of meer geïdealiseerde menschen schilderen. Ik ben het volkomen eens met dien spreker, een jurist, die onlangs in het openbaar eene lofrede hield op Thorbecke, en beweerde, dat ‘zonder zedelijke en godsdienstige beginselen niemand op den naam van mensch aanspraak maken (ik spatieer), veel minder iets groots tot stand brengen kan.’ Van die beginselen, - liever noemde ik ze ‘zedelijk-godsdienstige’ dan ‘zedelijke en godsdienstige’ - maar van de door dien redenaar bedoelde beginselen is, God
dank! nog genoeg in onze samenleving aanwezig en zelfs werkzaam bij velen uit den be-