de zijde van haar ander ik, hare jongere, niet min begaafde zuster Virginie, weggenomen; de dood heeft aan eene achtbare tachtigjarige moeder haren steun, haren troost, haren trots, - aan een geliefd gezin het beste, het trouwste hart, - en aan de letterkroon van Vlaanderen den rijksten diamant ontroofd.
‘Verschoont mij, indien ik in den lof, welken ik van onze duurbare Ontslapene wil verkondigen, hare door dezen harden slag verpletterde zuster doe deelen, wier hart zoo harmonisch met het hare klopte, wier hoofd zoo harmonisch met het hare dacht. Ik zal zoo wreed niet wezen als de dood: onze liefde zal ze blijven vereenigen en beider naam steeds in éénen adem uitspreken.
‘Toen vóór eenige jaren in onze tijdschriften de eerste verzen van Rosalie en Virginie Loveling verschenen, luisterde iedereen met bewondering naar de gemoedelijke tonen van het edele zusterpaar. Men had hier geenen nagalm van de zangers, die haar waren voorgegaan: vol frischheid, vol oorspronkelijkheid, vol waarheid, spraken uit hare gedichten de rijkste menschenkennis en het diepste gevoel. De voortbrengsels van hare pen waren niet talrijk, en jaarboekjes en tijdschriften schatteden het voorrecht zeer hoog met de kleine meesterstukken begiftigd te worden. Het waren nederige veldbloemen, die zich eerst onder het loof verborgen, maar zich door haren balsemgeur verrieden, en weldra aller oogen op zich trokken. De gedichten van Rosalie en Virginie waren niet groot van omvang; doch zij hadden de ongewone en door iederen kunstkenner zoo zeer gewaardeerde verdiensten, dat in enkele weinige strophen meer werd gezegd, dan vaak in groote boekdeelen van anderen. Hier had men geenen bombast, die den eenvoudigen lezer voor een oogenblik verbijstert, geene groote woorden, geene holle klanken, die hem verbluffen, maar het reinste, het verhevenste gevoel en de keurigste beelden in passende taal uitgedrukt. Vóór weinige maanden werd de beminnaar der Nederlandsche letteren door eenen sierlijken bundel novellen van Rosalie en Virginie verrast. Stonden zij tot dan toe in Noord- zoowel als in Zuid-Nederland als dichteressen hoog aangeschreven, niet minder lof mochten zij thans inoogsten met hare zoo oorspronkelijke tafereeltjes in proza, welke voor het meeste deel aan het buitenleven ontleend, met al de keurige netheid van de groote meesters der Oudhollandsche schilderschool zijn gepenseeld. Dezelfde uitstekende hoedanigheden, die iedereen in de gedichten had geprezen, vond men in de voortreffelijke verhalen terug.
‘Aan de uitmuntendste aesthetische gaven paarde Rosalie de meest omvattende kennis. Haar dorst naar wetenschap was onverzadelijk, en de voornaamste talen van Europa hadden voor haar geene geheimen. Doch hoe mild ook door de natuur bedeeld, en hoe overvloedig de verstandelijke schatten waren, die zij zich had verworven, was zij de zedigheid, de bescheidenheid, de eenvoudigheid zelve.
‘Lieve Vriendin, wij zullen elkander op de aarde niet meer wederzien; maar uw aandenken zullen wij heilig in ons harte bewaren. Gij hebt door de gaven van uwen geest uwen geboortegrond verheerlijkt, en het diep gezonken Vlaanderen, dat Gij zoo warm bemindet, helpen opbeuren. Het zal U steeds erkentelijk blijven gedenken. Uwe plaats is hier, aan de zijde van de mannen, die zooals Gij hun leven aan de Nederlandsche kunst hadden gewijd; en wanneer de dankbare landgenoot de grafsteden komt bezoeken, waar de edelste zonen van Vlaanderen, waar Willems, Ledeganck en Van Duyse rusten, zal hij de duurbare vrouwe, het sieraad harer kunne en den roem des vaderlands, niet vergeten.
‘Vaarwel, lieve Vriendin, Vaarwel!’
Zóó sprak, den 7den Mei, op het kerkhof van St. Amandsberg, een van België's begaafde zonen, Prof. Heremans, van Gent. Hem was een vriendin ontvallen, Rosalie Loveling. Zijn woord vond weerklank in Noord en Zuid. De gezusters Loveling hadden zich vele vrienden verworven, beiden door haar proza en door haar poëzie.