| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
De Oostersche quaestie.
Aller politieke oogen wenden zich dezer dagen naar Berlijn, zooals zij vroeger gekeerd werden naar Parijs. In de Duitsche hoofdstad toch vergaderen de premiers van de drie machtigste rijken van Europa en, te oordeelen naar het gevolg waarvan zij vergezeld zijn, moet er heel wat verhandeld worden, meer zou men haast zeggen, dan over de Turksche zaken. De gewone jaarlijksche reis van den Czaar naar Ems kwam juist van pas, bood een welkome gelegenheid aan, want de Turksche verwarring is in den laatsten tijd van dien aard geworden, dat waarlijk wel een gezette overweging noodzakelijk is. In het najaar scheen 't dat de opstand in Bosnië en Herzegowina - dank zij het vrede-keizersverbond - spoedig zou uitsterven. De winter met zijn ditmaal vreeselijke gestrengheid is niet gunstig voor zulke bewegingen, die haar oorsprong inzonderheid ontleenen aan ondernemende partijgangers en fortuinzoekers. En zoolang men overtuigd kon zijn, dat geen der groote Mogendheden voor 't oogenblik een oplossing van de Oostersche quaestie wenschte, kon men ook niet aan eenig slagen van den opstand gelooven. En die overtuiging werd nog versterkt, toen de Oostenrijksche Minister van Buitenlandsche Zaken graaf Andrassy op het laatst van Januari (31) met zijn bekend hervormingsplan voor den dag kwam, dat de goedkeuring had mogen verwerven van Rusland en spoedig ook door den Sultan werd aangenomen. Wat toen had moeten geschieden, gebeurde echter niet; den opstandelingen werd niet kort en goed, hetzij door de Turksche Regeering, hetzij door de diplomatiek intervenieerende Mogendheden, de wet der onderwerping voorgeschreven; de Sultan liet eerst de zaken haren loop, nadat hij de Keizerlijke Mogendheden indirect verantwoordelijk had gesteld voor de verdere stappen der muiters; van den anderen kant liet men zich in met onderhandelingen, die namens de Mogendheden door den Oostenrijkschen Gouverneur van Dalmatië, generaal Rodich met de Bosniërs werden gevoerd; het gevolg was, dat
deze tegeneischen stelden, waarborgen eischten tenopzichte van de uitvoering der hervormingen en bovendien een diep ingrijpende verandering wilden brengen in de verdeeling van het landbezit. Toch zou ook al pratende en onderhandelende de beweging zijn doodgebloed, indien men in eenig opzicht praktisch de muiters had beduid, dat er een eind moest komen aan 't verzet. Dit was echter niet het geval, integendeel Oostenrijk ging voort de vluchtelingen uit Bosnië en Herzegowina, d.i. de vrouwen en kinderen en grijsaards te ondersteunen, te voeden, te onderhouden, zoodat de mannen, die de wapenen konden dragen, zich gerust aan
| |
| |
hun handwerk, den guerilla-oorlog, konden wijden. De grenzen werden niet streng afgesloten, zoodat de vrijscharen steeds van buiten werden aangevuld met vreemdelingen, die in hun eigen vaderland niets te verliezen en elders licht wat te winnen hadden. Servië en Montenegro rammelden met de wapenen, ondersteunden ondershands de opstandelingen, en boezemden dezen nog meer door hun houding moed in en hoop voor de toekomst. Een afdoende waarschuwing van Rusland of Oostenrijk zou spoedig hierin verandering hebben gebracht, maar ook hier handelde de diplomatie in den geest van hare traditioneele tegenstrijdigheid, zoodat zij eindigde met de Turksche zaken nog meer in de war te sturen dan zij 't reeds waren. Eerst was met verbazingwekkenden omhaal het hervormingsprogram vastgesteld, met de noodige formaliteiten aangeboden en spoediger door den Sultan bewilligd dan men verwachtte; maar toen de muiters bezwaren maakten, werd het kostelijk werk van graaf Andrassy weer terzij gesteld. Rusland althans meende terstond, dat er wel wat te zeggen viel voor de bezwaren der opstandelingen en de diplomatieke overwegingen namen weer een aanvang; te Berlijn zal men nu op de een of andere wijze een tweede verbeterde en vermeerderde editie maken van het hervormingsplan van Andrassy, om het wellicht ook weer te laten rusten, wanneer de Christelijke oproerlingen er geen genoegen mee nemen, of wanneer het blijkt dat het plan praktisch onuitvoerbaar is; of ook wel, er wordt een nieuwe schepping gemaakt, die het broddelwerk der vroegere diplomatieke kunsten evenaart, volgt wellicht de oprichting van vasalstaatjes, die, met alle mogelijke soorten van moderne vrijheden toegerust, toonbeelden blijven van verwarring en bronnen van onrust voor de omliggende Staten.
Het zikzagrijden der diplomatie heeft intusschen tengevolge gehad, dat de toestand veel ongunstiger is geworden; de opstand heeft door den langen duur en door de feitelijke erkenning van den kant der groote Mogendheden meer vastheid gekregen, Montenegro en Servië hebben tijd gehad hun aandacht te wijden aan de organisatie hunner strijdkrachten. De onzekerheid heeft schadelijk teruggewerkt op Turkije, en het is niet meer dan natuurlijk, dat zich in een Staat zoo zwak, zoo slecht georganiseerd als Turkije, meer teekenen van ziekte openbaren, wanneer hij onderworpen wordt aan zulk een zonderlinge diplomatieke kuur. In Bulgarije, waar men een paar jaar geleden de kerkelijke zelfstandigheid wist te verkrijgen als voorspel van de nationale politieke, begon 't te gisten en werd het ingenieuse plan uitgedacht een modernen constitutioneelen Staat te maken, waarvan men den steeds afwezigen Sultan wel als ‘Koning’ wilde erkennen. De minachtende wijze, waarop de Christelijke Mogendheden inderdaad de Turksche Regeering behandelden, de ondersteuning van de oproerlingen en het plaatsen van den Sultan op de meest vernederende wijze onder voogdijschap met den schijn van den bestaanden toestand te wil- | |
| |
len handhaven, heeft daarbij onder de Halve-Maans-geloovigen een bedenkelijke agitatie doen ontstaan, waarvan de moord op den Franschen en Duitschen consul te Saloniki gepleegd, een der vruchten is. Een feit als die moord, schijnbaar te voorschijn geroepen door toevallige omstandigheden, staat nooit alleen, maar hangt door nauw zichtbare draden met een geheelen toestand van een Rijk, van een volk samen. Neem daarbij de wanhopig verwarde financiën van het land van Mohammed's opvolger, dan komt men tot de slotsom, dat het werk, door de drie groote keizerlijke premiers te Berlijn te verrichten, lang niet zoo gemakkelijk is en - kan men er bij voegen: zij hebben 't er naar gemaakt.
Wij zullen den schijn niet aannemen van ingewijd te zijn in de geheimen van het ter Berlijnsche conferentie verhandelde en beoordeelen den toestand naar de werkelijkheid, voorzoover die uit verschillende en ongelukkig genoeg, meestal zeer partijdige berichten valt op te maken, - de werkelijkheid, waarmee ook de diplomatie in 't eind heeft te rekenen, waarvan zij dikwijls het slachtoffer wordt. En dan komt het ons voor, dat de geheele behandeling van den opstand in Bosnië en Herzegowina thans een ander geneesmiddel, - of om het meer juiste woord te gebruiken, - een ander lapmiddel noodzakelijk maakt; de opstand is ingeworteld, hij is een macht geworden, vooral in verband met de omgeving; de afscheiding, de haat tusschen de Christenen en de Muzelmannen heeft een diepte verkregen, dat een gemengd bestuur om te waken over de uitvoering der noodzakelijk geachte economische en administratieve hervormingen een onmogelijkheid is geworden. Afscheiding van de Christelijke en Mohammedaansche bevolking, elk onder haar eigen bestuur, zal thans noodzakelijk zijn.
Wat men in vroeger jaren voor Servië heeft beproefd en daar althans ettelijke jaren heeft standgehouden, zal wellicht ook hier dienst kunnen bewijzen. Men had in Servië vroeger twee administratieve besturen op hetzelfde grondgebied, een dubbele rechtspleging, een Turksche en een Christelijke, tenzij een of ander district òf uitsluitend bestond uit Christenen òf uit Turken; aan het hoofd van het geheel stond een Christelijk vorst, onder erkenning van de souvereiniteit van den Sultan, die tevens in de voornaamste plaatsen bezetting hield. Voor Servië heeft deze toestand een vijftig jaren stand gehouden, totdat hij bezweek aan zijn onhoudbaarheid; de meer vrije ontwikkeling deed de Turksche bezettingsbanden te zeer klemmen en het verschillend bestuur werd een onmogelijkheid. Eindelijk volgde de erkenning van Servië als een alleen schatplichtige vasalstaat, terwijl de Turksche bezetting uit al de plaatsen werd teruggetrokken.
Men weet wat na dien tijd is gebeurd; Servië is er niet rijker op geworden, want het kon dezer dagen met de uiterste inspanning noch binnen- noch buitenslands een leening tot stand brengen; rust heeft het land nog weinig gekend; het bleek dat de Serven even goed konden
| |
| |
samenzweren tegen hun eigen Regeering als tegen de Turken; de Ministeriën wisselden schier zoo snel als de wind; de beschaving vertoonde zich meer in den uiterlijken nagemaakten vorm dan in de wezenlijke ontwikkeling. De vooruitgang der Serven bestaat voornamelijk in hun begeerten; eerst wilden zij als Christenen door eigen-geloovigen bestuurd worden; toen moesten de Turken geheel het land uit en thans zint men op de beste middelen om land van de Turken te nemen en droomt van een groot Servisch rijk, waartoe niet alleen Turkije, maar straks ook Hongarije en Oostenrijk hun bijdragen moeten leveren door alle streken af te staan, waar de Zuid-Slaven de meerderheid vormen.
Men moet dit den Serven niet ten kwade duiden; het ligt geheel in het instinkt; wanneer men iemand beschuldigen wil, moet men 't de diplomaten doen, die meenden in de regeling van de Servische quaestie indertijd een wonderstuk van wijsheid te hebben geleverd.
Toch heeft men op dit oogenblik met Herzegowina weer een soortgelijke regeling op het oog. Onder de eischen, die door de opstandelingen zijn gesteld, eischen die door Rusland met kracht worden ondersteund, behooren o.a.: Turkije zal voor altijd zijn leger uit Herzegowina terugtrekken en slechts zooveel troepen achterlaten als noodig is voor de garnizoenen te Mostar, Stolac, Trebinje, Niksic, Pleolje en Foca; de opbrengst der belastingen, volgens het ontwerp-Andrassy voor Herzegowina en Bosnië zelf bestemd, zal niet blijven in handen van Turksche ambtenaren, maar gesteld worden onder onmiddellijk toezicht van een Europeesche commissie. Eerst was er sprake van gemengde besturen, maar na de wending, die de verhouding tusschen de Turken en de Christenen heeft genomen in den laatsten tijd, schijnt men, en terecht, intezien dat deze een onmogelijkheid zijn geworden en tweeledige besturen, naar den aard der bevolking, moeilijk kunnen worden ontbeerd. Er ontbreekt nog slechts aan een nationale prins of vorst, en voorzeker zou ook dit reeds ernstig overwogen zijn, indien Oostenrijk niet na de ervaring van het naburige Servië zeer teergevoelig was op dit punt; nu zal men 't wellicht met een Christelijk gouverneur doen, maar - de zaak komt eigenlijk op hetzelfde neer.
Nu heeft deze regeling, die voor Servië langen tijd veel bruikbaars had, voor Bosnië eigenaardige bezwaren; de bezittende klasse in Bosnië, schoon Slavisch van afkomst, is Mohammedaansch en heeft zich met de Turken vereenzelvigd, met welke zij thans dezelfde belangen heeft; met name is het landbezit hier in handen van Mohammedanen; het ontwerp van Andrassy spreekt wel van verbetering van den agrarischen toestand der bevolking en de muiters spreken in hun verklaring, als ware 't de eenvoudigste zaak der wereld, van het afstaan van éen derde gedeelte van den grond aan het Christelijk volk, omdat dit volk anders niet leven kan, maar iedereen begrijpt dat dit niet zoo gemakkelijk gaat; men kan toch moeilijk dat derde gedeelte ten algemeene nutte onteigenen. De bezitters althans zullen daarvan niet veel begrip hebben.
| |
| |
Maar gesteld dat men ongeveer op deze wijze een regeling tot stand brengt, waarmee èn de Turken èn de Christenen in Herzegowina en Bosnië genoegen nemen, dan zien wij nog niet in, hoe men aan zoo iets den naam kan geven van een oplossing der quaestie. Dat voor Servië vijftig jaren geleden iets van dien aard kon dienen, is geen bewijs dat het ook thans aanbevelingswaard is; de tijden zijn zeer veranderd; de Turksche Staat is in dezelfde evenredigheid zwakker geworden als het bewustzijn van nationale kracht bij de Slavische bevolking is toegenomen; en de begeerte is nog grooter dan haar kracht, een begeerte gevoed door de ervaring, dat zij onder alle omstandigheden het troetelkind blijft van de Christelijke diplomatie en de Christelijke publieke opinie. Als een Turk een Christen vermoordt, gaat er een kreet van verontwaardiging op, maar wanneer de Christelijke muiters in Herzegowina afschuwelijke wreedheden bedrijven tegen de Mohammedanen, dan zwijgt de beschaafde Christenwereld, alsof 't een zaak is, die van zelf spreekt. De ervaring heeft geleerd, dat de Servische regeling een overgangstijdperk was, en het ligt in den aard der zaak, dat 't met Bosnië en Herzegowina op dezelfde wijze zou gaan, maar met sneller slag; men kan gerust aannemen dat tengevolge van de veranderde omstandigheden de tientallen van jaren tot eenheden worden teruggebracht. Wellicht nog korter, want de gisting in geheel het noordelijk gedeelte van Turkije is blijvend; het is noch den Serviërs noch den Montenegrijnen er in de eerste plaats om te doen een meer rechtvaardig bestuur voor de christentjes in Bosnië te verkrijgen, maar - aan het Turksche wanbestuur de gronden te ontleenen voor een annexatie ten eigen bate. Wordt aan dien annexatielust niet tegemoet gekomen, - en Oostenrijk heeft overwegende reden om zich tegen een vergrooting van de langs zijn grenzen gelegen woelige Slavische vasalstaten te verzetten - dan duurt de opgewondenheid
voort en de Europeesche diplomaten kunnen ongeveer elk jaar confereeren over de Christelijk Turksche verwarring. Al gaf Oostenrijk zijn toestemming tot vergrooting van Servië en Montenegro ten koste van Turkije, ook dan nog is de rust slecht verzekerd, want heden éen door den haat en den rooflust tegen Turkije, staan Serven en Montenegrijnen, Rumeniërs en Bulgaren, wellicht ook de Grieken straks tegenover elkander; het doel van deze in bloedmenging verschillend maar allen overwegend Slavisch gekleurde volksstammen is niet de vorming van vele kleine staatjes, die door onderling verbond sterk kunnen zijn, maar overeenkomstig het nationale droombeeld de vorming van een groot Zuid-Slavisch rijk. De ligging reeds brengt dit mee; alle volken jagen naar zeegebied om een weg te vinden voor hun handel; vandaar dat allen 't ook voorzien hebben op Oostenrijksch Dalmatië.
Men kan de opmerking maken, dat de Europeesche diplomaten dien toestand niet hebben geschapen en er derhalve niet voor verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Volkomen juist, maar men kan hun wel
| |
| |
de eer geven, dat zij de oplossing van dien toestand in vele opzichten zeer hebben bemoeilijkt. De heerschappij van Turkije over de Zuid-Slavische volksstammen op zijn gebied schijnt een onnatuurlijke toestand, inzoover dat men een vereeniging heeft van geheel ongelijksoortige grootheden; volksaard en godsdienst verschilt; natuurlijk is echter die toestand naar de volkerwet, die voorschrijft, dat de meer sterke heerscht over den zwakke; het Ottomanische rijk was steeds de sterkere tegenover de Slavische volksstammen, die doorgaande zich hebben onderscheiden door hun onderlinge verdeeldheid en hun gebrek aan organiseerende kracht. Naarmate de Turken zwakker worden, vervalt het natuurrecht om te heerschen over de Slaven; juist in hun verzet tegen de Turksche heerschappij oefenen deze hun kracht, kunnen door ervaring leeren, dat gebrek aan organiseerend vermogen overal en altijd tot minderheid, tot overheersching door anderen veroordeelt.
De geschiedenis gaat echter langzaam, vooral in vergelijking van onze gedachten; gesteld, er is een eeuw noodig voor de verzwakking der Turken en de krachtsontwikkeling der Slavische volksstammen, dan is het verstandigst dien strijd zijn gang te laten gaan; de tooneelen, die daarbij plaats hebben, zijn wel wat schokkend voor de beschaafde zenuwen, maar er is nu eenmaal geen andere uitweg; het verschil met den strijd onder de meer beschaafden om de heerschappij, om macht, is ook zoo groot niet als wel schijnt; onder de laatsten wordt hij meer wetenschappelijk gevoerd, maar daarom niet minder bloedig; in den strijd tusschen Duitschland en Frankrijk zijn zooveel duizenden gevallen als tientallen in de gevechten tusschen de Slavische opstandelingen en de Turken; de Turksche vechtpartijen kosten in elk geval minder geld.
Maar wat doet de Europeesche diplomatie? Is zij rationeel genoeg om dien strijd te laten geworden, de natuur haar gang te laten gaan in haar werk, met beperking zooveel mogelijk van het terrein van den strijd, zoover dit voor anderen, niet in het proces betrokken, noodig is? Neen, zij grijpt niet alleen ontijdig in, maar handelt buitendien nog in tegenspraak met het door haar vooropgezette beginsel. Naar de diplomatieke leer van het Europeesch evenwicht moet het Turksche Rijk behouden blijven in zijn tegenwoordigen toestand, zoo mogelijk sterk zijn of worden, omdat zijn verbrokkeling een te grooten schok kan geven aan Europa; zoodra er echter op eenig punt van het Turksche grondgebied verzet onder de Christenen komt, de mare van opstand wordt verspreid, treedt de diplomatie tusschenbeide en altijd ten gunste van de Christelijke muiters.
Het bestuur is in een Staat als Turkije zonder eenigen twijfel slecht maar het is op de eene plaats niet slechter dan de andere en als regel kan men stellen, dat de opstand onder de Christelijke bevolking in de eerste plaats moet geweten worden, niet zoo zeer aan het Turksche wanbestuur als wel aan de woelzieke partijhoofden, fortuinzoekers,
| |
| |
die door eerzucht worden gedreven om een rol te spelen en macht te verkrijgen. De Grieken hebben tot eigen schade hun onafhankelijkheid voor een goed deel te danken aan de Europeesche Mogendheden, die op Christelijke wijze de Turksche vloot in den grond boorden.
De opstand in Bosnië en Herzegowina zou reeds lang gedaan zijn, indien de muiters niet voortdurend ondersteuning ontvingen uit Servië en Montenegro, maar wanneer de Sultan dreigt de Vasalstaten den oorlog te verklaren, wordt van Russische zijde een veto ingediend. En zoo min als Rusland is Oostenrijk geneigd om het nationaal instinct van de Slaven in Turkije tot zijn recht te laten komen. Noch het gebied van Servië noch dat van Rumenië mag worden uitgebreid, terwijl Griekenland reeds vroeger de gunst der Mogendheden, ook van Rusland, heeft verbeurd. Moet Turkije nu opnieuw verzwakt worden door de muiters met hun overdreven eischen in het gelijk te stellen, en een nieuw Staatje gemaakt, dat noch zelfstandig noch onderworpen is, visch noch vleesch, een nieuwe proefneming met een oud recept, dan kwetst men evenzeer Turkije als de model-vasalstaatjes, die men vroeger zelf heeft helpen oprichten, geeft aan den strijd niet zijn natuurlijke wending, maar schept iets dat nog onmogelijker is dan de oude toestand van de heerschappij der Turken.
De diplomatie werkt tegen den stroom in, en zal dat ondervinden. Niemand kan gelooven aan het voortdurend bestaan van Staatjes als Servië, Rumenië, Montenegro, die gemaakt zijn, vóor zij de kracht hadden om te bestaan, gemaakt met zoogenaamd liberale constituties, die de weinige organiseerende kracht, welke die volksstammen hebben, geheel vernietigen, die in hun geheele zijn dat avontuurlijk karakter toonen, 't welk bij hun oorsprong past. Wanneer de diplomaten in dezelfde richting voortwerken, zooals thans op de Berlijnsche conferentie weder het geval schijnt te zijn, kan men veel vrucht verwachten van hun werkzaamheid? Neen; wel kan het gelukken voor het oogenblik de rust te herstellen, maar de wond blijft en met een nieuwen pleister wordt zij stinkender gemaakt en een verergering voorbereid.
Wat er van het Balkanschiereiland worden zal, is in 't eind der zaak moeielijk te zeggen. Het Turksche Rijk neigt ten val en de ontbindende krachten zijn in den laatsten tijd zeer werkzaam; in Azië dunnen nu en dan pest en hongersnood de gelederen der ‘geloovigen’, terwijl een financiëel bankroet de staatsmachine te Konstantinopel dreigt te doen stilstaan. Voeg daarbij het overal toenemend fanatisme, dat als een koorts door de aderen woelt van de Mohammedanen, - fanatisme is al dronkenschap, 't verwart de rede, - dan begrijpt men, dat de groote, lang verwachte catastrophe van den val van de Turksche heerschappij in Europa wel eens niet meer zoo ver zou kunnen zijn, als men in de laatste jaren meende.
Die val is echter niet denkbaar zonder ook in Europa een groote botsing teweeg te brengen. Liet men de bevolking van het Balkan- | |
| |
schiereiland aan haar lot over, dan zou men een onderlingen strijd verkrijgen van de verschillende volksstammen - ruw naar hun aard en hun geringe ontwikkeling, - waarin ten slotte de sterkste de overwinning behaalde en zijn heerschappij aan de anderen opdrong. De ligging echter van het land heeft van alle eeuwen her gemaakt, dat het de begeerte opwekte van de naburige rijken. Sinds Engeland zich teruggetrokken heeft, - de ‘zieke man’ zit zoo diep in de schuld, dat er niets meer aan te verdienen is voor de Engelsche kapitalisten, - treden Oostenrijk en Rusland beiden als mededingers op voor het bezit. Het moeilijkst is de zaak voor Oostenrijk, want een vermeerdering van zijn Slavische bevolking moet de zwakheid van het Keizerrijk vergrooten, dat sinds den dualistischen regeeringsvorm, het vergelijk met Hongarije, toch reeds van zijn grootste kracht is beroofd. Als mededinger van Rusland kan Oostenrijk zich te minder doen gelden, omdat de derde in het keizersverbond, Duitschland, bij de verdeeling van het Turksche rijk slechts het belang heeft van de voortdurende goede verstandhouding met Rusland. Ligt het werkelijk in de bedoeling van de Russische staatkunde om zich als eenigen of hoofderfgenaam van het Ottomanische rijk te doen gelden, zooals men uit de ligging der landen voorspellen moet en naar de wetten der geschiedenis waarschijnlijk achten, dan kan men dit voor de Zuid-slaven geen ongeluk noemen. Met te weinig organiseerend vermogen toegerust om hun nationale droomen te verwezenlijken, onderling verdeeld en elkander niet minder vijandig dan zij het thans den Turken zijn, zou de Russische heerschappij een toestand van orde scheppen, die de voorwaarde is van maatschappelijke welvaart en ontwikkeling.
't Is echter niet waarschijnlijk, dat deze heerschappij zal zijn naar den zin van die Christelijke bevolking, welke thans Europa in rep en roer brengt met haar klachten over de Turksche dwingelandij. Het bouwen van de Slavische bevolking op de hulp en de ondersteuning van Rusland, die zij ook werkelijk geniet, en meestal zeer onrechtmatig, - doet denken aan de vlieg, die door de kaars wordt aangetrokken, totdat zij daarin vindt het einde van haar vlucht.
Mag men dit einde van de dusgenaamde Oostersche quaestie voor waarschijnlijk houden naar de gegevens, waarover wij thans kunnen oordeelen, dan moet men hulde brengen aan het practisch instinct van de Engelschen, die, zoodra het behoud van Konstantinopel, en daarmee de sleutel van de Zwarte zee onwaarschijnlijk werd, zich een invloedrijke stelling verzekeren aan het Suez-kanaal, ten einde te water althans meester te blijven van de Middellandsche zee, den weg naar Indië. De aandeelen toch, die de Engelsche Regeering van den armen khedieve kocht, geven eventueel een geschikte aanleiding om vasten voet te nemen aan den ingang van de Roode zee. De zaak is allereenvoudigst, genoeg om Disraeli een goeden naam te bezorgen in de Engelsche geschiedenis. Een man, die op een gegeven oogenblik zulk
| |
| |
een besluit neemt, moet ook een politieke bedoeling hebben met het scheppen van den titel voor de Koningin van Keizerin van Indië. 't Schijnt wel wat kinderachtig voor onzen beschaafden tijd, maar nog kinderachtiger was de oppositie van de Engelsche liberalen tegen den uitstekenden politieken zet van den conservatieven premier.
14 Mei '76.
Noorman.
|
|