De Tijdspiegel. Jaargang 33
(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.
| |
[pagina 49]
| |
kracht; speculeerend op het aangeboren bijgeloof der groote menigte, bedekten weldra tal van vereenigingen, door éen band, éen doel verbonden, het land; men had apostels voor arbeidersvereenigingen en voor militaire genootschappen, en wie niet vrijwillig zich aansloot, werd uit vrees gedwongen, want wie weigerde zich clericaal te toonen, kon verzekerd zijn, dat hij in zijn maatschappelijke promotie werd tegengewerkt. Iedereen toch wist, dat een clericale tint een aanbeveling was bij den President der Republiek en zijn omgeving; hier werd alles gedaan om het zoogenaamde geloof te bevoordeelen en in het oog der menigte te verheffen; de burgerlijke begrafenissen, d.w.z. de grafbrenging van hen, die 't hadden durven wagen zonder bijstand van een priester afscheid te nemen van het leven, werden achtergesteld bij de kerkelijke, die tot de alleen geprivilegieerden werden gerekend. In de Nationale Vergadering werd steeds een meerderheid gevonden, zij 't dan ook een schrale, om de clericale politiek der Regeering te ondersteunen, die dikwijls nog sterker zou zijn geweest, indien met het oog op het buitenland voorzichtigheid niet verplichtend ware gemaakt. En toen het zoover was gekomen, dat de stervende Nationale Vergadering de wijziging der wet op het hooger onderwijs goedkeurde, waarbij de oprichting van clericale universiteiten werd toegestaan met het recht om academische graden te verleenen, werd door al wie zijn sympathie voor het schoone energieke land nog niet had verloren - en hun aantal is nog altijd groot - een: arm Frankrijk! gemompeld en met schrik gedacht aan de klauwen van het kerkmonster, dat zijn nagelen in het vleesch van zulk een schoone prooi had geslagen. To be or not to be; voortgaan op dien weg, den weg van een smadelijken ondergang, of terugkeer en botsing, strijd op nieuw met de kerk, met de geestelijkheid, een van twee. De ontbinding van de Nationale Vergadering, de verkiezing voor de nieuwe Kamers zou de beslissing brengen; men dobberde tusschen vrees en hoop, wanneer men aan de toekomst dacht. Zonder twijfel, er waren lichtstralen; onmiddellijk na den oorlog, toen het gevoel van haat en spijt gloeide en brandde, hield men de anti-ultramontaansche politiek van Pruisen voor het zwakke punt der Duitsche veste, dat Frankrijk de revanche gemakkelijk zou maken; een verbond met Rome, niet uit overtuiging, maar uit berekening, scheen door de omstandigheden als aan de hand gedaan. Het is de Duitsche Rijkskanselier geweest, die het gevaar voorzag en door wel berekende politieke manoeuvres wist te keeren; en hij had den stroom des tijds in zijn voordeel; bij de verschillende Regeeringen wist hij de leidende staatslieden te bewegen front te maken tegen de eischen van het ultramontanisme en daardoor Frankrijk het uitzicht te benemen om ergens bondgenooten te vinden, wanneer het in de schaduw van het clericalisme optrad. Die overweging heeft zeker meer dan iets anders meegewerkt om zelfs den ouden Franschen bondgenootzoeker, | |
[pagina 50]
| |
Thiers, een anti-clericalen toon te doen aanslaan, en deze, die vroeger door de wet op het lager onderwijs zoo veel heeft bijgedragen om de macht van de geestelijkheid in Frankrijk te versterken, verkondigde thans dat het bondgenootschap met de ultramontanen Frankrijk's positie tegenover Europa gevaarlijk maakte. Ridderlijker en waardiger was de houding van Gambetta tegenover het Vaticaan. In een tijd toen het nog gevaarlijk was tegen de ultramontanen op te treden, omdat zij ook de vijanden waren van Duitschland, wierp hij in zijn orgaan, de République Française, de duisterlingen den handschoen toe, omdat zij de vrijheid en ontwikkeling van Frankrijk bedreigden en 't in erger boeien dreigden te kluisteren dan de Duitsche wapenen; jaren lang, met woord en daad heeft de ex-dictator met moed en kracht gestreden tegen den gluipenden vijand en niet alleen elke hulp versmaad, welke van dien kant kon komen, maar ook een bondgenootschap met de zwarte bende Frankrijk's ondergang genoemd. Maar hoever zou de stem van Gambetta en Thiers reiken? Indien men de om hun radicalisme verdachte en gevreesde republikeinen ter wille van hun moed bewonderde, wist men toch evenzeer dat de aanhangers van den laatste hoofdzakelijk bestaan uit die bourgeoisie, welke uit zelfgenoegzaamheid onverschillig is ten opzichte van al wat met de kerk in betrekking staat, zoowel de macht als de beteekenis der kerk in het maatschappelijk leven miskennend. Er was nog grooter bezwaar; de Regeering van Frankrijk was in clericale handen; of de Maarschalk, door zijn bijgeloovig Iersch bloed den ultramontanen uit instinkt genegen was, dan of hij zich als een goed man liet beheerschen door zijn bigotte vrouw, het feit was algemeen bekend: de ‘loyale soldaat’ is een kerkelijk man en herhaalt van tijd tot tijd met nadruk: j'y suis et j'y reste; ondersteund eerst door De Broglie, daarop door Buffet, was het volgen van een politique de combat, d.i. van een anti-republikeinsche, anti-liberale en daarmede clericale staatkunde naast de jacht zijn lust en zijn leven. Alleen met de conservatieven verklaarde hij te kunnen regeeren, en die conservatieven bestonden uit reactionaire elementen, legitimisten, Orleanisten, Bonapartisten, die uit geestverwantschap of uit gemeenschappelijken haat tegen de Republikeinen, de clericalen naar de oogen zagen. Bevreesd voor de algemeene stemming waren 't de conservatieven, die in den Senaat een bolwerk wilden maken, tegen alle liberale aanvallen bestand; dreigde de bekrompen ‘loyale soldaat’ met zijn degen, dan moest hij althans éen Kamer hebben, waarop hij steunen kon, wilde hij eventueel het verwijt van een staatsgreep ontgaan. Zoo was alles wel en deugdelijk overlegd en de ultramontanen sloegen een ongekend hoogen toon aan, verzekerd dat het hun aan bescherming niet zou ontbreken; stouter werden de eischen, aan den Staat gesteld; hoopte men tengevolge van de nieuwe wet op het hooger onderwijs straks | |
[pagina 51]
| |
even geloovige dokters te verkrijgen als rechters en het geheel onderwijspersoneel op de Syllabus-leest geschoeid te zien, de plannen werden reeds ontworpen voor een geheele herziening van het moderne staatsrecht; adressen werden opgesteld tot afschaffing van het burgerlijk huwelijk, of althans achterstelling bij het kerkelijke. En indien men den geest der Regeering voegde bij de organisatie van de clericale vereenigingen, bij de materieele macht, waarover de kerk beschikt, bij de regeling van het lager onderwijs, dat grootendeels in handen is van de kloosterbroeders, - immers, dan pleitte de waarschijnlijkheid er voor, dat het ultramontanisme nog schoone dagen in Frankrijk zou beleven. Die uiterlijk zoo gegronde verwachting is echter niet verwezenlijkt, en het scheen zelfs of de Voorzienigheid, waarvan de clericalen, als bijzonder ingewijden in den Godenraad, het monopolie beweren te bezitten, meewerkte om de heeren vromen teleur te stellen. Immers, wat de vorming van den Senaat betreft, was de verwachting der conservatieven gegrond; de leden werden verkregen door een kiescollege, samengesteld uit afgevaardigden van de Gemeenteraden, Algemeene Raden, Arrondissementsraden en Kamer; om den conservatieven uitslag voor goed te verzekeren zonden 75 van de 300 leden bovendien worden verkozen door de Nationale Vergadering, waarvan de meerderheid in beslissende oogenblikken altijd gebleken was betrouwbaar te zijn. Men kent de bittere geschiedenis van de verkiezing der 75 in de Nationale; door den afval van een deel der uiterste rechterzijde, die met de linkerzijde stemde, werd de meerderheid aan de republikeinen verzekerd, en men verkreeg in 't eind een Senaat, die een kopie kon heeten van de Nationale Vergadering, inzoover dat de doorslag werd gegeven door de conservatief-republikeinen of constitutioneelen; de houding van dezen moest natuurlijk grootendeels afhangen van de meerderheid in de Kamer van Afgevaardigden en kon in geen geval dienen tot het beoogde doel: een veste te zijn voor de conservatieve en clericale beginselen. Met spanning werd daarom de uitslag van de verkiezing voor de Kamer van Afgevaardigden te gemoet gezien; reeds de eerste stemming was gunstig voor de republikeinen en de talrijke herstemmingen bevestigden slechts het verkregen resultaat; de republikeinen hadden een aanzienlijke meerderheidGa naar voetnoot(*). Dit feit, hoe gewichtig ook op zich zelf, wijkt in belangrijkheid nog voor een tweede: de zuiver clericale candidaten hebben schier overal het onderspit gedolven; hier en daar werd een enkele gekozen, maar alleen, omdat de candidaat werd ondersteund door een der politieke partijen, Bonapartisten of legitimisten, die hun hulp boden uit berekening, uit haat tegen den republikeinschen candidaat. En ook deze partijen, de legitimistische en Bonapartistische, die uit den aard moesten | |
[pagina 52]
| |
overhellen tot een bondgenootschap met de ultramontanen, hebben het bij de verkiezingen zoo afgelegd, dat men veilig kan constateeren, dat de algemeene verkiezingen in Frankrijk zijn een anti-ultramontaansche manifestatie. Men had dit in het gunstigste geval kunnen verwachten van de verkiezingen in de steden, maar niet van die op het platteland, waar de ontwikkeling over 't geheel minder is en de invloed van den priester 't meest gevreesd wordt. Ook de Fransche boer echter, die eenige jaren achtereen door den pastoor is bewerkt, die de wondertochten heeft gezien naar Lourdes en andere plaatsen, die gehoord heeft van de nieuwe verschijningen van de ‘Moeder Gods’, die zijn penningske heeft moeten storten voor den Paus-martelaar, die honderd malen heeft gehoord in de prediking, dat Frankrijk alleen weer groot kan worden door zich te wijden aan ‘het Heilige Hart’, de Fransche boer, op wien alle fanatiseerings-kunsten zijn beproefd, heeft, niet door zijn verstandelijke ontwikkeling, maar door het instinkt, dat hem vrees inboezemde voor den terugkeer van de priesterheerschappij, zich verklaard tegen de ultramontaansche propagande. Het gescharrel met ‘het Heilige Hart’, de komedie met de wonderbedevaarten, de onbeschaamde leugentaal tegen den modernen Staat, de opruiing der geloovigen tegen de bestaande instellingen, dat alles heeft een tegenovergestelde uitwerking gehad; in weerwil dat door de afschaffing van de departementsstemming en de invoering van de verdeeling van het land in kiesdistricten, aan de plaatselijke invloeden de macht als scheen verzekerd, heeft gansch Frankrijk, dat naar den uiterlijken schijn te oordeelen, de knie reeds had gebogen voor het Jezuïetisme, op het beslissend oogenblik zich vermand en de ultramontaansche leiders een slag in het aangezicht gegeven, het heeft op de voorspelling, dat Frankrijk, oud en afgeleefd, zich in de armen zou werpen van het bijgeloof, geantwoord met een krachtig: Jamais! De Regeering, die zich tot bondgenoot had gemaakt van het clericalisme, die angstig lette op elken wenk van den priester, heeft in de nederlaag van de ultramontanen gedeeld; de vice-president-Minister Buffet, de ziel van de Regeering en de medestander van den President der Republiek, viel eerst voor den Senaat en daarna in vier districten, waar hij voor de Kamer candidaat was gesteld. Met de clericalen werd dus de Regeering op de meest ondubbelzinnige wijze veroordeeld; het was het einde van de politique de combat, waarover vroeger reeds De Broglie was gestruikeld. Het partijkiezen van de overgroote meerderheid van Frankrijk tegen het clericalisme is vooral belangrijk, wanneer men in aanmerking neemt van hoeveel gewicht de stelling van Frankrijk voor de Zwarte Internationale is. Schijnbaar van geheel kerkelijken aard beoogt de Jezuïetenpartij met de Syllabusplannen inderdaad de heerschappij over de wereldlijke zaken; het is een stout gedachte en met ontzettende energie nagejaagde theocratie, waarbij de Paus wereldkeizer is, de | |
[pagina 53]
| |
generaal der Jezuïeten drager van den ‘Heiligen Geest’ en uitvoerder van zijn onfeilbaren wil; als eerste begin van uitvoering is daartoe noodig, dat de geestelijkheid werkzaam is naast en met een bevriende Regeering, die, zooals dat met Frankrijk een tijd lang het geval was en zooals men dat ook in Spanje met de troonsbestijging van Don Carlos hoopte te verkrijgen, de plannen der Curie ondersteunt, de geestelijkheid beschermt tegen kwaadwillige ongeloovigen, liberalen, en wat meer tot dit soort behoort; een der eerste maatregelen daarbij is het onderwijs, de school ‘terug te geven’ aan de Kerk en voor de ‘geloovigen’, in weerwil van hun gebrekkige ontwikkeling, de gewone maatschappelijke betrekkingen opentestellen en, wanneer zij op de kerkelijke inrichtingen de vereischte graden hebben verkregen, hun den voorrang te geven bij de benoemingen. Is eenmaal een land, een Staat op die wijze geclericaliseerd, dan brengt de logische gevolgtrekking mede, dat de Staat zijn macht ter beschikking stelt van de Kerk, wanneer deze het noodig oordeelt, dat het zwaard tegen de ongeloovige Staten wordt getrokken. Frankrijk en Spanje dreigden beiden het broeinest te worden van de ultramontaansche ondernemingen tegen de moderne Staten en, al heeft Frankrijk niet meer het overwicht in Europa, zooals dat vóor den laatsten oorlog het geval was, is toch de macht van dit land groot genoeg om door zijn arm te leenen aan het ultramontanisme, dit tot een wezenlijk gevaar te maken voor de rust van Europa. Dat heeft ook de Duitsche Rijkskanselier begrepen en van daar zond hij telkens zijn waarschuwingen naar Versailles om geen bondgenootschap aan te gaan met het Jezuïetisme. Door Frankrijk uitgeworpen heeft de Zwarte Internationale geen enkel land meer van eenige beteekenis, waar het op de hulp van de Regeering kan rekenen of, wat nog meer zegt, waar het de meerderheid der natie voor zich heeft. Met een verpletterende meerderheid heeft Frankrijk het ultramontanisme verworpen, terwijl ongeveer gelijktijdig de Spaansche roover, de dweperskoning Don Carlos op een smadelijke wijze over de Pyreneën vluchtte, aan de misleide volgers van de onzinnige geestelijken de overpeinzing nalatend van zijn belofte om Spanje gelukkig te maken. En ook daar, aan gene zijde van de Pyreneën vielen de verkiezingen (20 Januari) geheel anders uit dan men had verwacht en vormden de zwarte ridders in het Parlement slechts een kleine fractie, zoodat aan de handhaving der ‘Katholieke eenheid’ zelfs niet meer kan worden gedacht. Waarlijk, het ‘Jubeljaar’ heeft met al zijn gebeden en aflaten de Curie weinig gebaat en zij kan dit jaar veilig herdoopen en 't noemen ‘het onaangename jaar des Heeren.’ Meer het instinkt dan de verstandelijke ontwikkeling heeft - wij noemden 't straks - bij de meerderheid der Fransche kiezers zonder twijfel den doorslag gegeven om de priesterheerschappij af te stemmen; dat instinkt moet echter zijn grond hebben, en deze is hoogstwaarschijnlijk daarin gelegen, dat het kerkelijk geloof volstrekt niet zoo diep | |
[pagina 54]
| |
wortelt in het gemoed en volstrekt niet die bewegende kracht is, waarvoor de priester 't uitgeeft, en, voegen wij er bij, dat enkele uiterlijke verschijnselen zouden doen vermoeden. 't Is hiermee als met het marktgeschreeuw; iemand met gezonde zinnen zal 't wel niet nemen als maatstaf van beoordeeling van de heele maatschappij. Honderd bedevaartgangers maken een heel vertoon, maar men moet niet vergeten, wanneer men hen ziet, dat tegenover die honderd duizenden staan, die den spot drijven met die vrome praktijken, en het voorbeeld van Frankrijk doet in zoover goed, omdat t bewijst, dat het met de ultramontaansche bekeeringen zelfs onder gunstige omstandigheden lang niet zoo gemakkelijk gaat bij dit boos geslacht van de ongeloovige negentiende eeuw. Er schijnt echter een prikkel te moeten zijn om de ‘ongeloovigen’ wakker te maken en hun wil duidelijk te doen openbaren, en die prikkel was in Frankrijk aan den eenen kant de overmoed, de onbeschaamdheid van de Syllabusmannen, die, ondersteund door de Regeering, zich reeds gedroegen of zij meester waren in het vreemde huis van den modernen Staat, en het bewustzijn van het gevaar, waaraan men zich op staatkundig terrein blootstelde door zich te verlagen tot slippendragers van den onfeilbaren Paus. Thiers was werkelijk bang, dat de ultramontaansche beweging Frankrijk zou isoleeren en eventueel een coalitie tegen Frankrijk in de hand werken. Gambetta meende, dat Frankrijk zijn voorname stelling in Europa alleen dan kon hernemen, wanneer het zooals in vroeger dagen optrad als de verkondiger van vrijheid en beschaving. Beiden stelden zich aan het hoofd der liberale partij om de gemoederen te ontvlammen voor den strijd voor een ander geloof dan het kerkelijke. En eenmaal ontwaakt is het niet waarschijnlijk, dat de strijd zoo spoedig zal geëindigd zijn; de phrasen van scheiding van Kerk en Staat, de leuze van het laisser aller zijn feitelijk vergeten, de wapenen blijven aangegord; in de nieuwe Kamer is reeds het voorstel ingediend de smadelijke wijziging van de wet op het hooger onderwijs te herroepen en opnieuw uitsluitend aan den Staat het recht toe te kennen tot het verleenen van academische graden; op het hooger onderwijs volgt de strijd om de volksschool, sinds jaren grootendeels in handen der geestelijkheid; de afgevaardigde Bert diende zijn belangrijke voorstellen in tot het verplichtend stellen van het examen ook voor de schoolbroeders, die onderwijs wenschen te geven. De Ligue de l'Enseignement, die het verplicht kosteloos leekenonderwijs op haar vaandel heeft geschreven, ziet een betere toekomst geboren worden. En terwijl de mannen der verlichting juichen en de stroom reeds zoo machtig is geworden, dat de Regeering genoopt is te wijken en de ondersteuning van het clericalisme te laten varen, knarsetandt de ultramontaan van woede, dat de schoone prooi hem ontgaat. Op dien weg wordt Frankrijk herboren en herwint de sympathie van Europa, die men 't steeds noode onthield. | |
[pagina 55]
| |
De anti-clericale beweging in Frankrijk staat niet in noodzakelijk verband met den tegenwoordigen, den republikeinschen regeeringsvorm. In het algemeen zou men kunnen zeggen, dat de republiek als meer de vertegenwoordigster der liberale denkbeelden, ook uit den aard der zaak meer anti-clericaal moet wezen; maar men weet, er is onderscheid tusschen liberaal en liberaal, in Frankrijk en elders; het is de Fransche republiek geweest, die indertijd Rome weder voor den Paus heeft veroverd en den H. Vader tegen den wensch der Romeinen de ‘eeuwige stad’ binnengevoerd, terwijl in denzelfden tijd de liberale bourgeoisie hand aan hand ging met de Ultramontanen om het onderwijs over te leveren aan de kerk. De legitimisten zijn dikwijls tegenstanders geweest van de macht der geestelijkheid, omdat zij van deze gevaar duchtten voor het gezag der kroon, terwijl het evenzeer bekend is, dat de clericalen zelden trouweloozer bondgenooten hebben gehad dan de Bonapartisten. Wij moeten veeleer de zaak dus beschouwen, dat republikeinen, legitimisten en Bonapartisten de macht der clericalen in Frankrijk beurtelings gebruikt hebben, de een meer, de ander minder, om eigen gezag te bevestigen. Nu bij de algemeene verkiezingen de volkswil zich heeft doen kennen als zeer anti-clericaal, wat wij zonder twijfel moeten toeschrijven aan de onhandigheid, waarmee de ultramontanen de openbare meening hebben getart, - moet elke partij daarmee rekening houden en is een clericaal gezinde regeering, - men denke aan De Broglie, Buffet en Co. - een onmogelijkheid geworden. De vraag is echter, of Frankrijk werkelijk zoo republikeinsch is als het anti-clericaal bleek te zijn en tevens of die regeeringsvorm naar waarschijnlijke berekening ook die der toekomst zal zijn. Voor de deugdelijkheid van de algemeene republikeinsche overtuiging pleit, dat zij is uitgesproken tegen den zin der Regeering in, die bij het gecentraliseerd bestuur altijd een grooten invloed bezit; in waarheid bestonden er weder officieele candidaturen, en prefect en maire, bisschop en pastoor werkten mede om de aanhangers van Buffet en Co. te doen verkiezen. Toch werd die traditioneele invloed geheel geneutraliseerd door den tegenzin van de kiezers in een regeering, welker doel was alle krachten te vergaderen om de republiek geen republiek te doen zijn. Men moest dus wel gewichtige reden hebben om voor bepaalde republikeinen te stemmen. Inderdaad schijnt men ditmaal te hebben geluisterd naar het woord van den Franschen ziener, den ‘grooten kleinen man’: de toekomst behoort aan den meest wijze. De republiek had het naaste verleden en de naaste toekomst voor zich; het verleden, want zij was het die den Commune-opstand had gedempt, het grondgebied bevrijd, de verwarde financiën geregeld, terwijl de nijverheid onder de meest drukkende omstandigheden een hooge vlucht had genomen; rust en orde waren het program der republiek en uit alles bleek dat dit zou worden gehandhaafd; de toekomst, - want | |
[pagina 56]
| |
indien men de republiek wegdacht, voorzag men niets dan verwarring; trooncandidaten, die alles zouden aanwenden om hun gezag te bevestigen, en noch voor een burger- noch voor een buitenlandschen oorlog terugdeinzen. De keuze stond derhalve tusschen voortzetting van het bestaande, maar met eerlijker toepassing en daardoor rust en veiligheid, of onzekerheid, verwarring en wellicht oorlog; ‘de zaken gaan goed onder de republiek’, dacht de boer. Men zou tegen deze overweging, die in hoofdzaak zeker de Fransche verkiezingen geleid heeft, kunnen inbrengen, dat zij oppervlakkig is en er veel op valt af te dingen. De verdiensten der Republiek zijn deels het gevolg van de omstandigheden, deels daaraan te wijten dat de Republiek geen republiek was, en voorzoover zij het was, zij het land meer dan eens heeft blootgesteld aan het gevaar der onzekerheid. De demping van den Commune-opstand was zoo zeer een maatregel van zelfbehoud, dat er geen reden bestaat om daarvoor lof toe te kennen aaneen Regeering, die door haar onhandigheid, aanvankelijk gebrek aan energie en gemis aan tact, dien opstand veroorzaakte. De conservatieven hebben niet geheel ongelijk, wanneer zij spottend de schouders ophalen over een Thiers, wanneer deze zich gaarne de bevrijder van het grondgebied laat noemen, terwijl zijn daad alleen bestond in een financiële operatie, die tegenover Frankrijk's rijkdom weinig gewaagd scheen. Wanneer het grootste gedeelte van het land in staat van beleg verkeert, de vrijheid van vergadering evenmin wordt geduld als de vrijheid van drukpers, wanneer militaire rechtbanken met ongehoorde gestrengheid vonnissen over de deelhebbers aan een politieken opstand, dan kan men niet spreken van een republiek, maar van een militaire dictatuur. De kalmte als het gevolg der wijsheid is, wat ook een phrasenheld als Thiers moge beweren, een gedwongen fraaiigheid geweest. De onverstandige, onverbeterlijk parlementaire wijze, waarop Thiers het Presidentschap opvatte, heeft daarbij meermalen het land aan groot gevaar blootgesteld; zijn voortdurende bemoeiing als hoofd van Staat op de parlementaire tribune getuigde meer van eigenwijsheid dan van verstand. De toestand is bij de overdracht van het Presidentschap aan Mac Mahon zoo gespannen geweest, dat het volk zonder twijfel naar de wapenen zou hebben gegrepen, indien ze onder het bereik waren geweest. Dat de kalmte uiterlijk bleef bestaan, was meer het gevolg van den militairen maatregel, in de eerste dagen van de Republiek genomen, om de nationale garde te ontwapenen, dan wel van de verstandigheid der Franschen. Aan den anderen kant moet erkend worden, dat de militaire dictatuur de republikeinen goed heeft gedaan, hen heeft opgevoed tot politieke eigenschappen, die voor den geregelden gang van het staatsbestuur onmisbaar zijn en hun vroeger al te zeer ontbraken: kalmte en overleg; men heeft de opmerking gemaakt, dat de zwakheid van de Fransche republikeinen daarin bestaat, dat zij alles op éen dag willen | |
[pagina 57]
| |
tot stand brengen en in hun hervormingsijver daarom gewoonlijk beginnen alles stuk te slaan. Wanneer men op die eigenschap let, behoort men hun het getuigenis te geven, dat zij zich thans voorbeeldig gedragen hebben en het bewijs geleverd, dat zij vatbaar zijn om tucht te leeren. Inderdaad, nooit heeft bij de verschillende liberale fracties in Frankrijk, van de verstokte bourgeoisie-mannen tot de roode democraten zooveel overleg, zooveel tucht bestaan als thans; den naam van dictator, aan Gambetta gegeven na zijn edele onzinnigheid om met saamgeraapte vrijscharen den oorlog tegen Duitschland voort te zetten heeft deze republikein door zijn latere houding ten volle verdiend en is een eernaam geworden door de uitstekende wijze, waarop hij uitspattingen onder de republikeinen heeft weten te voorkomen. Men vergete echter niet, dat het hoofdmiddel tot het handhaven van die tucht eigenlijk een wissel op de toekomst is geweest, met nadrukkelijke verzekering, dat het zou worden geprotesteerd, indien het terstond werd aangeboden. Wanneer zullen nu de democraten verklaren, dat zij niet langer kunnen wachten, en uitbetaling of faillietverklaring moet volgen? of zijn zij onder de militaire dictatuur zoo goed reeds gedresseerd, dat zij den weg van ‘wijsheid’, van overleg, van transactie zullen blijven volgen? Ziedaar de vraag waarop alles aankomt; naar ons inzien moet door de Fransche republikeinen het bewijs nog geleverd worden, dat zij te regeeren zijn of dat zij kunnen regeeren; het verledene van de laatste jaren geeft dat bewijs nog niet, omdat men de bijomstandigheden in aanmerking moet nemen en den inhoud onderscheiden van het etiquette. De geschiedenis van vroeger jaren is niet van dien aard, dat het vertrouwen op den uitslag van de nieuwe proeve groot zou zijn. De omstandigheden, waaronder de proef wordt begonnen, zijn echter gunstig; de Napoleonsverheerlijking, waartoe Thiers zooveel heeft bijgedragen, heeft opgehouden; de laatste verkiezingen hebben doen zien, dat Sedan werkelijk het graf is geweest van de dynastie; in dat opzicht is er een nieuw tijdvak voor Frankrijk aangebroken; de ex-vice-Keizer Rouher heeft zich op Corsica candidaat moeten stellen, het bewijs leverend dat werkelijk de glorierijke dagen voorbij zijn en de roem der Bonapartes zich voortaan behoort te beperken tot de geschiedenis en het eiland, vanwaar zij afkomstig zijn. Wanneer de ex-vice-Keizer, die zijn drie en zestigste jaar is ingetreden, overlijdt, staat de Bonapartistische partij als een gedemoraliseerd leger zonder veldheer. Ook in dat opzicht hebben de Franschen de pessimistische gedachte, die men van hen koesterde, dat zij zich uit malaise en geblaseerdheid weder zouden werpen in de armen van het Bonapartisme, teleurgesteld. De legitimisten hebben hun trooncandidaat zoogoed als verloren door de bekende onhandigheid van den onderdanigen dienaar van den onfeilbaren Paus; zij zijn inderdaad bij de laatste verkiezingen dubbel geslagen, omdat zij ook hun deel hebben aan de nederlaag der clericalen. De speculatie van de Orleanisten op legitimi- | |
[pagina 58]
| |
teit is zoo jammerlijk uitgevallen, dat de prinsen van de bourgeoisie zeker den moed wel zullen hebben verloren om langer tegen hun impopulariteit op te roeien. Bij zulk een stand der trooncandidaturen wordt de republiek inderdaad het eenig mogelijke, dat er overblijft, en zoo beschouwd hebben de Fransche kiezers slechts een bewijs geleverd van gezond verstand door datgene te nemen wat door het oogenblik werd voorgeschreven, en protest in te dienen tegen de coalitie, die de republiek gebonden hield, omdat zij plannen koesterde tegen haar. De overgang van de passieve tot de actieve republiek, - indien wij zoo de verandering met de verkiezingen mogen noemen - is aanvankelijk gemakkelijker gegaan dan men dacht: Buffet vlood, nog vóor hij de begeerde rekenschap van zijn verkiezingswerk kon afleggen, terwijl Mac-Mahon met zijn omgeving bij de vorming van het Ministerie Dufaure-Ricard meer constitutioneele rekbaarheid toonde dan men hem had toegeschreven; de President gaf zich gewonnen, zelfs zonder herinnering aan zijn degen of aan zijn: j'y suis et j'y reste. Zal de gematigdheid blijven voorzitten bij de hervormingen, die door de republikeinsche meerderheid thans niet meer worden gevraagd maar geëischt? De staat van beleg is opgeheven, de drukpers iets vrijer geworden; de benoeming der maires, de wijziging van de wet op de academische graden - het contract van onderwerping aan het clericalisme, - en van de onderwijswet staan op den voorgrond en houden de gemoederen bezig. Stap voor stap geeft de Regeering toe, dralend, schoorvoetend, maar toch geleid door een geest van overleg, zoodat het laatste spoor van le gouvernement de combat schijnt verdwenen. Maar het is duidelijk dat men nog slechts het eerste begin heeft; volkomen vrijheid van drukpers, van vereeniging en vergadering zullen ongetwijfeld moeten volgen. Dat het dien weg opgaat, bewijst reeds de invloed, dien de partij van Gambetta uitoefent. Wel is het eerste plan van den republikeinschen tuchtmeester om éen groote liberale partij te vormen mislukt, maar dat zijn invloed wassende is tegenover dien van Thiers, blijkt o.a. uit zijn benoeming tot president van de begrootings-commissie, terwijl Gambetta's alter ego, de talentvolle hoofdredacteur van de République Française, Spuller, rapporteur werd van de commissie tot onderzoek van het wetsontwerp van den Minister Waddington betreffende de wijziging van de wet op het hooger onderwijs. Voortgaande op den weg van actie dreigen twee gevaren: een scheuring onder de republikeinsche partij, waarvan zoowel het linkermidden als een deel van de linkerzijde behoudend genoeg is om te twijfelen aan de wenschelijkheid om de volle vrijheid te verzekeren. Gambetta en Thiers zijn niet eenes geestes kinderen, en het is reeds door het karakter van deze beide mannen niet waarschijnlijk, dat zij 't eens zullen blijven. Wil men echter in dit opzicht het goede er van hopen, dan waarborgt niets ons de waarschijnlijkheid, dat de President der Republiek zich tot alles bereid zal verklaren, wat door de republikeinsche meerderheid | |
[pagina 59]
| |
wordt geëischt; men herinnert zich dat hij vroeger heeft verklaard, dat hij alleen met de conservatieven wil regeeren. De Senaat beantwoordt ten gevolge van de smadelijke coalitie van de uiterste rechterzijde met de linkerzijde niet aan het plan, waartoe die corporatie door De Broglie, Buffet en Co. is in het leven geroepen, maar hij is toch, als een kopie van de overleden Nationale Vergadering, altijd nog een instrument, dat voor conservatieve doeleinden zich laat hanteeren, wanneer het roode spook weder begint te grijnzen. Het grootste gevaar ligt echter in het Fransche volk zelf; zal het de vrijheid kunnen dragen? Is de schok, dien het met den Duitschen oorlog heeft ondergaan, van dien aard, dat wij een geheele karakterverandering kunnen verwachten? want dat de vrijheid 't vroeger te machtig was, leert de geschiedenis. Zooals wij straks gezien hebben, levert het verleden van de republikeinsche partij in den laatsten tijd geen bewijs van verandering, want men moet de omstandigheden in aanmerking nemen bij de beoordeeling. Bij al de schitterende eigenschappen, die 't werkelijk aanspraak doen maken op den roem van de eerste natie te zijn van Europa, heeft het Fransche volk zwakke punten, die het wel nooit zal te boven komen, omdat ze diep in het volkskarakter liggen en van eeuwen her zijn ingeworteld; veranderlijk, wispelturig, droombeelden najagend, waarvan het zich geen rekenschap weet te geven, de phrase aanbiddend, het oog gesloten voor de werkelijkheid, weet dat volk evenmin te regeeren als geregeerd te worden.Ga naar voetnoot(*) Hetzelfde aantal stemmen ongeveer, dat in '70 bij | |
[pagina 60]
| |
het plebiscit zich voor Napoleon III en daarmee voor den oorlog verklaarde, verkoos nu de republiek, - de republiek, die telkens viel over haar eigen fouten. Hebben wij veel reden om 't thans anders te verwachten? De groote actie der republikeinen zal zonder twijfel eerst beginnen in '80, wanneer de tijd van het Septennaat is afgeloopen en de Presidentszetel vacant wordt. Wat al hartstocht zal zich tegen dat tijdstip opeenhoopen! 17 April '76. noorman. |
|