| |
Geschiedenis van den dag.
De bemoeiing van den Staat in Sociale zaken.
Alleen in vrijheid kan de Staat bloeien, - zoo klinkt de wijsheid, die sinds lang een gemeenplaats is geworden; menschenrechten, grondrechten waren het devies, waarmee de revolutie de monarchale instellingen bestormde; wanneer er vrijheid was van vereeniging en vergadering en drukpers, moest en zou alles van zelf terecht komen. De Staat is niets, het individu alles; de Staat doet alles slecht, de vrije man alles, zoo niet goed, dan toch in elk geval beter. Zijn er rampen
| |
| |
en kwalen in het maatschappelijk leven, maakt den mensch wijzer: scholen en nog eens scholen, want ontwikkeling alleen is het kruid der genezing; naarmate er meer verstand is, zal de maatschappij het ideaal meer nabij komen. De uitspattingen, die de onbeperkte vrijheid hier of daar mag brengen, zijn onschuldig in vergelijking van het gevaar, waaraan ge u blootstelt door onderdrukking van de stof, die zich wil ontlaten; bij zekeren graad van samenpersing brengt zij ontploffing, revolutie teweeg. Het wachtwoord van onze eeuw is, voor zooveel den Staat betreft: laissez aller, laissez faire.
Deze wijsheid nu leek bij haar ontstaan een axioma; zij was een uiterste, dat geboren werd uit overdrijving ginds, en in zoover geheel menschelijk; want de mensch heeft het zwak van het eene uiterste in het andere te vallen, vooral de zenuwachtige mensch, en ons geslacht is zenuwachtig, overprikkeld door tabak, bier en jenever. De leuze van het laissez aller ontstond, toen de schaduwzijde zichtbaar werd van de overdrijving van het monarchale beginsel en het l'état c'est moi gevaarlijke praktijken aan den dag bracht.
Ware nu onder het vrijheidsstelsel de algemeene politieke en sociale toestand bevredigend gebleven, het aantal aanhangers van deze soort van nihilistische politiek - men verwarre het woord niet met het Russische nihilisme - zou niet verminderd zijn. Maar men weet, dat dit niet het geval is; politieke en sociale klachten zijn voor het grijpen; men spreekt van malaise en het is zelfs mode geworden daarover mee te spreken. De toepassing van het constitutioneele stelsel in onze Kamer heeft aan kegelspel doen denken, waar persoonlijke eerzucht of wrok den arm spiert, de tong rad en vlug maakt. De ergernis over onze oud-edel-mogenden daargelaten, maakt ook het sociale leven onvoldaan en wordt de toestand, waarin wij verkeeren, onhoudbaar genoemd. De verschillende standen der maatschappij staan vijandig, soms dreigend tegenover elkander; daargelaten of de toestand van de arbeidende klasse, van het proletariaat, in onze dagen gunstiger of ongelukkiger is dan in vroeger tijden, is men het daarover wel eens dat het gevoel van behoefte onder den minderen stand grooter is, en met dit gevoel, meer dan met de werkelijkheid, moet men hier rekening houden. De prediking van de zoogenaamde menschenrechten heeft olie geworpen op het vuur en de klove tusschen armen en rijken wordt dagelijks grooter. De vereeniging van de ontevredenen, de taal die op de werkliedenvergaderingen soms wordt gehoord, is schrikverwekkend en men wil in het in bloed en vuur en rook gehulde Parijs van '71 de sombere profetie zien der toekomst.
In ons land openbaren de verschijnselen dier ontevredenheid zich niet in zulk een sterke mate als elders, omdat de aard van ons volk meer kalm is, voor type zou kunnen dienen van phlegma, terwijl het individualisme in dat karakter het vormen van vereenigingen tegenwerkt en haar kracht verlamt.
| |
| |
Bij die politieke en sociale malaise komt het scepticisme, waardoor aan de karakters vastheid ontbreekt en als 't ware het steunpunt ontvalt, dat in vroeger dagen de kracht gaf om met een meer kalm oog de gebeurtenissen te overzien. En als om de verwarring der geesten te voltooien, mengt zich in die wanklanken het krijgsgeschreeuw van verouderde kerkelijke leuzen en phrasen, herinneringsteekenen aan een voorbijgegane eeuw en verloren idealen.
Het is verklaarbaar dat onder zulke omstandigheden van zelf de vraag opkomt, of de jongste opvatting van het wezen van den Staat wel de juiste is. Als het schip slingert, de zee hol staat, de golven over 't dek slaan, dan ziet men onwillekeurig naar den stuurman en heeft er geen vrede mee, dat hij het roer laat slaan, waarheen de stroom 't drijft. Hoe doctrinair ten onzent de regeerende bourgeoisie ook is, rees toch in dezen kring zelfs twijfel aan de houdbaarheid van het beginsel, - of liever niet-beginsel - van het laissez aller ten opzichte van den Staat. Men liet wettekens passeeren, zooals dat op den kinderarbeid, waarin ter vereeuwiging van Van Houten's naam schoorvoetend en voorzichtig met het vroegere beginsel gebroken werd. Maar dat was een uitzondering, waarover men zich bijna schaamde, bij een nog altijd zoo rijk voorzien arsenaal van Fransche phrasen. Toch verliezen de voorstanders van het oude beginsel dagelijks meer terrein; zij worden oud en sufferig en het geslacht, dat hen straks zal vervangen, is van een anderen geest doortrokken, omdat het onder andere behoeften is groot geworden.
Vergelijkt men nu de verschillende landen met elkander, dan moet elke onpartijdige waarnemer terstond erkennen, dat het onmogelijk is voor alle volken een zelfde stelsel aan te geven. Het beginsel van het laissez aller zal b.v. in Engeland aan den eenen kant een natuurnoodzakelijkheid wezen, aan den anderen weinig gevaarlijk zijn; de aard toch van het volkskarakter brengt mee, dat het persoonlijk initiatief op den voorgrond staat, en over het geheel kenmerkt het volk zich door practischen zin. Daardoor is Engeland en kan het zijn het meest vrije land der wereld. Dezelfde eigenschappen echter, die Engeland groot gemaakt hebben, verzwakken langzamerhand met den ouderdom, en daarmee wordt staatsbemoeiing niet alleen geduld maar ook gewenscht. Geheel anders met Frankrijk; Frankrijk is groot geworden in de schaduw van het Romeinsche keizerrijk, want toen dit rijk lang reeds was vertrapt onder den ruwen zwaren stap der Germanen, bleef het idee van dat Rijk toch nog voorzitten bij de vorming van den Staat. Is het daarom dat in Frankrijk nooit de republiek kon wortelen, ja die republiek slechts een andere naam is voor de monarchie, soms voor despotisme? In de republieken, die Frankrijk heeft gehad, was Parijs het Rome, dat zijn wet gaf aan het gansche land en met ijzeren hand de heerschappij der hoofdstad deed gevoelen. In weerwil van den rijkdom der Franschen aan vrijheidsphrasen, is toch
| |
| |
die vrijheid slechts poësie, die wijkt bij den adem der werkelijkheid. De Franschman is onmeedoogender voor zijn minderen dan wel andere volken, bij wie nooit gedanst is rondom de broederlijke vrijheidsboomen, en de ervaring leert dat de Franschen niet te regeeren zijn, wanneer zij den teugel niet gevoelen, die hen leidt. Wanneer het beginsel van vrijheid, van het laissez aller zelfs in het tegenwoordige Frankrijk, dat door ervaring althans iets wijzer moest zijn geworden, eerlijk werd toegepast, zou men binnen zeer korten tijd de oude bekende verwarring hebben, die het tegendeel is van alle regeering.
In weerwil nu dat de Franschen steeds het scherpst contrast vormden met hun leeringen, hebben deze toch buiten Frankrijk even veel opgang gemaakt als daar binnen Voor een groot aantal politiekers vormen de Fransche phrasen en denkbeelden nog altijd het boek der wijsheid; als een epidemische koorts verspreidden indertijd die denkbeelden zich over het vaste land, hun sporen nalatend in het bloed.
In Midden-Europa vinden wij een volk van geheel anderen aanleg en derhalve van geheel andere behoeften. Klimaat, ietwat gewijzigde bloedmenging en ervaring waarschijnlijk, hebben de Pruisen een eigenaardig karakter gegeven, waardoor zij minder vatbaar waren den Franschen invloed te ondergaan als dit met andere volken het geval was, en ook een geheel anderen weg hebben gevolgd. Te nuchter om zich door phrasenklank te laten meeslepen, zocht men in Pruisen steeds de kracht in organisatie; in Pruisen is alles geregeld met een bewonderingswaardige stiptheid; het staatsgebouw, inzonderheid de militaire inrichting, doet terstond denken aan een machine, waarvan elk deel zich beweegt door een van éen punt uitgaanden druk, en met een onbegrijpelijke nauwgezetheid. En toch is die vergelijking, hoe juist ook op den eersten indruk, onwaar, want in die vaste organisatie is een beginsel opgenomen, dat de vrijheid genoegzame speelruimte laat om de zelfstandigheid niet te dooden. Binnen den aangewezen werkkring wordt zoowel bij de burgerlijke als bij de militaire organisatie in Pruisen groote waarde gehecht aan eigen oordeel en het handelen volgens dit oordeel naar gelang van de omstandigheden. Dit is voor een goed deel het geheim van de kracht van het Pruisische leger; niet alleen dat het bevel werkt als een elektrieke schok, overal waar de omstandigheden vereischen, dat het bevel met een afwijking wordt uitgevoerd, schroomt men niet onmiddellijk daartoe over te gaan, omdat men het doel voor oogen houdt, dat met het bevel wordt beoogd. Het Pruisische leger, de Pruisische bureaucratie zijn machines, ja, maar intelligente machines. Vandaar dat men bij de regeling van het bestuur der districten, der provinciën, die eenigen tijd geleden tot stand kwam, meer autonomie aan die besturen toekende dan men in Frankrijk zou durven verleenen, uit vrees voor een spoedige revolutie. Bij den Pruisischen Staat heeft men het beginsel: eerst organisatie, regeling naar
| |
| |
de eischen, die het gezond verstand aangeeft, en dan bepaling hoever, binnen de grenzen van die noodwendige organisatie, vrijheid kan worden gegeven.
Uit dit oogpunt, gelooven wij, moet men de Duitsche wetgeving beoordeelen, ook de bekende kerkelijke wetten. In het westen van Europa heeft men in het begin, ook hier, bedenkelijk het hoofd geschud, omdat men bij de beoordeeling van deze wetten te veel uitging van het gewone hier geldende staatsbegrip, waarbij de Staat zich tot beginsel stelt zoo weinig mogelijk te doen, laisser aller, en bij een aantal zaken nooit in te grijpen dan voor de verwarring het toppunt heeft bereikt en ook dan nog alleen om de gewone politiewet te handhaven, terwijl in Pruisen op den voorgrond staat: organisatie van het geheele leven in den ruimsten zin van het woord, en in de eerste plaats, wanneer er verhoudingen zijn, die een botsing mogelijk of waarschijnlijk maken.
Op dezelfde oppervlakkige wijze als men hier en elders de kerkelijke wetten heeft beoordeeld en eerst eenige toenadering heeft gegeven toen het bleek, dat die wetten lang zoo slecht niet werkten als men zich dit had voorgesteld, heeft men de bepalingen besproken, die in den Rijksdag werden voorgesteld om het drijven der sociaal-democratische agitatie tegen te gaan. Men weet dat sommige bepalingen van het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van het strafwetboek spoedig een zekere vermaardheid hebben verkregen; door de liberale partij in Duitschland gedoopt met den naam van kaoutchouk bepalingen, meende men hier het indienen van zulke strafartikelen niet anders te kunnen verklaren dan door de even kaoutchoukachtige qualificatie van reactionair er op toe te passen. Vooral in verband met het gerucht, dat Bismarck de nationaal-liberalen moede was en wilde trachten bij de volgende Rijksdagsverkiezingen een conservatieve meerderheid tot stand te brengen, kreeg het woord reactie een, naar men meende, duidelijke beteekenis. Toch heeft men, naar ons inzien, misgetast door zoo het beruchte wetsontwerp tot aanvulling van het strafwetboek op te vatten; men heeft zich geen rekenschap genoeg gegeven van den Pruisischen geest, van de eigenaardige Pruisische toestanden. De gewone krantenstopwoorden van liberaal, conservatief, reactionair kunnen hier geen dienst doen; zij brengen veeleer op een dwaalspoor; men moet in dat wetsontwerp in de eerste plaats een uiting zien van den organiseerenden Pruisischen geest, die de waarde van het laisser aller op geenerlei gebied ooit zal beseffen. Juist om die reden kan het dienstig zijn de voornaamste, de meest beruchte bepalingen aan een nauwkeuriger onderzoek te onderwerpen, ook al is 't dat die bepalingen met groote meerderheid door den Rijksdag zijn verworpen, en, zooals het zich thans laat aanzien, in den eersten tijd ook wel geen wet zullen worden. Wij moeten daarvoor hebben de bepalingen zelf, zooals zij door de
Regeering oorspronkelijk waren voorgesteld, en de toelichting, die daarop
| |
| |
is gegeven door den Pruisischen Minister van Binnenlandsche Zaken, graaf Eulenburg, en door den Rijkskanselier prins Bismarck.
De artikelen van het bekende wetsontwerp, die hier in aanmerking komen, zijn 130a en 131a en luiden aldus:
‘Wie op eenen voor de openbare orde gevaarlijke wijze verschillende klassen der bevolking openlijk tegen elkander ophitst, of wie op deze wijze de instelling van het huwelijk, de familie of den eigendom in het openbaar door taal of schrift aantast, wordt met gevangenis gestraft.’
‘Wie door het openbaar meedeelen of verspreiden van verdichte of verminkte feiten, benevens wie door openlijken hoon of bespotting staatsinstellingen of bepalingen der overheid of het Rijk of een Bondsstaat zelf verachtelijk tracht te maken, wordt met geldboeten tot 600 Mark of met gevangenis tot twee jaren gestraft.’
De eerste opmerking, die van liberale zijde tegen deze artikelen werd gemaakt, betrof hun rekbaarheid; heeft de Regeering, zoo luidde ongeveer het bezwaar, bij deze bepalingen de sociaal-democratische en ook de ultramontaansche agitatie, vooral ook door de kranten gevoed, op het oog, niets belet, dat straks van die bepalingen gebruik kan worden gemaakt tegen alle burgers, ook de liberalen. De tegen-opmerking zou kunnen worden gemaakt, dat men met zulke bezwaren uitgaat van een verkeerd standpunt ten opzichte van de Regeering; zal de Regeering in het constitutioneele stelsel gegrond zijn op ‘gemeen overleg’, dan dient zulk een wantrouwen in de voorgestelde wetsontwerpen vermeden te worden; dan behoort men niet uit te gaan van het wel bezien revolutionaire beginsel, dat de Regeering de vijand is van het volk, en niet de kroon van het volksgebouw. Maar dit daargelaten; men weet dat de Rijksdag consequent is gebleven in de verwerping; de andere partijen sloten zich bij de liberale meerderheid aan. In weerwil dat bij de eerste lezing reeds die algemeene afkeer bleek, ging de Regeering met onverzettelijke kalmte voort den maatregel te verdedigen, tot groote verwondering van de afgevaardigden.
De redevoering door den Minister Eulenburg ter verdediging van de bepalingen gehouden, verdient naar tijdsorde den voorrang; zij heeft bovendien voor dat zij meer dan de rede van Bismarck zich bij de zaak zelf houdt.
De redenen, door den heer Eulenburg aangevoerd, komen op het volgende neer: de sociaal-democraten, die voor '75 twee vereenigingen vormden, waarvan de eene, ‘de Algemeene Duitsche Arbeiders-vereeniging’, meer een nationaal, de andere, de ‘Democratische Arbeiders-vereeniging’, een internationaal karakter droeg, zijn gevaarlijk door het program, dat zij op hun vaandel hebben geschreven; zij verlangen algemeen direct stemrecht van alle 20jarige burgers, directe wetgeving door het volk; beslissing over oorlog of vrede door het volk; volkswapening; afschaffing van alle bijzondere wetten op de drukpers, vereenigingen en vergaderingen; rechtspraak door het volk; kostelooze rechtspleging; algemeene volksopvoeding; uitbreiding van de staatkun- | |
| |
dige rechten; éen belasting en wel een opklimmende belasting op het vermogen; onbepaald recht van vereeniging, enz. Met dit program treden de sociaal-democraten echter niet in eens op, maar spreken, nu over het eene dan over het andere punt, heel voorzichtig, naar gelang van de omstandigheden; zij beginnen gewoonlijk met de ontevredenheid op te wekken, wijzen op de genietingen der rijken en zaaien het vergift der begeerlijkheid door de voorstelling, alsof hetzelfde genot bereikbaar is voor den arme, wanneer er slechts een kleine verandering plaats had in de maatschappelijke regeling. Zoo worden de verschillende standen tegen elkander opgezet en de volksmenners verklaren ronduit, dat aan een vredelievende oplossing van het sociaal probleem niet te denken is; wanneer in dien vorm opstand is gepredikt, volgt ten slotte de verzekering, dat het groote doel natuurlijk alleen langs wettigen weg moet worden bereikt. De laatste bijvoeging geschiedt echter alleen om een gerechtelijke vervolging te ontkomen. In het geheel zijn 359 volksleiders werkzaam en de hoofdvereeniging telt 30000 leden. Wanneer de Regeering tegen deze agitatie geen andere middelen kan bezigen dan die welke thans de wet aan
de hand geeft, dan is zij tegen den strijd niet opgewassen, en zal de tijd komen dat zij verplicht is van de militaire macht gebruik te maken; zonder twijfel zal de thans bestaande Staat in dien strijd de overwinning behalen, maar het is niet wenschelijk dat het zoover komt en daarom verlangt de Regeering aanneming van de voorgedragen strafbepalingen, vóor de kogel rolt en het staal flikkert.
Men ziet, de redevoering laat niets te wenschen over wat duidelijkheid betreft; de Minister Eulenburg gaat als een goede Pruis recht af op zijn doel; hij bekommert zich niet om politieke theorieën; men zou aan zijn rede zeggen, dat hij met het bestaan van die theorieën niet bekend is; een practisch man, die de middelen wil, omdat hij het doel wil. Toch baatte het betoog zoo weinig, dat de bepalingen ook in tweede lezing werden verworpen.
Er moest een buitengewoon middel worden aangewend om de bepalingen in derde lezing op nieuw aan de orde te stellen, daar het gebruik meebracht, dat ontwerpen, die ook in de tweede lezing waren afgestemd, niet meer in beraadslaging kwamen. Een nieuwe voorstelling in den vorm van amendement gaf Bismarck gelegenheid zijn ambtgenoot Von Eulenburg bij te staan in den strijd voor de Staat tegen de Sociaal-democraten. De Rijkskanselier vatte de zaak echter van een andere zijde op. In de eerste plaats verdedigde hij zich tegen de beschuldiging, dat het ongepast was van de Regeering om wetsontwerpen in te dienen, waarvan zij vooraf verzekerd kon en moest wezen, dat zij met groote meerderheid, zoo niet met algemeene stemmen zouden worden verworpen. Wanneer wij, sprak Bismarck, hier alleen voorstellen moeten doen, die de meerderheid aangenaam zijn, dan zijn wij, de prophetische gave aangenomen, Ministers van de vergadering
| |
| |
en niet van den Keizer en derhalve republikeinsch, niet monarchaal; wij willen met die voorstellen en de verdediging het gevoelen der Regeering hier en aan het gansche volk doen kennen en van den eenen Rijksdag doen wij een beroep op den anderen. Vervolgens weidde Bismarck uit over een thema, in den laatsten tijd meermalen door hem behandeld in particuliere gesprekken op zijn soirées: de gebrekkige toestand der pers, die hem bracht tot de verklaring, dat hij geen kranten meer kan lezen. Onder de rubriek valsche tijdingen somde hij het kwaad op dat van jaren her op politiek gebied was gestookt door dikwijls met opzet kwaadaardig ingerichte berichten te verspreiden, terwijl hij aan den anderen kant het publiek zijn verregaande lichtgeloovigheid verweet om de kranten zoo dom te lezen. Wij hebben gemeend, zoo luidde 't, dat het verspreiden van zulke berichten, die soms met opzet worden gemaakt door gewinzoekende speculeerders, strafbaar moet worden gesteld; gij meent dat wij ongelijk hebben; het zij zoo, maar let wel op, dat ‘de zaken’ lijden onder zulke berichten. Ook bestaat dit nadeel - en daarmee ging Bismarck meer bepaald over tot het thema, ook door Eulenburg reeds ontwikkeld - bij een andere soort van pers, de sociaal-democratische, die in het donker werkt, alleen bij het licht van haar eigen dievenlantaarn in den kring van de armen en ontevredenen van de bevolking; de mindere man kan deze kranten volstrekt niet controleeren; hij gelooft, en terecht, dat hij in een ongelukkigen toestand verkeert; - hij gelooft evenwel ten onrechte, dat deze toestand door minder werk en door het uitzicht op het vermogen zijner medeburgers blijvend kan worden verholpen. De sociaal-democratische agitatie draagt werkelijk mede schuld aan de tegenwoordige slechte tijden; daardoor is de arbeidskracht en het vermogen om te concurreeren verminderd. Weest voorzichtig dat wij niet in zekere mate van verarming geraken; voorziet in den verkeerden toestand
en komt in de volgende zitting met andere voorstellen voor den dag, wanneer de onze u niet aanstaan. Al deze verkeerdheden zullen zonder twijfel alleen in den grond kunnen worden verholpen door een reorganisatie van het onderwijs; ik geloof echter, dat het bestaande met meer kracht moet worden tegengegaan. Ik meen verder, dat wij ook buiten het strafwetboek zeer veel kunnen doen tot versterking van den zin voor eer en fatsoen, wanneer wij de handen ineensluiten.
Ziedaar een parlementair debat, dat vruchtbaar kan zijn, zoo niet voor de wetgeving, dan toch voor het volk; men heeft hier geen strijd over of om personen, geen portefeuillejacht, geen spiegelgevecht van liberaal of conservatief, maar een maatschappelijke kwaal en de beredeneering van de beste middelen tot genezing. De Regeering heeft den Rijksdag niet tot de overtuiging kunnen brengen, dat een meer krachtige bestrijding van de bestaande euvelen langs den weg der wetgeving wenschelijk is; de tegenstanders, - voorzoover het de moeite
| |
| |
loont acht te geven op hun bezwaren - bleven staan op het Fransche of Westersche standpunt - hoe zullen wij 't noemen - en beweerden met verwerping van het Pruisische organisatie-begrip, dat elke onderdrukking het kwaad slechts kon verergeren. ‘Zulke strafbepalingen’, zeide Bamberger o.a. ‘zijn huismiddeltjes, die niets helpen. Ik geloof wel niet, dat de vrijheid van discussie altijd en overal de waarheid aan den dag brengt, maar door onderdrukking wordt de stof zoo samengeperst, dat zij zelfs in oogenblikken, waarin het vaderland in gevaar is, met woeste kracht losbreekt; wij hebben dit o.a. gezien bij de Fransche Commune van '70. Overal echter waar de beweging vrij is, ontwikkelt zich deze zaak eenvoudig en natuurlijk; zoo in Engeland, in Zwitserland, waar in weerwil dat zij het toevluchtsoord zijn voor alle socialisten en ultrarevolutionairen, de socialistische partij volgens haar eigen opgave slechts 13000 man bedraagt.’
Wij hebben straks reeds opgemerkt, dat vergelijking tusschen de verschillende landen voor de toepassing van politieke theorieën altijd ongelukkig is, omdat men gewoonlijk daarbij zich aan de oppervlakkigheid schuldig maakt van den volksaard buiten rekening te laten; politieke dokters, die algemeene recepten voorschrijven, moeten zich tot de theorie bepalen en liefst niet praktiseeren. Zwitserland is een klein land, eigenaardig zoowel door zijn natuurgesteldheid als door zijn bloedmenging, en kan bij vergelijking met groote landen om meer dan éen reden niet in aanmerking komen. In het Engelsche volk leeft een krachtig initiatief, waarvoor een wetgeving met zulke strafbepalingen èn minder noodig wordt èn wellicht onuitvoerbaar. In Frankrijk, het land waar de vrijheidsphrasen geboren werden, blijkt in de werkelijkheid telkens de noodzakelijkheid van zeer scherpe strafbepalingen en men behoeft slechts een kiezersvergadering van deze of gene radicale club bij te wonen, om overtuigd te worden, dat een straffe hand hier geen willekeur is, maar nooddwang.
Dat door onderdrukking de stof meer wordt samen geperst, zoodat een uitbarsting mogelijk wordt, is waar, maar daar staat tegenover dat de sociaal-democratische propaganda in onzen tijd een gevaarlijke hoogte heeft bereikt, dat door de afscheiding der standen, den haat der mindere volksklasse tegen de meer gegoeden, de toestand der maatschappij onhoudbaar wordt. Gelooft men dat het zonder uitwerking blijft, wanneer dag aan dag onder het volk de roode revolutie wordt gepredikt als het eenige middel om een eind te maken aan het proletariaat, - wanneer in vuile schimpbladen, die onder de mindere volksklasse gretig worden verslonden, de personen, die het gezag vertegenwoordigen, op de liederlijkste wijze door het slijk worden gesleurd, terwijl van den anderen kant lasterprocessen als in een vrijzinnig land niet thuis behoorend, worden afgekeurd. Bij een zoo phlegmatisch volk als het onze kan het lang houden, maar men wane niet, dat het vergift niet werkt, wanneer het zeer langzaam het bloed bederft.
| |
| |
Sommigen beweren, dat onderwijs het eenige middel is om in den algemeen als betreurenswaard erkenden toestand te voorzien. Maar wordt de kracht van het onderwijs niet overschat? In Duitschland is men zeker krachtig werkzaam op dit gebied; het voortgezet onderwijs neemt een hooge vlucht, daar men heeft ingezien, dat het lager onderwijs ook wanneer het goed is ingericht, lang niet aan de vereischten voldoet, daar het ‘op school’ geleerde tot een leeftijd van omstreeks 12 jaar wel bruikbaarder maakt voor het maatschappelijk leven, maar bijna hoegenaamd geen invloed uitoefent op de denkbeelden, die men later verkrijgt. Zal men door onderwijs den haat keeren, den storm van ontevredenheid bezweren, die zich van het gemoed van de mindere volksklasse heeft meester gemaakt? of zal de meerdere verstandelijke ontwikkeling slechts de wapenen leveren om de inrichting der maatschappij nog feller te bestrijden? De ervaring leert dagelijks, dat een zeer hooge mate van verstandelijke ontwikkeling volstrekt geen waarborg is tegen het aankleven van zeer dwaze denkbeelden, daargelaten nog of het verstandelijk vermogen van den mensch over 't geheel van dien aard is, dat men kan verwachten, dat de meerderheid ooit helder inzicht zal kunnen hebben in het samengestelde raderwerk van het maatschappelijk leven. En gesteld dat het verstandelijk vermogen over 't geheel grooter was, is er niet en zal er niet altijd zijn in den strijd van het stoffelijk leven, arbeid die verstompt, werk dat verhardt, een leven dat uit den aard der zaak èn verstand èn hart verwildert?
Wij trekken geen partij voor de strafbepalingen, door de Duitsche, of liever de Pruisische Regeering ingediend in den Rijksdag en inweerwil van alle redevoeringen verworpen, maar wij stellen er prijs op, - en dit is het doel dat wij ons met de ‘Geschiedenis van den Dag’ voorstellen, - dat de kwesties zuiver worden gesteld, ontdaan van groote phrasen, politieke spreekwoorden en partijnamen. Er kan, - zooals Bismarck terecht opmerkte aan het slot van zijn redevoering, - er kan veel gedaan worden, ook buiten de strafwet, wanneer wij weten wat wij willen en handelen overeenkomstig dien wil.
20 Februari '76.
noorman.
|
|