opnemen, maar het scheppen; niet het klaargemaakte, maar het klaarmaken; niet het napraten, maar het ontleden; niet het nemen, maar het maken.’
Zoowel Dittes als Diesterweg vraagt denkende lezers; - de eerste misschien in nog hoogere mate dan de laatste, want Diesterweg wint het van Dittes in aanschouwelijkheid van uitdrukking.
De beide boeken van Dittes, waarvan ik hierboven de titels vermeldde, vormen met nog twee andere werken van denzelfden schrijver eene reeks van leerboeken, die een volledigen cursus bevatten van opvoed- en onderwijskunde, in den ruimsten zin genomen. Voor eenige weken verscheen daarom van de hand des schrijvers eene zoogenaamde ‘Gesammtausgabe’ onder den titel van Schule der Paedagogik. Deze ‘Schule’ behelst: 1. De Zielkunde. 2. De Practische Redeneerkunde. 3. De Opvoed- en Onderwijskunde. 4. De Methodiek der Volksschool. 5. De Geschiedenis van de Opvoeding en het Onderwijs. In die volgorde wenscht Dittes - en zeker terecht - de verschillende onderdeelen der paedagogische wetenschap behandeld te zien.
‘De Psychologie - of algemeener nog de Anthropologie - is,’ zegt Diesterweg, ‘de grondwetenschap der Paedagogie, zonder welke deze in de lucht zweeft.’ Natuurlijk. Wie, die opvoeden wil, (d.i. den weg banen en effen maken, de geschiktste middelen aanwijzen voor eene geleidelijke zielsontwikkeling, in 't kort: het ontwikkelingsproces der menschelijke ziel bespoedigen) heeft zich niet in de eerste plaats bekend te maken met den aard en de eigenschappen der menschelijke ziel en de wijze, waarop zij werkt? Daarom is ook een cursus over opvoedkunde zonder een voorafgaanden inleidenden cursus over zielkunde een ijdel schermen in den wind, want elke regel voor leerstof, voor methode, voor tucht, enz. vindt enkel en alleen zijne verklaring in de wetten van het denken, het gevoelen, het willen.
Na de Zielkunde komt de Redeneerkunde, d.i. de wetenschap, die zich meer bepaaldelijk bezighoudt met de wetten van het denken en dus de fakkel is, die vóórlicht bij het eigenlijke onderwijs. Tusschen zielkunde en redeneerkunde bestaat dus dezelfde verhouding als tusschen opvoedingsleer en onderwijskunde, namelijk als die van het geheel tot één zijner deelen, als die van het ruimer tot een enger begrip.
Daarop volgt dan de Opvoed- en Onderwijskunde in engeren zin of algemeene beschouwingen over de vorming van het denkvermogen, het gemoed en den wil, en de regels, daaraan ontleend, die den opvoeder in zijn werk moeten leiden.
Vervolgens geeft de Methodiek voor de Volksschool aan den eigenlijken onderwijzer meer practische wenken aangaande de toepassing der algemeene methodeleer op de verschillende leervakken der lagere school.
En eindelijk komt dan de sluitsteen van 't geheel: de Geschiedenis van de Opvoeding en het Onderwijs. Na al 't voorafgaande rijst natuurlijk de vraag in ons op: Welke phasen heeft de wetenschap van