De Tijdspiegel. Jaargang 30(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 243] [p. 243] Och! zie mij niet zoo lachend aan! Och! zie mij niet zoo lachend aan, Gij schoone Roos, gij slanke Ree, Uw blik, die ieder vreugde baart, Mij doet hij, ach! het hart zoo wee! Mijn ziel wordt droef en droever Bij elken lach tot mij - Helaas! mijn tijd van minnen Is reeds sinds lang voorbij! Ja, was 'k vol levenslust als Gij, En daarbij jong en frisch en rein: Dàn zeker sloeg mijn hart voor U, En lieven zou ons leven zijn; Dàn smaakte nooit mijn harte Een schooner, zoeter droom - Doch nu - men paart geen klimop Aan zulk een dorren boom! Voor mij toch daalt reeds de avondschaûw, Voor u breekt pas de morgen aan; Mijn hart is uitgebloeid, is dood, En 't uwe zal steeds sneller slaan - Gij staart een hemel tegen Vol weelde wijd en zijd - En ik - blik droevig rugwaarts Op lang vervlogen tijd! Och! zie mij niet zoo lachend aan, Gij schoone Roos, gij slanke Ree; Uw blik, die ieder vreugde baart, Mij doet hij, ach! het hart zoo wee! Ja, 'k moet mij van U scheiden, En vat den pelgrimsstaf, Gij vindt gewis een ander, Mij wacht - het stille graf. F.H. van Leent. Naar E. Geibel. Vorige Volgende