| |
| |
| |
Een Nederlandsch vrijwilliger te Rome.
Drie jaren in het leger van den Paus, of waarachtig verhaal van de lotgevallen van een pauselijk soldaat in den rang van onder-officier, gedurende de merkwaardige jaren van 1859-1862, door T...... Kampen, B.L. van Dam, 1866.
Terwijl de dagbladen allerlei uiteenloopende bespiegelingen bevatten omtrent de gevolgen van de September-conventie, en zij bij het naderen van den beslissenden termijn verschillende berichten behelzen over de plannen van den paus, zal het niet ongepast zijn de aandacht van de lezers van de Tijdspiegel te vestigen op het boekje, dat met bovenstaanden titel voor eenigen tijd in het licht is verschenen. Weinige dagen geleden heeft er, volgens zeer aannemelijke berichten, te Viterbo weder eene desertie plaats gehad in het leger, waarmede Pio Nono zijne 700,000 zielen tracht te beschermen, zoo als alleen heden ten dage in het pauselijk leger mogelijk is. Herhaalde malen heeft de katholieke geestelijkheid de pauselijke wervers in de hand gewerkt, en wij weten, dat er uit verscheidene streken van ons vaderland vrijwilligers naar Rome zijn getrokken, om het hoofd van hunne Kerk bij te staan, overtuigd van een goed werk te verrichten.
Ik heb eene zekere mate van sympathie voor dezulken, maar ik beklaag hen, want de ontberingen, waar zij zich vrijwillig aan bloot stellen, zullen door niets worden vergoed; teleurstellingen zullen ruimschoots hun deel zijn, en een te laat berouw ook hen wellicht verleiden tot het heimelijk verlaten der pauselijke vanen.
Daarom is het beter, dat zij die geene kennis dragen van de ware toestanden, waarin de pauselijke staten zich nu bevinden, zich niet opofferen om ver van hun vaderland den paus te dienen. Om dat te bevorderen heeft een onzer landgenooten, die boven allen geroepen is tot spreken, de pen opgevat en een niet onaardig boekje geschreven, op welks omslag een pauselijke infanterist en een artillerist prijken voor den ingang van eene kazerne te Rome.
De onder-officier T....., maar waarom den nederigen fourier Theunissen niet voluit genoemd, nu hij op bl. 69 zijn naam drukte, even als onder de advertentie, waarin hij met een paar kameraads de equipage van de stoomboot Le Loire heeft bedankt voor de goede ontvangst aan boord ondervonden, toen zij uit de harde krijgsgevangenschap te Genua verlost, naar Marseille voeren.
Genoemde onder-officier dan had ‘16 jaren achtereen in Afrika en de Krim campagnes’ gemaakt onder de Fransche vanen, en liet zich in het voorjaar van 1859 door een vroeger wapenbroeder te Marseille overhalen, om nu eens Pio Nono voor een jaar of wat te dienen. Wat deze als fourier heeft ondervonden gedurende drie jaren, heeft hij in
| |
| |
Maart l.l. opgeschreven in een vorm, die de sprekendste bewijzen van eenvoud en naïveteit oplevert. Daarom zal ik op den eigenaardigen stijl niet vallen, in de hoop, dat de lezers, die ik dit boekje toewensch, het evenmin zullen doen, maar dat zij daarentegen zich door dien katholieken getuige zullen laten inlichten omtrent den allertreurigsten toestand, waarin de zoogenaamde sterke hand van het hoofd der katholieke Kerk zich bevindt. Van About heeft niet ieder willen weten, welnu, men leze de ongekunstelde taal van hem, die goed en bloed heeft veil gehad voor de toen reeds verloren zaak.
Door ‘schoone beloften worden de jongelingen gelokt, om in het leger van Z.H. den paus dienst te nemen; zij doen het in den waan verkeerende, dat in dat leger op veel tractement, flinke bevordering en wat al meer te hopen valt; weten die jongelingen wat zij deden? Als men de hierachter volgende lotgevallen leest, moet men dit volmondig met neen beantwoorden. De schrijver dezer lotgevallen, die zelf tot de katholieke godsdienst behoort, stelde ze te boek, niet om den geestelijken stand, waarvoor ook hij gepasten eerbied koestert, in een slecht daglicht te plaatsen, maar om Neêrlands jongelingschap te waarschuwen voor een overijlden stap. Naar waarheid heeft hij alles verteld, wat hem persoonlijk wedervaren is.’
Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht; welnu, ik hoop, dat vele door het lezen van deze onopgesmukte soldatentaal, waarin de flinke fourier zich weet uit te drukken, zullen vernemen hoe onhoudbaar de toestand is, waarin de wereldlijke macht van Pio Nono verkeert.
De handlangers van Z.H. hebben onzen landgenoot opgelicht en bedrogen, zoo als iedereen, die Rome van nabij leert kennen, weet, dat daar steeds heeft plaats gehad. Men krijgt beurtelings medelijden en eerbied voor hen, die onschuldig de slachtoffers geworden zijn van die wervers en expediteurs van pauselijke troepen, van die officieren van administratie en die commandanten, die achter het masker van vroomheid hun plicht verzaakten en met kerkelijke plechtigheden in het gemis aan kleeding en krijgstucht, aan soldij en krijgskunde wilden voorzien. De talrijke bijdragen toch van T. omtrent zijne ‘keuring, wapening, kleeding en vertrek naar Perugia’ verdienen als van een onpartijdigen getuige geloof; hij is namelijk een geslagen vijand van de Piemontezen. Geen wonder voorwaar, want hij is te Castelfidardo door hen gevangen genomen, en heeft een harde behandeling van hen ondervonden.
Vele bijzonderheden omtrent het leger, waarmede de paus getracht heeft zijne Staten tegen de voortdringende Piemontezen te verdedigen, zijn in der tijd in de dagbladen medegedeeld, maar daarom door velen niet geloofd; de partijdigheid, waarmee in dergelijke tijden courantenberichten geschreven worden, is algemeen bekend; doch nu hebben wij een ongeroepen getuige in onzen landgenoot T., die bedoelde berichten
| |
| |
komt bevestigen. Ik heb op het oog de gruwelen en schandalen, waaraan de soldaten van Z.H. onder generaal Schmitt zich hebben schuldig gemaakt te Perugia, in Juni 1859, waarover o.a. de Duitsche couranten toen wraak hebben geroepen. Als men nu uit dit boekje verneemt, hoe allertreurigst de geheele inrichting van die bende was, hoe veel de kleeding en wapening van die sterke hand van den H. Stoel te wenschen overliet, en hoe weinig gedisciplineerd de troepen waren samengesteld uit allerlei gelukzoekers of onbruikbare sukkels van Polen en Spanjaarden, van Zwitsers en Ieren, van Belgen en Duitschers, van Hollanders en Franschen, dan zal men begrijpen, dat er aldus is huis gehouden en dat een ‘40tal getrouwe Zwitsers met den buit dienzelfden nacht de bergen zijn doorgetrokken, die men nooit weder heeft gezien.’ Bovendien blijkt ook nu, dat vele geestelijken gemeene zaak hebben gemaakt met de Garibaldini, en dus hebben medegewerkt om de wereldlijke macht van den paus ten val te brengen.
Waren nu de manschappen van dat leger geene al te beste soldaten, de officieren waren nog veel minder; hooren wij wat onze T. er van zegt: ‘Te Perugia werd een bataillon carabiniers geformeerd; ik werd oogenblikkelijk als onderofficier bij de formatie van de 1ste kompagnie geplaatst, want eigenlijk was er geen enkel onderofficier of officier, die in staat was het wapen van de jagers te instrueren, terwijl men weinige of in 't geheel geene officieren vond die werkelijk capaciteit bezaten om slechts korporaal te zijn. Zoo werd mij de taak opgedragen om de officieren van genoemd bataillon te onderrichten; velen hadden nog hun buis aan, waarmede zij in Zwitserland achter den ploeg hadden geloopen; andere kwamen van Oostenrijk en hadden zich met eenige rijksdaalders een kapiteins- of luitenantsplaats gekocht; zulke klanten kreeg ik met aanbeveling van hen zoo ver te brengen, dat zij het exerceeren een weinig machtig werden.’ Maar ik kan niet alles afschrijven; ik zwijg dus over dien Oostenrijkschen baron, die ‘een kapiteinsplaats voor 37,500 Hollandsche guldens kocht, met onderscheidene pastoors en priesters een klein mager eetmaal op een vrijdag peuzelde, dat f 175 kostte, en later de 30 gulden voor gedane instructie en gegeven lessen’ niet betaalde aan onzen fourier.
De levendige schildering van een afstraffing au nom du St. Siège sla ik over, genoeg dat T. zegt: ‘Ik kan de gruwelijkheid niet beschrijven, die er gedurende 13 maanden onder het bevel van den generaal Schmitt heeft plaats gehad, bij wien de pastoors de voorhand hadden.’ Aardig is het om te zien, met welk een sympathie onze oud gediende over de Lamoricière schrijft, en diens krachtige pogingen om nog iets van 's pausen leger te maken, schetst. Toen eerst werd ‘de menage verbeterd, de soldij op bepaalden tijd uitgereikt, de dienst geregeld, de kleeding en uitrusting verbeterd, en de krijgsraad vroeger op geheime en verfoeielijke wijze gehouden met uitspraak van ongeoorloofde en onmenschelijke straffen’, werd naar behooren geregeld.
| |
| |
Wie lust heeft om nog bijzonderheden te lezen van het gevecht bij Castelfidardo, waar de Lamoricière de onmogelijkheid van de verdediging der pauselijke Staten moest ondervinden, hij sla de volgende bladzijden op. Zoo als ik reeds zeide, heeft onze T. als krijgsgevangen der Piemontezen een zeer hard lot gehad, maar toen hij daaruit verlost te Marseille was aangekomen, is hij niet naar zijn vaderland gegaan, doch getrouw aan zijn eed naar Rome teruggekeerd; een bewijs van trouw en eerlijkheid, dat hem evenwel niets dan verdriet heeft opgeleverd. Want al waren ‘in den tijd van drie maanden alle de overcomplete dienaars van den stoel verdwenen, en was reeds een derde onder het vaandel van Piëmont en Garibaldi gereëngageerd, die vroeger den paus getrouwheid op het Evangelie hadden gezworen, het effectief was weldra op 5000 man gebragt, onder Monseigneur X. de Mérode. Spoedig begon ieder te merken, dat het geld schaars werd; eindelijk ging men het tractement in den Lombard halen; wie die rommel bijgewoond heeft, zooals ik, mag gerust zeggen, dat hij het bij Abdel Kader niet slimmer gezien heeft.’ En zoo ging dat in een tijd, toen b.v. voor het ‘heiligmaken van de martelaars van Japan’ door de pauselijke schatkist eene som van f 130,000 werd uitgegeven; ik geloof, dat de goê gemeent, die door waren godsdienstijver zich ontberingen getroost om iets bij te dragen voor den Pieterspenning, niet zal weten, dat voor de versiering van de St. Pieter bij die gelegenheid 39.795 rijksdaalders zijn betaald, behalve 2.418 voor het hoogaltaar, en dat aan fooien en belooningen 4.768, behalve 512 aan geschenken en 263 aan diversen, alsook nog 2.500 aan stellages staat uitgetrokken, op het lijstje voorkomende in de officieele stukken der Congregazione Economica, dat ik in der tijd merkwaardig genoeg vond om over te schrijven.
Men begrijpt, dat T. ‘genoeg van den pauselijken dienst gezien en ondervonden had, na er bijna 4 jaren te hebben doorgebracht; nu is het tijd, dat ik gepasporteerd word, want dat korps is mij al te mooi, waarbij het tractement in den Lombard te halen is, en 3 pastoors voor een bataillon (d.i. onder anderen Monseigneur de Mérode), 2 barbiers als elève doctor, behalve een Duitsche doctor genaamd Heiler, die zich eenigen tijd bezig heeft gehouden met het inzamelen der H. Peterpfenning für den Heiligen Vater, maar zonder examen officier van gezondheid 2e klasse werd; hij was namelijk getrouwd met de dochter van den wijd vermaarden arts in de kerk-sculptuur Overbeck Hoffman’; zeker bedoelt T. een dochter van Madam Hoffman, over wier intrigues en betrekking met den fanatieken talentvollen Overbeck de geheele kunstenaars-bent te Rome zoo veel kan meedeelen uit eigene ondervinding, dat Mühlbach er de stof voor drie deelen van een onderhoudenden roman in zou vinden.
Was onze vrijwilliger opgelicht en bedrogen vóór dat hij goed en wel soldaat was van Z.H., het pasporteeren geschiedt op dergelijke wijze; op echt Romeinsche manier moest hij ‘3 à 4 dagen loopen voor de
| |
| |
visas, en 2 dagen oppassen om reisgeld te erlangen van den graaf de Mérode.’ Op zijn allertreurigst werd T. naar huis gezonden, van het eene station naar het andere ‘met een kaartje zooals men aan arme menschen geeft, die men om Godswil meeneemt; men stuurde hem rond van Pontius naar Pilatus, en hij moest spartelen om teregt te komen, even als al degenen, die van het pauselijk leger gepasporteerd zijn geworden.’ De aanbevelingen uit Rome kwamen verkeerd uit; te Parijs ‘was de markgraaf de Mercier verhuisd, en te Brussel bleek de heer van de Roomsche comiteit een opregte roomsche jood te zijn, al is hij ook ridder van de Gregorius-orde.’ Het is opmerkelijk, dat ik te Rome ook zoo veel hoorde afgeven op hen, die met zulk eene orde begiftigd zijn.
In het laatste hoofdstuk heeft T. ‘de stad Rome, de Tiber, de bijgeloovigheid van het volk en de staats-loterij’ geschetst, natuurlijk wel wat oppervlakkig en niet zonder zich te hebben schuldig gemaakt aan enkele vergissingen; maar de openhartige man schreef ook zonder aanspraak te maken op volmaaktheid, en al zijn zijne tafereeltjes geene schilderingen als van About, zij bevatten zeer vele aardige bijdragen voor de tegenwoordige toestanden van de veel besprokene stad. Ik eindig dus de aankondiging van dit boekske met het aan te bevelen aan allen, die in de litteratuur over Rome, om welke reden dan ook, belang stellen; het draagt geheel en al den stempel van de goede bedoeling van den schrijver, die ‘15 jaren in vreemde gewesten heeft doorgebracht, maar nog nooit of nimmer grooter godslasteraars en vloekers en huichelaars gehoord en gezien heeft als te Rome in de heilige stad. Ik draag geen haat tegen mijne religie of kerkgenooten, ook ben ik niet daarvoor betaald om dit te schrijven. Alles wat ik heb opgenoemd, is door mij gezien en ondervonden. Met het oog op het dagelijksche dienst nemen van Nederlandsche jongelingen bij den paus, acht ik het wenschelijk, dat dit geschrift onder vele oogen komt; al het geschrevene wijt ik niet aan den paus noch aan de hoogere geestelijken, maar aan velen uit hun omgeving, die het er op toeleggen, zooveel mogelijk tot eigen voordeel te werken ten koste van hen, waarvoor het eigenlijk besteed moest worden.’
Leiden, November 1866.
W.N. du Rieu.
|
|