De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Proeve van beantwoording van enkele volkenregtelijke questiën, in verband met de onzijdigheid van den staat.Obwohl die Praxis der Staatsmänner die Leitung übernommen hat, so hängt doch die Wirksamkeit des Völkerrechts hauptsächlich davon ab, dasz seine Grundsätze und Grundgedanken von der öffentlichen Meinung gekannt und gebilligt werden und dasz das öffentliche Gewissen darüber aufgeklärt werde. | |
II.Is het aan onzijdigen geoorloofd oorlogschepen, der oorlogvoerende partijen aan te koopen?
Het zal geen betoog behoeven, dat de verpligtingen van den neutralen staat, qua talis, veel strenger zijn dan die zijner onderdanen. Zoo is b.v. de contrabande-handel binnen neutraal gebied, de zoogenaamde passieve contrabande-handel, aan de onderdanen van den onzijdigen Staat, ongetwijfeld geoorloofd, en te regt schrijft Marquardsen: ‘die Ausdrücke in den Verträgen, so wie die Aeusserungen der Schriftsteller und Richter lassen über diesen Kardinalpunct in der Lehre keinen Zweifel zuGa naar voetnoot(*). Binnen neutraal gebied bestaat bovendien geen contrabande. Deze leer, waarvan de behandeling buiten ons bestek ligt, is op eene meesterlijke wijze en met wederlegging, niet alleen van Galiani en HautefeuilleGa naar voetnoot(†), maar ook van Phillimore, uiteen gezet | |
[pagina 234]
| |
door HistoricusGa naar voetnoot(*). Later zijn dezelfde beginselen verdedigd door een ander Engelsch schrijverGa naar voetnoot(†). Men verlieze echter niet uit het oog, dat er ééne exceptie op die leer is, namelijk, dat ook de ingezetenen geen oorlogsammunitie of wapenen geven of verkoopen mogen aan de in de neutrale havens komende oorlogschepen der krijgvoerenden, omdat, 1o zulks in strijd zou zijn met de algemeen erkende voorwaarden voor het toelaten dier oorlogschepenGa naar voetnoot(§); 2o omdat de kanonnen, ammunitie, enz., aan het oorlogschip verstrekt, terstond bij het verlaten der haven door dat schip zouden kunnen worden gebruikt, zonder dat die artikelen gevaar hadden geloopen van door den vijand genomen te worden, zooals het geval zou geweest zijn, indien de contrabande door een koopvaardijschip ware vervoerd geworden. Neutralen kunnen contrabande aan de vijandelijke partijen verkoopen, doch de tegenpartij moet haar regt van visitatie en opbrenging der contrabande kunnen uitoefenen in transitu. (Zie hierover nader in ons volgend artikel, alsmede over het gewigtig, thans geldend beginsel, dat eene neutrale Regering den uitvoer van contrabande aan hare onderdanen niet behoeft te beletten.) Nogtans mag de neutrale Regering zelve niet aan zulk een handel deel nemen: ‘Wenn ein angeblich neutraler Staat so verfährt, nîmmt er am Kriege Theil; dagegen ist eine solche Thätigkeit, von Seiten der einzelnen neutralen Unterthanen, Handelsgeschäft und keine unmittelbare Unterstützung der Kriegsoperationen’Ga naar voetnoot(**). De neutrale Regering mag aan de vijandelijke partijen geen oorlogsammunitie of wapens verkoopen, of uit de arsenalen afgevenGa naar voetnoot(††), geene steenkolen uit de magazijnen der Regering aan oorlogschepen der oorlogvoerende partijen afleveren,Ga naar voetnoot(§§) enz. Zoo zeide ook lord Palmerston, in Mei 1863, in het Parlement, dat wat betreft het verstrekken van oorlogs-ammunitie door onzijdigen aan oorlogvoerenden (in casu Pruissen en Rusland tijdens den Poolschen opstand), men zich herinneren moest het beginsel door Amerika, tijdens den Krim-oorlog, vooropgesteld, dat namelijk onzijdigen het regt heb- | |
[pagina 235]
| |
ben om aan eene der oorlogvoerende partijen, of aan beiden te gelijk, oorlogsammunitie te verschaffen, terwijl hij echter bekende, dat er alleen sprake kon zijn van onderdanen van den onzijdigen Staat, niet van de neutrale Regering zelve. Wat van contrabande gezegd is, geldt evenzeer van den verkoop van oorlogschepen door eene onzijdige Mogendheid aan eene oorlogvoerende en van aankoop van oorlogschepen door eene onzijdige Mogendheid van eene oorlogvoerende. Beide handelingen zijn ongeoorloofd. In dit artikel houden wij ons bezig met den aankoop van oorlogschepen der oorlogvoerende partijen, welke zich in neutrale havens bevinden, door de onzijdigen. Wanneer wij de volkenregtelijke schrijvers, zoowel als de diplomatieke correspondentie, tusschen Engeland en Amerika in den jongsten burger oorlog nagaan, dan blijkt daaruit: 1o. dat de neutrale Regering geen in hare havens liggende, of daar toevlugt gezocht hebbende, oorlogschepen van eene oorlogvoerende Mogendheid mag koopen. ‘It may reasonably be a subject of complaint on the part of a belligerent Power, if the latter should it self purchase from an enemy an armed ship, which had taken refuge in its ports’Ga naar voetnoot(*); 2o. dat, wat de onzijdige onderdanen betreft, de verkoop aan dezen van een in de neutrale haven liggend gewapend schip door eene der oorlogvoerende partijen, te regt door de andere oorlogvoerende partij als ongeoorloofd wordt beschouwd, zoodat zij dan ook volkomen bevoegd is om, wanneer zij zulk een verkocht schip op zee ontmoet, het prijs te maken; doch dat 3o. de verhouding der neutrale Regering in dezen eene andere is dan die der oorlogvoerende. Voor deze laatste geldt de verkoop niet; doch hij wordt door de neutrale Regering niet prima facie, als onwettig beschouwd, wanneer de verkoop geschied is bona fide, zoodat de oorlogvoerende partij geen regt heeft van de neutrale Regering te vorderen, dat zij den aankoop verbiede. Het gevolg hiervan is noodwendig, dat het door de neutralen aangekochte vijandelijke schip, wordt het door de tegenpartij weêr bemagtigd, niet per se als vijandelijk eigendom, terstond kan verbeurd verklaard worden, maar dat het eerst voor een prijsgerigt moet worden gebragt, waarbij dan de neutrale eigenaars hunne eischen kunnen inbrengen. Deze laatste distinctie schijnt men te moeten maken sedert den burgeroorlog in Noord-Amerika. Vele schrijvers toch houden den verkoop van vijandelijke oorlogschepen aan onzijdigen voor geheel en al ongeoorloofd. Zoo schrijft Phillimore III 608: ‘The purchase of ships of war belonging to enemies is held to be invalid;’ een ander Engelsch schrijver laat den verkoop niet dan voorwaardelijk toe en zegt: ‘The purchase of a ship | |
[pagina 236]
| |
of war of the enemy by a neutral, while she was lying in a port, to which she has fled for refuge, is invalid. Nothing short of the acquiescence of the belligerent in the measures of precaution taken to prevent such a vessel from finding her way back again into the navy of her own country, can give validity to such a purchase’Ga naar voetnoot(*). Sir W. Scott beschouwde, in 1807, den aankoop van vijandelijke oorlogschepen, die in neutrale havens een asyl hadden gezocht, als onwettigGa naar voetnoot(†). Bij gelegenheid der opbrenging in 1864 door de Niagara (oorlogsstoomboot der Federalen) van het ten oorlog uitgerust en gewapend stoomvaartuig ‘Georgia’ der Zuidelijken, nadat het te Liverpool binnen geloopen en aldaar het eigendom geworden was van een' Engelschen reeder, werd die handeling der Noordelijken door een Engelsch ministerieel orgaan verdedigd op zeer goede gronden. ‘In respect to ships of war, all States concur in denying to neutrals the right of purchasing them from a belligerent and investing them with the national character of the state by whose subjets they are bought. Nor is it difficult to understand why this should be so. Vessels employed for hostile purposes against a belligerent are contraband of warGa naar voetnoot(§) and if, when pursued, they took refuge in a neutral port, it would be easy for them to avoid capture, which would be otherwise imminent, by the process of a sale by a subject of the neutral State’Ga naar voetnoot(**). Deze redenen zijn voorzeker zeer klemmend; ook wij waren vroeger van gevoelen, dat het altijd ongeoorloofd is vijandelijke oorlogschepen aan onzijdigen te verkoopen. Doch, bij nader inzien, blijkt het evenwel, dat de wijze van handelen, die tijdens den Amerikaanschen burger-oorlog heeft plaats gegrepen, met het V.R. zeer wel overeen te brengen is en bovendien geheel strookt met de tegenwoordige begrippen omtrent den handel in contrabande. Volgens het tegenwoordig volkenregtelijk gebruik toch, zijn alle commerciele operatiën - ook handel in contrabande - den onzijdigen geoorloofd; maar dezen moeten zich onderwerpen aan het gevaar van opbrenging en verbeurdverklaring der contrabande. Er bestaat dus geene reden waarom de aankoop van een oorlogschip eener strijdvoerende partij in eene neutrale haven ongeoorloofd zou zijn, mits het regt van de tegenpartij om het schip, in transitu, op te brengen, vrij blijve. De schrijver in de North-American Review, den verkoop van den Sumter in 1863 aan een Engelschman te Gibraltar besprekende, kiest dan | |
[pagina 237]
| |
ook partij voor het gevoelen der Engelsche bewindslieden, die den verkoop als wettig beschouwden. ‘The position of England’, zegt hij, ‘on this new question seems to be the stronger... If, on the authority of the decision in the case of the Santissima Trinidad, a neutral can send an armed vessel to a belligerent port for sale, why may not a neutral buy an armed vessel from a belligerent, subject to the same penalty of condemnation if the vessel is caught upon the ocean?’ Dit komt geheel overeen met de tegenwoordige, liberale volkenregtelijke beginselen. Een Staat is geenszins verpligt aan zijne onderdanen den handel in contrabande te verbieden, of den uitvoer er van te verhinderenGa naar voetnoot(*). Maar het spreekt van zelf, dat, gelijk lord Russell zegt, de verkoop moet zijn geschied met een commercieel en vredelievend doel, bona fide; dat die verkoop niet fictief mag zijn, en dat er voor moet worden gezorgd, dat het schip zijne wapening niet vermeerdere. Maar, indien men dus aannemen moet, dat de onzijdige Souverein aan zijne onderdanen den aankoop van in zijne havens liggende oorlogschepen der eene vijandelijke partij niet behoeft te verbieden, het regt der andere strijdvoerende partij om die schepen, wanneer ze later op zee worden ontmoet, op te brengen, moet evenzeer worden geëerbiedigd. Voor haar is die verkoop niet geldig. Zij brengt dus het schip, als den vijand nog toebehoorende, op, terwijl de neutrale, bona fide kooper zijne vordering voor het prijsgerigt kan instellen. Lord Russell zegt: ‘The neutral and belligerent have distinct rigths in the matter. The neutral has a right to acquire such property offred to him for purchase, but the belligerent may, in the particular circumstances in the case, not recognize the transfer of such property, as being that of his enemy, only parted with to the neutral in order to prevent it from capture on the high seas’Ga naar voetnoot(†). Overeenkomstig deze beginselen is in 1861 en later gehandeld. Toen de ‘Etta’, een kaper der Geconfedereerden, te Nassau verkocht was ten einde opbrenging te ontgaan, doch later in volle zee door een N.-Amerikaansch schip genomen was en voor een prijsgerigt in New-Jersey veroordeeld werd, schreef de Engelsche Minister aan den Gezant te Washington, dat het schip wettig gecondemneerd was en voegde er bij: ‘This opinion involves the assent of H.M. Government, to the very important position of law, that the ship of the enemy which has been à commissioned ship of war, cannot, during the continuance of the war, be relieved from the risk of capture and condemnation in the prize-courts of the other belligerent by any sale or transfer to a neutral, although such neutral may purchase her with the bona fide intention | |
[pagina 238]
| |
of using her for his own benefit in lawful commerce, and may, to the utmost of his power, divest her of any warlike character, and convert her into, and use her as, a merchant vessel’Ga naar voetnoot(*). Men ziet hieruit, dat de Engelsche Regering het regt der oorlogvoerende partij (de hierboven sub. no. 2 gestelde voorwaarde) volmondig erkent. Maar hierdoor wil zij niet te kennen geven, dat de aankoop zelf onwettig was; zij houdt dien voor geoorloofd, en de sub. 3 door ons vermelde voorwaarde werd door Engeland gesteld bij gelegenheid van den verkoop van den ‘Sumpter’ te Gibraltar en bij de questie betrekkelijk de ‘Georgia.’ Toen de heer Adams verzocht dat op den ‘Sumpter’, die ontsnapt en te Liverpool aangekomen was, de bepaling werd toegepast, waarbij het verblijf van oorlogschepen in Engelsche havens tot 24 uren beperkt werd, antwoordde lord Russell: ‘H.M. Government are unable to assume that the ship lately called the “Sumpter” has not been legally and bona fide sold to a British owner for commercial and peaceful purposes, and unless it were established that the sale was merely fictitious, H.M. proclamation cannot be deemed applicable to that vessel in the port of Liverpool’Ga naar voetnoot(†). Voor de neutrale Regering is dus de verkoop wettig, waaruit volgt, dat zij aan hare onderdanen het regt toekent om hunne eischen voor het prijsgerigt des captors te doen gelden. ‘It will of course be clearly understood, that those instructionsGa naar voetnoot(§) do not preclude the owners of the “Sumpter”, if that vessel should be taken by U.S. cruisers, from appealing, according to usage and practice of international law, to the prize-court of the U.S. against the captors’Ga naar voetnoot(**). Evenzoo is gehandeld door Engeland, toen de ‘Georgia’ naar Boston gebragt was. ‘H.M. government of course expects that a vessel seized under the British flag and claimed by British owners will be brought with as little delay as possible for adjudication into the proper prize-courts’Ga naar voetnoot(††). Op deze wijze worden de regten der belligerenten, zoowel als der neutralen, behoorlijk verzekerd. De onzijdige doet eene handelsoperatie; de oorlogvoerende partij kan, even als bij contrabande, het schip, zelfs varende onder neutrale vlag, opbrengenGa naar voetnoot(§§); zij mag | |
[pagina 239]
| |
daarentegen het schip niet terstond als vijandelijk eigendom zich toeeigenen, of door een prijsgerigt zijn regt slechts doen constaterenGa naar voetnoot(*); neen, de onzijdige moet de gelegenheid hebben voor dat prijsgerigt zijne vordering contradictoir te doen gelden. Het blijkt dus dat, volgens de Engelsch-Amerikaansche theorie, het aan onzijdige onderdanen geoorloofd is om van eene der vijandelijke partijen oorlogschepen te koopen, wanneer 1o die schepen liggen in de neutrale havens; 2o wanneer het enkel eene commerciële operatie is, zonder eenig vijandelijk doel; wanneer verder die aankoop niet fictief is, maar bona fide. 3o wanneer er behoorlijk voor gezorgd is, dat die schepen hunne wapening niet hebben kunnen vermeerderen. Maar de andere vijandelijke partij behoudt haar regt om de schepen in zee op te brengen, terwijl de neutrale eigenaar eischen kan dat de schepen voor een prijsgerigt gebragt worden en hij zijne vordering aldaar kunne doen gelden. Hiermede overeenstemmend zegt dan ook Twiss II p. 466. ‘It has never been a subject of complaint on the part of a belligerent against a neutral Power, that the latter has permitted an enemy of the former to effect the sale of a vessel, in the course of trade, within its ports.’ Wij kunnen evenwel niet nalaten op te merken, dat het zeer twijfelachtig is, of andere Mogendheden dan Engeland en Amerika, dezelfde beginselen op dit stuk aankleven. Daar Frankrijk o.a. (gelijk wij in ons laatste artikel zien zullen) den verkoop aan onzijdigen van koopvaardijschepen niet toestaat, na den aanvang des oorlogs, is het wel duidelijk, dat de verkoop van oorlogschepen nog minder door die Mogendheid zou worden geduld. Wij meenen dan ook, dat de restrictiën, welke op den verkoop der oorlogschepen in neutrale havens noodzakelijk moeten worden gelegd, niet minder dan het gevaar van moeijelijkheden met de andere oorlogvoerende partij, het voor de onzijdige Regering wenschelijk maken, dat dergelijke handelsoperatiën zoo min mogelijk plaats hebben. Elke Staat kan natuurlijk daaromtrent handelen zoo als het meest met zijn belang strookt. Waarschijnlijk met het oog op het met de ‘Georgia’ gebeurde, heeft de Britsche Regering, den 8sten September 1864, bepaald, dat in het vervolg geen oorlogschip der oorlogvoerende partijen in N.-Amerika in eenige havens van Groot-Britannië zou mogen binnenkomen, of blijven, met het doel om aldaar te worden onttakeld of verkochtGa naar voetnoot(†). Zoo ook heeft de Nederlandsche Regering een dergelijk besluit geno- | |
[pagina 240]
| |
men, in 1866, bij gelegenheid van den oorlog tusschen Spanje en Chili, zich daarbij evenwel de bevoegdheid voorbehoudende om, in buitengewone omstandigheden, den verkoop toe te laten, wanneer deze geschieden kan zonder de neutraliteit van den Staat in gevaar te brengenGa naar voetnoot(*). Dit voorbehoud is te regt genomen; immers, zonder van andere gevallen te spreken, zou het kunnen gebeuren, dat een vijandelijk oorlogschip, door zeeramp of gevecht, genoodzaakt in eene neutrale haven toevlugt te zoeken, in zulk een' toestand verkeerde, dat het niet weêr in staat was de terugreis te aanvaarden. Dan moet het aan een onzijdigen kooper kunnen worden verkocht, ten zij dat men, liever dan zulks te zien, eischen zou dat het schip, zoo lang de oorlog duurt, in de neutrale haven moest blijven liggen, en dus doende welligt geheel bederven of te niet gaan. De belangen of de wraakzucht der belligerenten in de hand te werken, behoort evenwel niet tot de verpligtingen der onzijdigheid. Tot dus ver spraken wij van den aankoop door neutralen van oorlogschepen der oorlogvoerende partijen, aan deze laatste in eigendom toebehoorende. Maar wat te zeggen van oorlogschepen door eene oorlogvoerende partij op de andere veroverd en in eene neutrale haven gebragt? gelden hier de regels in gebruik bij verkoop in onzijdige havens van gewone prijzen? Ofschoon zich bij het onderwerp van het binnenbrengen en den verkoop van prijzen in onzijdige havens enkele vragen voordoen, niet van belang ontbloot, hebben wij echter eene opzettelijke behandeling er van niet dadelijk noodig geacht, daar het algemeen erkend wordt, dat zoowel de toelating als de verkoop van prijzen (niet de prijsverklaring) in neutrale havens niet verboden is. Wat den verkoop aangaat, deze is volkomen geoorloofd wanneer de appropriatie volkenregtelijk geschied is (‘la prise est consommée’), dat is, volgens tegenwoordig gebruik, wanneer blijkt van de regterlijke uitspraak van prijsverklaringGa naar voetnoot(†). Kunnen nu bemagtigde oorlogschepen onder de categorie van gewone prijzen gebragt en, dus doende, door de onzijdigen worden gekocht? Ik geloof het niet, ook al waren die oorlogschepen eerst - hetgeen in allen geval zou moeten hebben plaats gehad, - door een Admiraliteitshof verbeurd verklaard. Wel is waar zijn, gedurende een' zeeoorlog, zoowel oorlogschepen en de gewapende schepen (kruisers) der vijandelijke Regering, als de particuliere schepen der onderdanen, aan opbrenging regtmatig onderworpen; doch de eerstgenoemd en zijn staatseigendom, en daar nu, volgens algemeen erkende beginselen, de inbezitneming (occupatie) niet genoegzaam is om, gedurende den oorlog, den eigendom te verkrijgen van het veroverd grondgebied, van immobilia | |
[pagina 241]
| |
en van de staats-domeinen, maar de in bezitneming moet worden goedgekeurd bij een vredesverdragGa naar voetnoot(*), zoo schijnen mij de oorlogschepen hiervan niet te moeten of kunnen worden uitgezonderd. Gelijk met het grondgebied en staatsdomeinen het geval is, zoo verkrijgt de eene partij het eigendom der op de andere veroverde oorlogschepen eerst, wanneer zij die tot aan den vrede behouden kan en ze alsdan worden afgestaan. Tot op dien tijd kunnen zij uit de handen van derden worden teruggevorderd, aan wien ze door den captor mogten zijn overgedaanGa naar voetnoot(†). Op oorlogschepen zou m.i. toepasselijk zijn hetgeen een uitnemend schrijver zegt: ‘Celui qui achète une portion du domaine national la prend au risque d' être évincé par le Souverain originaire propriétaire, quand il rentre en possession de ses domainesGa naar voetnoot(§). Eene groote Zeemogendheid zal er welligt geen bezwaar in zien de oorlogschepen harer tegenpartij door den prijsregter te doen verbeurd verklaren. Zoo werden de vloot en de schepen van Hare Britsche Majesteit, bij kabinetsorder van 29 Maart 1854, gemagtigd op te brengen ‘all ships, vessels, and goods belonging to the Emperor of all the Russias or his subjects’ en de Admiraliteitshoven werden gelast ‘to adjudge and condemn all such ships, vessels and goods as shall belong to the Emperor of all the Russias or his subjects’Ga naar voetnoot(**). Doch, daargelaten of de vijand van zulk eene groote Zeemogendheid, die zelf ook dien rang inneemt, den verkoop zou erkennen en de genomen oorlogschepen niet later zou revindiceren, zou de verkoop desniettemin m.i. strijdig zijn met het groote volkenregtelijke beginsel, hierboven vermeld. Wij achten ons derhalve bezwaard den onzijdigen den aankoop toe te staan van oorlogschepen, door de eene oorlogvoerende Mogendheid op de andere bemagtigd, zoo lang de oorlog duurt, en een tractaat niet omtrent het lot der veroverde oorlogschepen heeft uitspraak gedaan.
Nog eene questie blijft ter behandeling over: is bij het eindigen van een burgeroorlog, de verkoop der oorlogschepen van de Regering de facto geoorloofd? Kunnen die schepen, nog op zee kruisende of zich in neutrale havens bevindende, door onzijdigen worden gekocht? Het antwoord moet, m.i. ontkennend luiden. Een oorlog wordt eerst | |
[pagina 242]
| |
regtens als geeindigd beschouwd na de ratificatie van het vredesverdrag door de respectieve SouvereinenGa naar voetnoot(*); maar ter voorkoming van moeijelijkheden, wordt gewoonlijk in het tractaat zelf het tijdstip bepaald, waarop in de verschillende plaatsen de vijandelijkheden zullen moeten eindigenGa naar voetnoot(†). Bij burgeroorlog is het moeijelijk vast te bepalen, wanneer deze regtens als geeindigd te beschouwen is, omdat in vele gevallen geen vredesverdrag gesloten wordt, maar de vorige staat van zaken eenvoudig, met of zonder wijziging, na de ‘debellatio’ der eene partij, wordt hersteld. Wij hebben hier die vraag niet te behandelen, evenmin als die van het tijdstip, waarop vreemde Mogendheden ophouden moeten de jura belli aan de eene partij toe te kennen. Er is evenwel een tijdstip, waarop, ook zonder dat een tractaat gesloten zij, de algeheele overwinning en ten onderbrenging der eene partij als niet meer twijfelachtig, en de gewezen Staat de facto als geheel vernietigd kan worden beschouwd. Onder die omstandigheden, wanneer de wettige Regering overwonnen heeft, keert het eigendom van dien voormaligen Staat de facto per se weder terug in handen van de wettige Regering. Als dus oorlog- of gewapende schepen der overwonnen partij in eene onzijdige haven kwamen, en de bevelhebbers die aanboden, geen Gouvernement zou ze aannemen, geen reeder die ze kocht, zou naturalisatie verkrijgen en, al werden zij genomen door de andere partij, terwijl ze eene onzijdige vlag voerden, zij zouden niet als onzijdig eigendom kunnen worden gereclameerd, daar, gelijk gezegd, geen oorlogseigendom verkregen kan worden, hetgeen aan een vreemd Bewind behoort. Een dergelijk geval deed zich voor in 1865, toen oorlogschepen der Geconfedereerden, bij het einde van den oorlog in Noord-Amerika, zich in Fransche en Engelsche havens bevonden. Volgens sommigen zou toenmaals de Fransche Minister van Buitenlandsche zaken van gevoelen geweest zijn, dat er geen bezwaar bestond om den verkoop dier schepen te vergunnenGa naar voetnoot(§). Maar lord Cowley, Britsch Ambassadeur te Parijs, opperde bedenkingen daartegen, welke door lord Russell werden beäamd. De Minister schrijft aan lord CowleyGa naar voetnoot(**) onder dagteekening van 2 Junij 1865: ‘With reference to the point raised by you in your conversation with M. Drouyn de Lhuys, reported in your despatsch of the 31 | |
[pagina 243]
| |
inst., I have to state to Your Exc. that I am advised by the Law Officiers of the Crown that it is a correct proposition of law that if, upon the complete cessation of hostilities, any ships which at the time of such cessation were the property of the confederate Government, and have not been lawfully transferred to any other owner, are found within H.M. territories, such ships may be claimed as public property by the Government of the U.S. But every such claim, if made and resisted by any counterclaimant, must be decided in the ordinary course of law by the civil tribunals.’
Als slotsom van onze beschouwingen vermeenen wij te mogen stellen: 1o. De onzijdige Regering mag geen in hare havens liggende, of aldaar toevlugt gezocht hebbende oorlogschepen der oorlogvoerende partijen koopen; 2o. de onzijdige onderdanen mogen zulke schepen koopen, bij wijze van handels-operatie, bona fide, en mits gezorgd worde dat het schip zijne wapening niet vermeerdere; maar 3o. de oorlogvoerende tegenpartij behoudt haar regt om dat schip, hetwelk zij steeds als vijandelijk eigendom beschouwt, op te brengen; 4o. een prijsgerigt moet uitspraak doen en de onzijdige kooper kan zijne vordering aldaar doen gelden; 5o. gedurende den oorlog mogen de onzijdigen geene oorlogschepen aankoopen, welke door eene oorlogvoerende partij op de andere veroverd en in de onzijdige havens gebragt zijn; 6o. evenmin kunnen zij, bij het eindigen van een' burger-oorlog, de nog op zee kruisende, of in neutrale havens gebragt wordende schepen der overwonnen Regering de facto aankoopen. (Slot volgd.) |
|