Jongelings-droomen,
door J. van Beers, tweede druk.
Universiteits-blad, beide bij H.J. van Kesteren. Amst. 1854.
Met weinige woorden wenschen wij nogmaals de Jongelings-droomen van den uitstekenden Vlaamschen dichter aan te bevelen, van welke onlangs een tweede druk het licht zag, ten bewijze, dat men ook in Noord-Nederland de kostbare Zuid-Nederlandsche lettervruchten weet op prijs te stellen. Door dien 2den druk heeft het uitwendige veel gewonnen, en bij goed papier en eene goede letter, zijn de illustratien, waarmede elk gedicht aanvangt, allerkeurigst. In de gedichten zelve is door den schrijver, met uitzondering van enkele woorden, weinig verandering gemaakt, hetgeen eigenlijk ook niet behoefde, daar reeds bij den 1sten druk alles ons voorkwam genoeg gepolijst te zijn. En nu, wat zullen wij den uitstekenden dichtbundel toewenschen, na onze tamelijk uitvoerige aankondiging in het Mei-nommer van den Tijdspiegel 1853? zeker wederom een ruim debiet, en ten gevolge daarvan, dat de uitmuntende poëzij door menigen jongeling verstaan, door menige jonge dochter begrepen worde, wier zielen te midden der koude, dorre proza-werkelijkheid des levens, de zucht naar het ideale niet verloren hebben, maar even als zuster Livarda een engel vond, die haar hemelwaarts droeg, zoo ook dien engel der liefde mogten ontmoeten, die ‘aus dem trüben Erdenleben, uns erweckt zu höherm Streben.’
musamator.
Hoe groot het aantal onzer dag- en weekbladen ook moge zijn, toch werd er tot dusverre in de studenten-maatschappij, die eene wereld op zichzelve vormt, een blad gemist, hetgeen als waardig orgaan haar zou kunnen vertegenwoordigen. Maar eindelijk werd ook aan deze behoefte voldaan, en is er een Universiteits-blad in het licht verschenen, hetgeen inderdaad in den titel reeds veel belóóft. Er heeft zich te midden der Amsterdamsche studenten eene redactie gevormd, die, zoo als wij in het 1ste nommer van genoemd blad (1 Maart) vinden, uit de vier heeren Roodhuijzen, Rogge, Lijndrajer en Zimmerman zamengesteld is. Het woord dat zij voorop zetten en vooraf zenden, is kort, maar fiksch. Zij geven zich daarin rekenschap van de hope, die in hen is, en hen aanmoedigde om de taak op zich te nemen, wier moeijelijkheid ook wij ons niet ontveinzen. Als vier augurs hebben zij naar de vier hemelstreken gezien, en hunne verwachting werd niet te leur gesteld, toen zij het oog sloegen uit de Amstelstad, als het middelpunt, naar het westelijk Leiden, naar het oostelijk Utrecht, naar het noordelijk Groningen en - naar het zuidelijk Gent. Ofschoon hun blad niet de zinspreuk draagt: Vis unita fortior, nogtans was dit hun de conditio sine qua non om een Universiteits-orgaan in het leven te roepen. Greift nur hinein ins volle Menschen-(of Studien-) leben, Und wo ihr's packt,