constitutionnelen staat”’ zoo had het hoofd van het Aprilbewind er nog bij kunnen voegen ‘“als op een Surinaamsche plantage. De meester heeft alléen een wil, en de slaven deugen nergens anders toe, dan om zich voor dien wil aansprakelijk te stellen, en de geeselslagen te ontvangen, die de meester eigenlijk heeft uitgelokt.”’
Wij hopen niet, dat er iets malicieus zij in de benamingen van Aprilministers, Aprilkabinet: want eigenlijk onderscheidt die benaming minder juist; want het is bekend, dat op den 1 April professor Thorbecke nog hoofd van het kabinet was; doch ter zake: welke zijn eigenlijk de thema's, die uit de persiflage doorschijnen? Niet meerdere en niet mindere dan deze:
De koning is niet boven de ministers, maar gelijk met de ministers.
De koning heeft niet alléén een' wil (in abstracto spreekt niemand dit tegen), maar niet minder de ministers.
De ministers zijn niet dáár, om den wil des konings uit te voeren; ze zijn niet verantwoordelijk, omdat zij 's konings wil uitvoeren, maar omdat ze hun eigen wil doen.
Maar, warme mozaïke vriend! als de ministers zoo met den koning te zamen op den troon zitten, zou dan het spel voor den constitutionelen koning niet wel eens gevaarlijk kunnen worden? Stel eens in dat geval: ministers blijven menschen; dat een minister een oogenblik van brutaliteit had; dan zou hij den koning van de bank kunnen dringen, om alleen te blijven zitten en het vrije volk in plaats van den monarchalen regeringsvorm, met een consulschap, een dictatorschap en dergelijke welbekende schappelijkheden te begiftigen. Dat zoudt ge toch niet willen? maar het zou kunnen komen van dat gelijkzitten.
Het hoofd van het tegenwoordig kabinet beweert: de ministers voeren den wil uit des konings, en niet de koning den wil der ministers.
Dwaasheid, zegt de mozaïk: daaromtrent had het vorig kabinet meer juiste begrippen.
In een' constitutionelen staat, meende men vroeger, dat het absolutisme van de alleenheersching getemperd werd door de constitutie, door de wetgevende kamers.
Dwaasheid, zegt de mozaïk: in een' constitutionelen staat is het absolutisme van de alleenheersching getemperd, zoo al niet weggenomen, door het absolutisme der ministers.
Waartoe kan een vriendschappelijk woord al niet leiden!
Nog een paar woorden over de slotvergelijking. Elke vergelijking gaat mank; gij zult het hier bewaarheid vinden: beproef ze slechts zelf, welwillende lezer, en ga, bid ik u, voorbij het euphonisme: dat de meester, met wien men den koning vergelijkt, geeselslagen zou hebben uitgelokt.
Op een plantaadje worden geeselslagen gegeven; dat is de onderstelling, ontleend aan Stedmans reize, waarvoor professor Millies te velde is getrokken in de Amsterdamsche courant, zonder te bemerken, dat Z.H.G. zich op het gebied der bespiegelingen en mogelijkheden had begeven, terwijl zijn tegenstander op dat van het wezenlijke en feitelijke bleef staan; maar aangenomen: van tijd tot tijd wordt op de plantaadjes aan de zwarte broeders eene dosis geeselslagen toegediend; maar door wien dan? door den meester; maar dan is de vergelijking, hoe humaan overigens ook, valsch; die toch zal wel niet ‘uitlokken, dat hij zichzelven geeselslagen toediene?’