De Tijdspiegel. Jaargang 11
(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij(Vervolg. Zie Tijdspiegel 1853, II, bladz. 471.)
| |
[pagina 72]
| |
wijls zoo nabij aan den kant of de sloot - dat wij, voerman met den wagen, dikwerf in het slijk omslaan. - Welnu, wij gaan over tot onze lievelingsstudie sedert ruim twintig jaren -: de analyse, ontleding van karakters; de grovere en fijnere tinten aangewezen, welke over het menschenbeeld liggen uitgespreid, de gelaatkunde van het karakter, als deze uitdrukking ooit gewettigd kan worden, en daarom - begroeten wij u dadelijk, eerzame, deftige tante Jet. - Wat zijt ge goed en toch gestreng-goed; uw geheel bestaan staat immers in den grondtoon van den ernst, van dien effen en gelijkmatig geplooiden ernst, welke zichzelven zeer zeldzaam vergeet. - Zelfs de gevoeligheid, aan uw geslacht eigen, zucht en worstelt onder den invloed van die hebbelijkheid eener ernstige deftigheid, waardoor gij nu en dan - imponeert. - Gij spreekt gewoonlijk zeer langzaam, zelfs eenigzins slepend, en gebruikt gaarne het woordje - ge, - waar de zusters met het - je - gereed zijn. Gij zult bij de kinderlijke grappen en grillen van het voordeelig opwassend Steventje naauwelijks glimlagchen; maar het kind bedaard bij de hand nemen, terwijl de opgehevene wijsvinger der andere hand langzaam omhoog rijst, en wij u hooren zeggen -: ‘Steventje, Steventje, als het zoo voortgaat wordt ge een ondeugend kind, en wij zullen andere middelen moeten bezigen.’ - Intusschen is tante Jet ook overheerschend-ernstig: - wat de lieden gewoonlijk gekheid, of gekheid maken noemen, is haar vreemd; zij heeft de scherts des levens met een muilband voorzien, en kan tot heden toe niet begrijpen waarom en waarover de menschen somtijds zoo hardop en schaterend, luidkeels lagchen - dan komt er eene pijnlijke plooi op haar effen, langwerpig gelaat. - Wederom ligt hierin de oorzaak, dat men in den regel, waar tante Jet in een gezelschap verschijnt, behoorlijk is gaan zitten, en zich te regt zet en zit - zwijgt, - en eenige minuten wacht, dan met gedempte stem begint te spreken, en met eene loffelijke kunstvaardigheid de bedaarde en stemmige matrone voor het besproken of te bespreken onderwerp tracht te winnen en in te nemen, ontworpen bijna op deze wijze -: ‘En wat zoude de lieve jufvrouw er over denken?’ - of: ‘Zoo even hebben wij over dat onderwerp gesproken, en hoorden gaarne uwe opinie, lieve jufvrouw?’ - of meer familiaar -: ‘Kom aan, tante Jet! kom aan, we moeten ook eens weten wat gij over de zaak denkt?’ - dan verhoogt zich de deftigheid van den jonkvrouwelijken zedelijken ernst op het reeds hier en daar gerimpelde gelaat der tante - zij zet eerst haar kopje thee of koffij zeer bedaard op de tafel, ziet met eene minzame, eenigzins nederbuigende gezigtsuitdrukking in het rond - en geeft hare denkwijze luide, in behoorlijk geronde volzinnen te kennen - dan neemt ze het kopje bedaard weder op, en wacht - nu - altijd: - algemeene toestemming. - De topica van tante Jet - de onderwerpen die zij met het beste gevolg en met onverkoelden ijver bespreekt, beoordeelt en behandelt, zijn, naar veeljarige opmerking, de volgende -:
De huisgezinnen der familieleden, en de geest die daar heerscht. De predikanten. De houding der gemeenteleden in de kerk. Het getal en het karakter en de regt- | |
[pagina 73]
| |
zinnigheid der dienende ouderlingen. De dienstboden, en de heerschende vreesselijke gebreken in dien stand. De gezangwijzen en het minder gepaste van vele kerkelijke gezangen. De mode in hare enorme afwijkingen, zonden, en albeheersching. De kleeding van zuster Krisje en de bedrijvigheid van zuster Pietje. De weelde in de keuken en op de pantoffel-parade, en eindelijk: De opvoeding, het oorspronkelijk bederf, en de zegenrijke ontwikkeling van neefje Steven Kraanvogel.
Zie daar, voorshands, de meest bekende, doorwoelde en ontleede onderen voorwerpen, waarover tante Jet, in grootere en kleinere kringen, de lichtstralen van haren geest, uit de schatkamers harer ondervinding, opent - en toch meent zij het, onaangezien deze oud-jonge-jufvrouwelijke eigenaardigheid, zoo goed. - Zij wilde zoo gaarne, dat alle menschen die zij kent en niet kent, zelfs de ligtzinnige Franschen in Parijs, en de hooge, groote, rijdende, spelende en vergulde groote wereld in Rotterdam, Amsterdam, en den Haag, al te zamen - gemoedelijke, stille, vrome christenen wierden, liefst, als tante Jet haren zin had, echt, zoo wat oud-gereformeerd, wel niet zoo heel stijf Dordtsch of Afgescheiden, maar toch bij preferentie met haar en hare kerk, en bij hare geprivilegieerde dominés, ook zelfs in de namiddag-beurten - zij zoude u het gansche menschdom met hare waarlijk christelijke, gemoedelijk-vrome, Hervormde deftigheid willen overgieten, inwijden, doopen, en verzekert u, dat wanneer alle menschen de predikanten zoo hoorden als zij, en de formulieren zoo kenden als zij, en de leerredenen zoo, bij uittreksel, dadelijk na de preek opschreven zoo als zij - dat het dan vrij wat beter op aarde zoude zijn. - Tante Jet begeert voorts dat men haar bij de behandeling der bovengenoemde topica niet tegenspreekt, en van lieverlede toegeeft, waar zij de verschillende voorregten van zekere personen en zaken verdedigt, en van vele zijden bewijst - b.v. de voorregten van regtzinnige predikanten, van eenvoudige, wel wat kostbare, maar degelijke stoffen voor de kleeding, van ‘hervormde’ dienstboden boven andere gezindten, van stemmige indrukmakende kornetjes, tegenover de zwierige, met bont lint ‘schreeuwende’ mutsjes (pas op, tante Krisje!), van zedige woorden en taal, en stichtelijke leerboekjes voor den ondeugenden Steven, den tweede. - Alsdan is haar, bij de gemotiveerde voorstelling harer denkwijze, alle dadelijke tegenspraak lastig, zeer lastig, ja zelfs zoo lastig, dat zij meer dan eens, driemaal met het hoofdje bedenkelijk schudde, zich viermaal ongeduldig op den stoel heen en weder schoof en verzette, of de tegensprekenden met een hardnekkig, vernederend, verpletterend stilzwijgen bestrafte, en strak voor zich henen op den grond keek, op de uiterste punt van haren regter schoen. Zie daar onze eerste tante, volgens hare inwendige, zielkundige garderobe, en zeekaart, u genoegzaam aanbevolen, en voorzigtig, ja, waarlijk menschelijk genoeg - ontleed - en ontkleed. Ad nommer 2!
Vrolijke, blozende, ronde, opregte tante Krisje, wat hebt ge een vriendelijk-helder, blaauw oog, en een stereo- | |
[pagina 74]
| |
typen glimlach om de beide mondhoeken! Gij glimlacht het leven door, - welligt eens, als uwe ure daar is, ook - uit. - Gij zijt een vlindertje onder de oude jonge jufvrouwen, en dartelt van bloem tot bloem, en wilt u zelfs, als het maar prettig en pleizierig in de wereld om u heen toegaat, - laten vangen - daarom zijn de menschen, die u kennen, blijde als zij u zien, uwen vluggen voetstap hooren, uwe eenigzins schelle, harde stem, aan de voordeur, in den gang, of aan de kamerdeur vernemen - dan heet het -: ‘Daar, daar is tante Krisje! dat is goed!’ - dan huppelt Steventje met zijne kleine kermistrompet - (torenblazers zinnebeeld) - u te gemoet, en danst en huppelt met u de ouderlijke huiskamer om en rond, en grijpt u bij het kleed, en zegt -: ‘wat hebt ge weêr voor Steventje medegebragt?’ - de goede, vrolijke ziel, heeft altijd - zonder uitzondering - in den regterzak een koekje, of een ulevelletje, of een beschuitje - en laat het dartele neefje er naar opspringen, als zij het onschuldige lokaas in de hoogte houdt, met Steventje als een tol omdraaijende, roepende -: ‘Opgesprongen, manneke! nu nog eens - zie zoo - nu een kus - en dan, kip ik heb u.’ - De jongen grinnikt en kraait van pleizier, en tante Krisje doet inwendig evenzoo, en allen hebben ook pleizier in dat pleizier van een groot en een klein gelukkig en gelukkig makend menschenkind - ! - Het spreekt van zelfs dat de kleine, ronde, vriendelijke vrouw, zeer bewegelijk en ongedurig van aard is, eenigzins driftig, zoo als meest alle opgeruimde menschen; haar hoofdgebrek was, volgens de kritiek van tante Jet: dat ze over alles schertste, en eigenlijk nooit ernstig was, zelfs over de kerk en de predikanten, en dat ging te ver, zoo als zuster verklaarde. - Krisje vond gewoonlijk in de wereld en bij hare bewoners, de volgende eigenschappen en bijzonderheden, welke wij, als eene tweede topica, om des lezers wil, aldus, fragmentarisch, voorstellen. - Zij vond bij de menschen veel:
Liefde- Veel gekheid- Veel en veel meer zwakheid, dan zonde. Veel eigenwijsheid, maar meer zucht tot navolging, en vatte eindelijk hare geheele menschen- en wereld- en tijdsbeschouwing, in deze welbekende woorden uit den nationalen Willem Levend, te zamen -: ‘Allemaal menschen, allemaal menschen!’ Tante Krisje was van nature - in tegenspraak met den Heidelberger Katechismus - een universeel liefhebbend oud jonge-jufvrouwelijk wezen - zij had alles lief wat onder haar bereik kwam of lag: hare drie zusters en de zwagers, hare zomer- en winterbloemen, de bedelaars, vooral de bedelaars-kinderen, en de kleine, manke, hondjes op straat, de kreupelen en blinden bovenal, en dan ook hare kleeding en de sierlijke mutsjes, de huiskat en Steventje beide deelden in hare vurige liefkozingen; zij had voor allen een lach, een cent, een vriendelijk, troostrijk woord, of eene verschoonende verontschuldiging gereed. - Maar ze was bij dat alles een weinig onnadenkend en ijdel, daarom werd er tienmaal op één dag door de beide zusters, Jetje en Pietje, gezegd, geklaagd -: ‘Kijk! dat heeft zuster Krisje alweêr vergeten! of in de war gestuurd, dat | |
[pagina 75]
| |
heeft Krisje alweêr in de war gehaspeld.’ - O! die goede, trouwe, vriendelijke ziel! wat praatte ze graag, uren achter elkaâr, en lachte en joolde onder het gesprek, en wreef zich de kleine roode handen, en draaide zich alsof ze op eene echt engelsche spil zat, telkens, al pratende, nu links dan regts, en wist altijd iets nieuws, en liet -: ‘'t Is zonde.’ - ‘Nu hoor ik je.’ - ‘Kom, wat je daar zegt.’ - ‘Nu, kijk eens aan.’ - ‘Alle menschenkinderen!’ - en soortgelijke onophoudelijke tusschenwerpselen altijd weder vernemen, in infinitum. - Met één woord, zij, de levendige, bewegelijke, kwikzilverachtige oude maagd, was in de kleine huiselijke symphonie de allegretto scherzando, en tante Jetje de maestoso of de lamentabile - en tante Pietje - ? - Maar wacht eens wat, mijn goede lezer! niet te veel op eens uit het geheime levens- en karakterboek onzer bejaarde Eva's. - - Wij brengen u weldra ad nommer 3 - en bevelen hare beide zusters in uwe voortdurende gunst en recommandatie. Spiritus Asper en Lenis. |
|