Sneeuwklokjens, poëzij.
bij H.J. van Kesteren, te Amsterdam.
Al weet ge niet, waarom deze bloemlezing van vroegere en latere dichters, juist ‘Sneeuwklokjens’ moeten heeten; want het gezwollen voorwoord bewijst hier niets; zoo verdient dit keurig bewerkte bundeltje, een klein: ‘welkom hier, welkom in het leven - mag ik baker, enz.’ 't Is een boekske om te kussen - en er is van alles in - ernst en luim - kusjes - sterren - sterfbedden - Psyche - veel natuur-, mei-, lente-, klank, en sneeuwklokjes zijn er ook. - Maar dat die bloemekens ‘zingen,’ al moeten ze ook ‘blinken en klinken,’ dat is een jokken - ook de ‘oudere’ school is vertegenwoordigd - Hooft, Camphuyzen en van den Vondel - en de nieuwere niet minder, - de keuze was, door den rijkdom, moeijelijk en men hoort of leest gaarne zijne vrienden - al zingen ze ook zoo lief en teeder en tjilpend, dat vader Vondel er als een bastoon invalt - om van te schrikken - maar toch is deze bloemlezing allerliefst, en zal onder de talrijke familie, die omstreeks St. Nicolaas en het Nieuwe jaar aan de voordeur staat om te feliciteren, of een fooitje te krijgen - gaarne worden opgenomen en toegelaten - in de dames-werkmandjes of op de theetafels, - eerst op de toonbanken der heeren kruideniers en banketbakkers voor den geest: de boekhandelaars, die handen vol werk hebben, om de gansche familie, in deze winterkoû, aan den kost te helpen. - Wij hopen dat de frissche, sierlijke Sneeuwklokjens niet onder de sneeuw begraven blijven, maar welig tieren - en de uitgever ook hier - zoo als men zegt - eenige satisfactie hebbe. - Het boekje verdient aanbeveling, ook zonder plaatjes.
Spiritus Asper en Lenis.