De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.De Christelijke kansel in april 1853.I.
| |
[pagina 402]
| |
‘in te oogsten.’ - Voorzeker, de zaak met Rome heeft menig Protestantsch kanselredenaar met ‘nieuwe gaven’ uitgerust; hier en daar hoorde de gemeente met verwondering den anders kouden en bedachtzamen voorganger, met gebed en kracht van woorden, tegen het aanmatigend geweld, uit het Zuiden, spreken; zelfs werd de oudere kerkelijke geschiedenis, het verjaarde handboek der Christelijke kerkhistorie, in Ciceroniaansch-Nederlandsche woordenpracht en taalrijkdom, te berde, of beter gezegd, ter kansel, gebragt. - De Heilige vader te Rome, de Moederkerk, de onschuldige Bisschoppen en Aartsbisschoppen, die nog niet behoorlijk zijn geinstalleerd, hebben hier en daar eene tot nu toe ongekende welsprekendheid uitgelokt, die zelfs reeds in sommige adressen aan Z.M. nederig aangeboden doorstraalde. - Menig spreker heeft, zekerlijk niet zonder eene voldoening bij anticipatie, de gewenschte gelegenheid aangegrepen, om nu, bij den drang der omstandigheden, eene hoogere vlugt te nemen, dan in den regel, òf de gewone preektrant en preekgewoonte, òf de vastgestelde zondagstekst, òf de Heidelberger katechismus, voorschrijft en gedoogt. - Waar velen vooraangingen, wilden velen niet achter blijven. - 't Is in de maand April 1.1., bijna eene zedelijke verpligting geworden om ten minste tweeof driemaal tegen de Hierarchie en de Bisschoppen te prediken, en tevens, dit verstaat zich, telkens met het zachtmoedige palliatief, de vredelievendheid, bij de hand te zijn: om niet te hard te slaan, en dadelijk weder te heelen, waar de blaauwe plek iets van het vel en vleesch had medegenomen. - Men wilde, bij het gevoel van eigen regt en gekrenkte Protestantsche waardigheid, toch niet al te wreedaardig zijn; de roede van den Apostel Paulus moest met het rozeblad der liefde om wonden: - menig ‘luidend metaal’ en ‘klinkende schel’ op den Christelijken kansel, is gedurende de laatste weken toch weder welluidend geworden door den geest der liefde; velen hebben ten minste gepoogd om dien weg te bewandelen waar men de belemmerende ‘bergen verzet,’ niet door de ‘Engelentongen,’ niet door het ‘geloof,’ (leerstellig of niet leerstellig) maar door de ‘liefde,’ volgens 1 Kor. XIII - (welbekend).
De verwachting moest gespannen en opgewekt worden, toen de heer Van Oosterzee mede de stem verhief, de sprekende en de vermanende en de biddende stem - men ziet in dagen van ontwaakte kerkelijke geestdrift, met nog iets meer dan belangstelling naar het woord van gevierde sprekers uit - men meent regt te hebben nu iets ongewoons te hooren en te lezen, en houdt het er voor dat de arenden hooger zullen vliegen, naarmate de storm meer opsteekt. - Welligt wordt juist daardoor te veel van hem geëischt, die gewoonlijk reeds als een maëstro optreedt, en nu (zoo willen de menschen het) zichzelven ten minste eenige malen moet overtreffen. - De heer van Oosterzee heeft tot tekst gekozen Openbaring XIX, vs. 16b, alleenlijk deze woorden ‘Koning der Koningen, en Heer der Heeren!’ Eene zeer keurige en krachtige uitlegging, wat het verband en den zin betreft van de tekstwoorden, gaat zeer gepast vooraf, en hier ontstaat eene drievoudige verdeeling - de drievoudige toespraak zal den geest verheffen, het hart verruimen, het leven heiligen, - De gedachte wordt voorgesteld, als | |
[pagina 403]
| |
verheffend voor den geest, en door den luister, en door de magt, en door de zegekroon des Heeren, - de toepassing stelt ons de waarheid van Christus' oppermagt voor als verruimend voor het hart, en wel te midden van zooveel treffende verandering, zooveel dreigend gevaar, zooveel voortdurende onvolkomenheid, als wij onder ons ontdekken. - Na de ontwikkeling dezer punten wordt geëischt, dat door de verkondigde waarheid ons leven geheiligd worde, - om meer te worden gehoorzame onderdanen, getrouwe dienaren des Heeren, en eindelijk ijverige strijders. - Na de aanprijzing dezer voorwaarde, sluit de rede met een zeer uitvoerig gebed, zoo als eene noot ons leert, ‘na het uitspreken zoo naauwkeurig mogelijk opgeteekend.’
Men erkent in deze behandeling vooral eene eenvoudigheid, die de waarheid steeds schraagt, en wederkeerig door haar geschraagd wordt, - eene juistheid van opvatting, die den gekozen tekst in een verschillend licht voorstelt, en eene gepaste aanleiding geeft om aan de eischen des tijds te voldoen. - ‘Romes overwinnaar’ verschijnt telkens weder in den vollen en waardigen luister, waartoe de Oostersche beeldspraak van Johannes den grondtoon leverde. - Evenwel zoude men, volgens het bepaalde opschrift der rede: ‘Romes overwinnaar,’ ook meer bepaald durven verwachten (juist om aan het karakteristiek opschrift te beantwoorden): eene aanwijzing hoedanig Christus, door leer, leven en lijden, door zijne Godskracht en zijne Godsliefde, die overwinning alleenlijk behaalde. - De spreker heeft echter zijn gezigteinder breeder uitgemeten - en trad in velerlei beschouwingen, die allen echter in verband met zijn hoofddenkbeeld blijven. - Wij behoeven den warmen, dichterlijken, nu gedrongen en toch vloeijenden stijl, de verrassende wendingen en grepen, hier met milde hand uit den rijkdom van gevoel en geloof als heengestrooid, niet aan te bevelen, - bovenal daar de redenaar door zijn onderwerp als tot in het heiligdom des harten bezield was, en de gemeente zekerlijk aan zijne lippen kluisterde. - Wat den ‘geest’ betreft, die in deze leerrede heerscht, wenschen wij met gepaste vrijmoedigheid, als vragenderwijze, ons oordeel in het midden te brengen.
Onder de stellingen die, 't is overbekend, de aandacht veler lezers treffen, behoort deze in de eerste plaats -: de aanmatiging van den Roomschen stoel wordt ter sprake gebragt, dat moet onrust verwekken - blz. 5 - ‘Dàt hadden zij niet gedacht, die helden en martelaars, wier bloed, voorde belijdenis van Gods vrije genade in Jezus Christus vergoten, een hecht cement voor het wankel staatsgebouw werd! - Dàt - wij zeggen het met gebogene hoofden - dàt is een regtvaardig Godsgerigt over de Evangeliesche kerk, waarop zich de hand van Rome onmogelijk zoo zwaar kon doen voelen, indien niet ons tegenwoordig Protestantisme te ligt was gekeurd, waar het in hooger schaal werd gewogen!’ Indien wij deze laatste zinsnede in haar geheel oplossen, verkrijgen wij deze slotsom -: De aanmatiging der Hierarchie in deze dagen, is een gerigt of straf Gods, welke juist zoo zwaar drukt, omdat ons tegenwoordig Protestantisme niet voldoende is en door God wordt afgekeurd - derhalve moet er een verband bestaan tusschen het te ‘ligt bevondene Protestantisme’ en de ‘Hierarchie’ -: ons Evangeliesch | |
[pagina 404]
| |
wangeloof heeft God uitgelokt of genoopt, om de Hierarchie als strafgerigt in deze dagen te laten spreken en dreigen. - Hoewel de Christelijke spreker deze stelling ‘met een gebogen hoofd’ verkondigt, vermeenen wij hier een zeer groot gebrek te mogen aanwijzen -: dat aan waarheid, aan Evangeliesche waarheid. - Op welke gronden, Evangeliesche en duidelijke gronden, zal ons bewezen kunnen worden - dat de aanmatiging van den Roomschen stoel inderdaad een gevolg is van het ‘te ligt bevondene Protestantisme?’ Waar is hier het verband, het heldere verband, dat ieder dadelijk moet erkennen en gevoelen? Ging deze stelling door, dan moest elke tegenwerking, elke bestrijding, elke aanval van Katholieke of Protestantsche zijde tegen het ware Protestantisme, mede voor een Godsgerigt gehouden worden. - Welligt stond de zoo Christelijk gezinde spreker bij deze opvatting eenigzins achterwaarts op den gewijden grond des Ouden Verbonds, waar de Godsgerigten dadelijk met de zonden des volks in een zeker verband werden gebragt, tegen welke stelling, hoe ook aangeprezen, meer dan één profeet zich nadrukkelijk verklaart - en de Heer, de Heer zelf? - wij behoeven hier alleenlijk te herinneren aan de welbekende ‘Galileërs,’ en de ‘toren van Siloah,’ - Luk. XIII, vs. 1-5 - waar Christus het verband tusschen de zonde en het Gods- of strafgerigt, als met eigene hand opheft, en voor allen en altijd een helder licht werpt op den aard der zonde die in de wereld is. - Wij vragen slechts: zoude dan inderdaad, wanneer het Protestantisme eens in onze dagen niet te ligt was bevonden, maar volkomen zwaar genoeg, volledig en voldoende - zoude dan de Hierarchie met hare eischen en aanmatigingen niet gekomen zijn? Zoude Rome dan gezwegen hebben als er eens meer geloof, liefde, eendragt in het nu ‘te ligte Protestantisme’ had geheerscht? - Wij schromen niet om met alle bescheidenheid deze vraag den verdienstelijken redenaar voor te leggen. Onder de krachtige uitdrukkingen, die welligt op uitlegkundige gronden moeijelijk zouden te regtvaardigen zijn, behoort deze: blz. 10 - ‘Knielt dieper voor Jezus, want het is de Vader zelf, die van Hem het woord heeft gesproken: Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid!’ - 't Kon betwist worden of het Profetenwoord, hier in den ruimsten zin als de Vader zelf kan worden opgevat. Ten einde het standpunt nader te leeren kennen, waaruit de spreker thans Rome beschouwt, en door zijne toehoorders wenscht te laten beschouwen, zal het noodig zijn, eenige treffende en aangrijpende zinsneden hier te laten volgen, tevens als proeven eener minder gewone krachtige kanseltaal:
‘Als een woekerplant voortkruipend, hecht Rome's magt zich overal vast waar zij kan, en gelijk altijd groene klimop om vergrijzende olmen zich slingert, zoekt het ondermijnde Troonen te stutten door zijnen, zich steeds verjongenden invloed! Ook in ons Vaderland durft het van regten gewagen, die slechts op ontkenning van feiten gebouwd zijn, en wat er van wordt, als de magt bij het regt wordt verkregen, gaat naar Toscanen, en ziet! Neen, ziet niet enkel daar, ziet, in Hongarijen die vier millioen Protestanten door één raadsbesluit naar de hartader van hun hooger leven gestoken; ziet in Engeland die werkzaamheid van een aangematigd oppergezag; ziet | |
[pagina 405]
| |
in Frankrijk die beperkende grenzen onder Pauselijken invloed aan de prediking van het Evangelie gesteld; ziet wat in Nederland in de laatste weken gebeurd is, en huivert vrij voor de toekomst! Zegt niet, ‘dat zij verre,’ als wij van bedreiging of ondermijning van dierbare voorregten spreken. ‘Dat zij verre,’ zeiden ook eenmaal de Joden toen de Heer hun voorspelde, dat Gods Koningrijk van hen weggenomen zon worden, en binnen veertig jaren was stad en tempel verwoest! Spreekt vrij van een klimmend gevaar, maar, nog eens, heft tegelijk uwe oogen omhoog, en het bekommerd hart vindt een steunpunt. Neen, niet van den Stoel van Petrus wordt het lot der gemeente beslist, maar van den Troon des Heelals. ‘Beraadslaagt een' raad,’ zoo roepen wij aan het bijgeloof toe, waar het met eene valschelijk genaamde vrijzinnigheid zamenspant, ‘doch hij zal vernietigd worden, spreekt een woord, doch het zal niet bestaan, want met ons is God!’ - Neen, - opdat ik voortga met Jesaïa te spreken - ‘gijlieden zult niet zeggen: een verbindtenis, van alles, waarvan dit volk zegt: het is een verbindtenis: vreest hunlieder vreeze niet, en verschrikt u niet! Den Heer der Heirscharen, dien zult gijlieden heiligen: Hij zij uwe vrees en Hij uwe verschrikking, dan zal Hij u tot een Heiligdom zijnGa naar voetnoot*)!’ Neen, het krijgslied der oude kerk, zoo straks nagezongen door duizende lippen: ‘een vaste burg is onze God, een veilig schild en wapen,’ het is geen ijdele klank. Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen - ook de zeven heuvelen, waarop Rome gebouwd is - maar zijn vreêverbond wijkt of wankelt in eeuwigheid niet. De Christus wenkt, en de bliksem des gerigts treft het trotsch Vaticaan, dat zijne banbliksems uitvaardigt. Hij spreekt, en elk vloekverbond, tusschen valsche Staatkunde en geestelijke Heerschzucht gesloten, wordt als spinrag van elkander gescheurd! Kus zijne voetzolen, drager der driedubbele kroon, en gij, Christenen, nog eens, uw hart worde ook nu niet ontroerd!’ - Blz. 16 en 17.
Na de lezing van dergelijke krachtige taal, waar de toekomst ons zoo bedreigend wordt voorgesteld, waar de regten der Protestantsche kerk als fel beleedigd worden aangetoond - haasten we ons om nu het palliatief, dat schier alom wordt aangeboden in deze dagen, te laten volgen - daardoor wordt de pijnlijke indruk grootendeels weggenomen, - in elke schaal het eigenaardig gewigt, opdat de evenaar niet te ongelijkmatig werke!-
‘Maar hetzij een strijd, allereerst met geestelijke wapens gestreden! Geef mij tien nederige Evangelieboden tegen één’ blinkenden Bisschop; waarborg mij volkomen vrije Evangelieprediking, des noods op velden en wegen, tegenover elke processie, en Rome is verslagen, want - het is naar waarheid gezegd - den Bijbel ontvlugt het, ‘gelijk de Duivel het kruis.’ Dat Woord dan voor allen verkrijgbaar gesteld; niet slechts gehandhaafd wat bestreden wordt, maar veroverd, wat nog het zuiver Evangelie niet kent; het herderlijk Schrijven uit Rome beantwoord, door dwalende schapen ook van dien stal op den éénigen Herder te wijzen! En voorts, geen slaap, geen vrees, maar boven alles geen haat! Personen van zaken gescheiden, te meer liefde getoond, naarmate gij meer onverdraagzaamheid vindt; de dwalenden te hooger op het harte gedragen, naarmate gij om des gewetens wil de dwaling ster- | |
[pagina 406]
| |
ker bestrijdt! Wee, driewerf wee, die in onze felbewogen dagen vreemd vuur brengt op den altaar des Heeren, en onder den schijn van voor Christus te ijveren zichzelven zoekt en behaagt! ‘Indien gij - opdat ik spreke met woorden der Schrift, die ook déze dagen voorzien heeft - elkander bijten vereet, ziet toe, dat gij van elkaâr niet verteerd wordt. Alle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep zij van u geweerd, met alle boosheid en lastering. Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben, weldoende aan allen, terwijl wij tijd hebben, meest, maar vooral niet uitsluitend, aan wie huisgenooten zijn des geloofs.Ga naar voetnoot*)’ Strijdt alzoo in den geest des Meesters, Gel., en verblijdt u in de hoop, dat ook die strijd ten goede van zijn koningrijk leiden zal, om eens voor eeuwigen vrede te wijken! Ja, de ure komt, dat men niet meer zal zeggen: ik ben van Luther, en ik van Calvijn, en ik van Rome of Menno, maar dat de verlosten en gekochten uit alle deelen der strijdende kerk op aarde één loflied aanstemmen zullen ter eere van Hem, dien zij allen als Koning der koningen en Heer der Heeren aanschouwen! Kom nader, afgebeden éénheid der toekomst, die den strijd van heden vervangt, en gij, o onze ziele, bid God, dat gij moogt waardig geacht worden om ùwe stem in dat Hallelujah te mengen!’ - Blz. 24 en 25.
Voorwaar! er zullen geene Christenen, geene ware Protestantsche Christenen in Nederland gevonden worden, die in deze dagen niet gezind zouden zijn om eene dergelijke uitmuntende, aangrijpende, weldadige, taal te onderschrijven - allen, die min of meer bewust van datgene wat zij eigenlijk deden - in de maand April hier en daar - geteekend hebben, zullen, als het hun werd gevraagd, dit Irenikon, deze oproeping van den Rotterdamschen prediker, mede onderteekenen -: dit adres der Christelijke liefde en waarheid. - Ja die ure komt en zal komen, waar de gesplitste strijdkrachten der Christelijke kerk zich hereenigen, waar weder hersteld wordt wat thans nog lijdende is, waar ‘de eeuwige vrede’ komt - de menschen-namen, de Pausennamen en de Hervormers-namen, wegsmelten in het ‘eene loflied’ - die tijd, waar geen ‘blinkende Bisschoppen,’ geen stijfzinnige Hervormde, of Luthersche, of Afgescheiden predikers elkaâr met leerstellig schroot begroeten - waar men niet meer vraagt naar de stellingen, en voorstellingen, en misstellingen, en onderstellingen, en tegenstellingen der menschen uit de derde, vierde, uit de zestiende of negentiende eeuw, maar terugkeert tot den Eenigen Meester. - Op die toekomst bouwen en hopen wij, evenzoo vast en evenzoo zeker als de Broeder die ons hier in het harte greep. - Ook wij zien die ‘afgebeden toekomst’ te gemoet, onaangezien de verdrukking der Protestantsche Hongaren, onaangezien de aanmatiging welke de Heilige vader thans raadzaam oordeelt in betrekking tot Engeland, Frankrijk, en Nederland te moeten openbaren - en daarom vreezen wij niet voor de kronkelpaden eener valsche staatkunde, die zich nu van vrijzinnige, dan van zeer onvrijzinnige wapenen bedient. - Elk ‘vloekverbond’ der menschen, waar ze ook zetelen en heerschen, zal, ter zijner tijd, als spinrag van elkaâr gescheurd worden - de Koning der Koningen zal zijne regten handhaven, - waar de | |
[pagina 407]
| |
liefde eens heerscht, zal men Christus eens herkennen, terugvinden en behouden, - eens wordt de strijdende kerk de zegepralende.
Na dergelijke weldadige Christelijke gevoelens en uitboezemingen als deze, waarmede de heer Van Oosterzee ons en velen tot liefde en verdraagzaamheid en Protestantsche eendragt aanspoort, mogen we onze verschillende zienswijze niet verder ontwikkelen. - Wij kunnen het den redenaar niet toestemmen, waar hij zegt blz. 25: ‘Nog eens, zulke wonden zouden ons niet kunnen geslagen worden, zoo er geene zware zonden, ook als gemeente, voor onze rekening lagen’ - daarover hebben we hierboven reeds, vragenderwijze, onze bedenkingen medegedeeld. - Ons staat het niet vrij, ten dezen opzigte, den zedelijken, kerkelijken, en geloofstoestand der Rotterdamsche Hervormde gemeente te beoordeelen. - Het uitvoerig nagebed, - mogen wij het een boetgebed noemen? - blijve als de uitstorting van eene diep geroerde ziel, buiten het bereik eener koude en afgetrokkene ontleding - de gemeente zal en moet gedeeld hebben in het gevoel 't welk den spreker, die met en voor zijne hoorders bad, doordrong. - Zulk een bidden om liefde en waarheid was niet vruchteloos, ook de bede voor hem, die op den stoel van Petrus is gezeten - voor hen, die onder ‘Paus of Turk vervolging lijden,’ een gebed voor allen! - Zelfs waar we den derden Willem, zijne gemalin, Maria, enz. hier op de biddende lippen, benevens Oranje en Nederland, ontmoeten, - erkennen wede groote eischen des tijds-: liefde en waarheid.
Deze Toespraak en gebed heeft zich verduizendvoudigd in Nederland, - een merkwaardig teeken des tijds, en tevens een verblijdend teeken des tijds, - een bewijs, dat onze landgenoot en, hoe ze dan ook als Protestanten ‘te ligt mogen bevonden worden,’ door hunne zonden gedrukt, voor Evangeliesche waarheid, voor schoone, sierlijke vormen van taal en stijl, inderdaad vatbaar zijn en blijven, - Als op het thans geopende strijdperk dergelijke strijders verschijnen, die alleenlijk onder en met ‘Romes overwinnaar’ wenschen te overwinnen, worden de dreigende gevaren en de onrustbarende toekomst minder benaauwend - en mogen wij menschen in de keuze der middelen feilen, om den vrede en de liefde te bewaren - de Overwinnaar van Rome kome telkens terug in luister en magt en met de zegekroon op het hoofd -: ‘opdat wij ter zijner tijd sprekende, ook ter zijner tijd zwijgende, aan Hem gelooven en Hem liefhebben, en onze hoop verhelderd blijve tot op den stond waar wij allen de heerlijkheid Gods des Vaders zullen zien.’ Spiritus Asper en Lenis. |