| |
| |
| |
Duitsche en Zwitsersche brieven.
Impressions de voyage. (Vervolg. Zie Tijdspiegel 1852, II. blz. 385.)
V.
Alpenvreugde. - Herschepping van den mensch. - Gods schrift op de bergen. - Het Oberland. - Een beveiligende berggeest in grijs gewaad. - Physiologie van den gids. - Zijne veelzijdige betrekking. - De landweg naar Thun. - Gelukkig deficit van tolhuizen, tegenstelling met den tolrijken Doornweerth. - Thun, arme schilders met penseel en pen! - Reisgoederen te koop. - Stok, en schoen en hoed. - Eene villa. - Lommerverkwikking. - Kleine meirvaart. - De Alpenketen, met de jonkvrouwchjke vorstin. - Een onvergelijkelijk berg- en watergezigt. - En carrière naar Interlaken. - De Engelsche kolonie. - Velp op grootere schaal in de schaduw der Alpen. - De Engelschen op hun prachtig buitengoed. - Uitpakken. - Verwachting. - Spanning. - Bedevaart naar den voet der Jungfrau. - Tot wederziens.
Interlaken, Augustus 1852.
Gij ziet, wij zijn reeds met magt en spoed in het Berner Oberland ingedrongen; op den oogenblik van alle zijden ingesloten door den buitenmuur der sneeuw-Alpen, en gereed om over een paar uren ons als met gloeijende zielen aan de kolossen vast te klemmen; - wij genoten reeds de eerste, meer dan verrukkelijke voorproef onzer afgebedene Alpenvreugde, en weten niet waar het ligchaam en de ziel de behoorlijke kracht zullen vinden, om deze openbaring eener nieuwe wereld te dragen. Wij vermoeden zeer natuurlijk dat gij u over zulke overdrevene taal verwondert, en gij zult u nog wel meer verwonderen; want dit wonderland herschept den ganschen mensch, in- en uitwendig. - Er grijpt bij ons allen eene gedaanteverwisseling plaats, die aan Ovidius herinnert, - men ziet, hoort, gevoelt, denkt hier anders: - 't is eene doorgaande wedergeboorte, een zamensmelten, zamenleven, vereenzelvigd worden met een wonderland, waar de vinger Gods niet op twee steenen tafelen, maar in de schier ondenkbaar schoone en verhevene, reusachtig uitgestrekte tafereelen tienduizendwerf zijn naam, zijne magt, zijne heerlijkheid schrijft, - en wij het hoofd aanbiddend buigen - maar daarover alweder later iets meer en beter, als we in staat zullen zijn op onszelven Zwitsersche ziel-ontleedkundige proeven te nemen. - Wij gaan even terug naar Bern, vanwaar we dezen morgen de reis naar het eigenlijke Oberland aanvaarden, over Thun, Neuhaus, naar Interlaken. - Zoo als wij u reeds meldden, hebben we thans een onmisbaren reis- en bondgenoot geassumeerd, een jeugdigen, vriendelijken Berner jonkman, die, in zijn ligt grijs gewaad, met den sierlijken witten hoed op het hoofd, een berggeest vertegenwoordigt, die den pelgrim, als vrijgeleide, vergezelt. - De man is, het bleek ons, in den grond bekend met de eigenaardigheden der reizenden, hunne behoeften, zelfs luimen, even als met de wegen; 't is veilig om zich geheel en onvoorwaardelijk aan den gids over te geven, die geruggesteund door de noodige
voordeelen en buitenkansjes, ons weder, dat hopen we ten minste, heelshuids in het Berner hôtel aflevert. - Een gids staat met alles wat hem omringt in eene alzijdige, geheimzinnige betrekking: - met zijne reizenden, nommer een - met hunne goederen, met den voerman, met de paarden, met alle mogelijke, kleinore en grootere hotels, en ten laatste met de
| |
| |
steile en bedreigende bergpaden, waar hij te huis is, en waakt dat ge, bedwelmd door natuurgenot, intusschen den hals niet breekt. - De landweg van Bern naar Thun slingert door het bekoorlijk Aare-dal heen, en laat, wat breedte en kostelijke aanleg betreft, niets te wenschen over. De Berner landstenden dragen ongemeen zorg voor de wegen, die het groote voorregt bezitten, om geen tolhuizen, tolgaarders, enkele en dubbele slagboomen te dragen, en waar ge dus, van deze zijde, een echt republiekeinschen geest vindt; - bij ons te lande is dit iet of wat anders: - men gedenke hier aan den Brakelschen-Doornweertschen barrièrenovervloed, waar ge het schoone Geldersche uitzigt in en nabij Oosterbeek wel zeer deugdelijk moet betalen, en telkens weêr en weêr betalen, - maar de landheer heeft zijn regt, en laat dat geldig gelden. - Wij naderden spoedig genoeg het stedeke Thun, dat ons tevens den eersten binnenlandschen meirtogt op de Thuner See beloofde. - Indien alle dichterlijke schilders, die er op de wereld zijn, of ooit zullen komen, zich vereenigden, om een allerbekoorlijkst Zwitsersch stadje te tooveren, zouden ze, aan de boorden van het Thuner meir geplaatst, - evenwel geheel ten einde raad zijn. - Ziet die naauwe, met winkels opgevulde, klimmende en dalende straten, en daar ginds de echt Gothische kerk op een hoog rotspunt gebouwd, als om het heerlijk schoone land- en watertafereel, gebiedend, te overzien; - met moeite glijdt en hotst en slingert onze stevige wagen langs, en over, en door de enge bergstraat; wij staren met belangstelling op al het Alpen-reismateriaal, dat zich hier achter de vensters in de op elkaâr gedrongen winkels vertoont - hier de vijfvoet lange sierlijke Alpenstok, met ijzeren punt, en de gebogen gemzenhoorn aan het andere einde; - daar de noodzakelijke bergschoenen en berglaarzen met ongehoord dikke zolen en koperen spijkers beslagen; ginds de witte hoeden (oudhollandsch model), de dikgevoerde
sneeuwjassen, en alles wat een bergbeklimmer noodig heeft. - Weldra opent zich de naauwe straat, en gij vindt u, in klimmende verbazing, op eenmaal voor het digtbelommerd, allerbekoorlijkst aangelegd - buitengoed - want die naam past hier, Bellevue. - Onder hooge, zware lindeboomen en breedgetakte kastanjeboomen, schuilt een modern kapitaal gebouw aan de boorden van de Thuner See gelegen, waar achter een terras van achthonderd voet hoogte, bevallig oprijst, en u, als met een tooverslag verplaatst te midden eener Italiaansche villa, in de omstreken van Napels, of zoo als wij eenparig uitriepen: - in het Flötenthal van Jean Paul's Titan, of in een onzer boomrijke Geldersche lustoorden, b.v. Rozendaal of Beekhuizen. - Vriendelijk grenst de Thuner See, ruim drie uren in omvang, aan de villa, waar alle noodzakelijke ververschingen den reiziger verwachten, en wij met een tal opgewekte Alpen-liefhebbers ons middagmaal vonden, terwijl de warme zomerzon om ons heen straalde, en weldadig werd getemperd door het digte en ruischende, frisch groene loof der kastanjeboomen. - Daar zijn wij met eene kleine bevolking op de gereed liggende stoomboot, die ons naar Neuhaus zal voeren. - Het ligte en sierlijke vaartuig snijdt door de effene, hel groene, doorschijnende watervlakte, als ware het de hand, die met een diamant gewapend, een spiegelschijf doorsnijdt - en daar rijzen de echte voor-Alpen meer en meer omhoog, achter de bruin gele rotswanden, die het allerbekoorlijkst meir omschansen, klimmen de sneeuwtoppen
| |
| |
naar boven - hier de Niesen, daar de Blumalp en ginds de Eiger, eindelijk boven allen dezen hooger dan de hoogste zilverkruinen, de Jungfrau, wier nu kegelvormige, dan meer afgeknotte spits, in het oogbetooverend sneeuwkleed ligt gehuld - en als ge nu eens midden op de effene groene watervlakte op verren afstand het Gothisch kasteel met zijne torens en gekartelde muren op het eiland Schadau ziet oprijzen, en de oevers bezaaid met witte huizen, terrasvormige tuinen, en dan weder het oog werpt op de allerprachtigste sneeuwbergen - inderdaad, alle denkbare bekoorlijkheden zijn hier als zamengeperst, en wij beklagen ons dat de korte stoomvaart slechts uren en geene dagen mogt aanhouden. - De Thuner See behoort onder de schoonste en liefelijkste meir-partijen in Zwitserland, al mist ze den omvang van het meir van Genève, en de klassieke Tell's-natuur van de Vierwaldstädter See. - Overtuigt u toch, zoo spoedig gij kunt, door de drie of vier voortreffelijke kunstplaten in professor van Kampen's Zwitserland, dat ge, ons ten gevalle, bij onze brieven naast u zult opengeslagen houden; - daar zal de kunst ten minste eenigermate uwe verbeelding te hulp komen. Naauwelijks was de boot bij Neuhaus - een gehucht - aan wal, toen de geheele bemanning (ook bevrouwing) in ongemeenen spoed en geweldigen ijver, in stormpas, naar een stuk veld of een grasperk heenstroomde, 't geen letterlijk van alle zijden ingenomen was door grootere en kleinere reiswagens, meer dan vijftig in getal, allen gereed om het ‘reizend publiek’ in vollen draf, naar Interlaken te brengen. - In een oogwenk waren onze koffers met touw en koord behoorlijk bevestigd aan den reeds zeer gebruikten reiswagen, onze gids sprong als een gems nevens den voerman op den bok, en wij draafden, onder geleide van telkens aangroeijende reizigers, den landweg op naar Interlaken. Het verschillend kostuum der
reisgenooten, in tallooze Ein- en Zweispänner verdeeld, het zweepgeklap, het vrolijk gejoel dezer menigte, maakte met de oneindig verhevene natuur, die ons omsloot, eene treffende tegenstelling - en nu hier, - ja wij zijn daar op eens in een Engelsch nieuw aangelegd dorp; want Interlaken is eigenlijk eene latere kolonie der aanzienlijke Britten, die hier den zomer doorbrengen, en het eens onbekende gehucht een Europesche befaamdheid hebben gegeven; - gij moet u, tot beter verstand, het eerste gedeelte van den Arnhemsch-Velpschen straatweg voorstellen, waar een twintigtal moderne allersierlijkste hôtels - hier pensions genaamd - achter vijftig en zestig voet hooge, geweldig breedgetakte kastanjeboomen, u toelagchen - de twintig voet breede, gladde, witte landweg, met de meest elegante en keurig uitgedoste Engelsche aristocratie, te voet, te paard, in de ligtgebouwde rijtuigen, bevolkt, - de Engelsche winkels, waar de Londensche shops hunne dépôts aanbieden, - de dood-magere, langbeenige, of paarsroode en zwaargebuikte heeren der krijtbergen, voor of onder de veranda's gezeten, met de groote breede Times of Morningpost in de hand, de rijzige, jeugdige, meer bejaarde Engelsche vrouwen, op en neder wandelend, - een eigenaardige Britsche pleizier-, geene strafkolonie, in het hart van het Berner Oberland, tusschen de rotsen, als onder de ontzaggelijke schaduw der Alpen! Wij benijden onze overzeesche naburen hunne kluizen, maar zooals ge later zult lezen, was er welligt in het meer noordelijk zuiden van Europa geen plek te
| |
| |
vinden, waar de zomer zulke genietingen oplevert, als hier te Interlaken. - Wij kunnen hier slechts (de gids beveelt en drijft) weinige oogenblikken vertoeven, in een oogwenk zijn onze koffers in een der hôtels naar boven gesleept, - wij laten de zwaardere reisgoederen - altijd noodige ballast, hier. - Er moet in allerijl uitgepakt worden. - Wij voorzien ons slechts van het hoogst noodige, dat den bergtogt niet belemmert - wat ons eigenlijk te wachten staat weten en begrijpen we niet, - intusschen toeft ons rijtuig daar beneden, en wij zullen dezen avond de vallei van Grindelwald bezoeken, en ons ettelijke duizend voeten hoog nedervlijen aan de voeten der Jungfrau, de eeuwig omsluijerde, die we nu reeds meer en meer naderen. - De gids spreekt reeds, met verhoogde geestdrift, van een heerlijk Alpengloeijen, van eenige Gletschers, van lawinen - en wij gloeijen mede van een steeds toenemenden, tot in merg en been dringenden Alpenlust. - O! wat ons nu, na den heerlijken meirtogt, te wachten staat! - Wij mogen er schier niet aan denken, - deze dus hier gesloten en afgebroken, - om u later met onze reisbeschrijving te vervolgen; wanneer we over Grindelwald, den Wengernalp, naar Lauterbrunnen, weder te Interlaken zullen teruggekeerd zijn, met Alpenrozen in het hart en in de handen, - tot zoolang dus weder
Uwe getrouwe vrienden,
Spiritus Asper en Lenis.
| |
VI.
Toonsleutel der reize omhoog. - Göthe en Byron. - Van Interlaken naar Grindelwald. - De Abendberg en de Cretinen. - Wijding in den tempel Gods. - Bergwanden. - De bergstroom. - Bruggen en rotsklompen. - Ruysdaelen in het groot. - Zacht-pijnlijk-genieten. - Twee ongeschapen en meer dan gekroonde koningen op weg. - De Eiger en de Jungfrau. - 5000 voet hoog. - Alpengloeijen. - Rozenen bloedrood op het sneeuwveld. - De blozende bergmaagd. - Avondtafereel. - De Gletscher en het grasveld. - De uitersten raken elkaàr. - De vallei bij nacht. - Sluimerende kinderen der aarde, aan het Hoog Altaar Gods. - De bergtogt. - Overleg en afreize. - Paarden, ruiters en draagzetels. - Het bergpad. - Klimmen, altijd klimmen. - Diep- en vergezigten. - 7000 voet hoog. - Oprijzende bergketens. - De Jungfrau in volle pracht - met hare lijftrawanten. - Onbeschrijfelijke zielsgevoelens. - Waarachtige antiquiteiten in de kunstzaal Gods. - Een groet en wedergroet. - De zomerlawinen. - De Sennenhut. - De Kuhreigen. - Alpenhoorn en Alpenlied. - Muzijkaal bergorgaan. - Een paar droppels op de wangen. - De arme herder, zonder en met geld. - Een reisgezelschap. - Alom Alpenrozen, en tevens taai bergvleesch. - De Staubbach. - Afdalen. - Het dal van Lauterbrunnen. - Wondertafereel à vol d'oiseau. - Voort. - Een ijdele wensch van den vriend. - Naderende terugtogt. - Göthe en Byron, als tolken, opgeroepen.
Interlaken, Augustus 1852. - Twee dagen later.
De togt is volbragt, het doel bereikt, en getrouw aan onze belofte brengen wij u andermaal den groet uit Interlaken, en hechten deze bladen aan de vorige. - Iets vooraf: wij deelen aan het einde van dit hoogst onvoldoend verslag een paar aanhalingen mede van onzen Germaanschen en Britschen dichter. - Wij bidden u ernstig om ze eerst, eer gij u aan dezen brief waagt, te lezen, als eene volstrekt noodzakelijke inleiding; - 't is de toonsleutel, waaruit deze reiscantate gezet is - en nu, - wij zullen beproeven om u van onze allerlaatste gewaarwordingen en reine genietingen deelgenoot te maken, - en toch - dat is boven menschelijk vermogen! - Tegen den namiddag zijn wij het woelige en rijkbevolkte Interlaken ontweken, met een helderen hemel boven ons, die hier in dit wonderland der bergen, als een eeuwigdurend gewelf, op bergkruinen, als de kolommen in een Domkerk, schijnt te
| |
| |
rusten. In den beginne behield de slingerende landweg het ons welbekende, nederige en vriendelijke voorkomen, - boomgaarden naast en om de nette Zwitsersche woningen, glooijende velden, en hier en daar aan den bergwand een ernstig kerkje; maar spoedig verandert de schepping, en draagt niet meer den stempel van menschenhand en menschenkracht. - 't Is of nu de sterveling bloost en zich schaamt, om de koene en dikwerf moedwillige hand nog verder aan het pracht- en reuzenwerk des Heeren aan te leggen. - Voor onze blikken steeg, eenige duizend voeten hoog, de Abendberg op, alwaar op de kruin (wij dachten immers aan adelaars) een hospitaal is gebouwd voor de ongelukkige Cretinen, een soort van menschelijke monsters, die hier, zoo geweldig hoog, met Christelijke barmhartigheid, door de barmhartige zusters uit Solothurn worden verpleegd, - wij zagen slechts een paar der afzigtelijke wezens, en nog wel op een afstand. - Terwijl nu de reeds minder breede landweg merkelijk, hoewel zeer gemakkelijk, stijgt, begint de wijding in dezen tempel; - want zoo iets, dat naar eene nieuwe levensperiode gelijkt, wordt hier verwezenlijkt - de rotswanden nemen een ongewonen vorm aan, loodregt rijzen ze op, en toonen u hier het oorspronkelijke graniet, de onvernietigbare grondstof, waaruit sedert de schepping de aardkorst is gevormd. - Altijd in krachtigen stijl gebouwd, verheffen de rotswanden de geplette of gekartelde toppen, en waar een groene en vruchtbare plek is overgebleven, verschijnt de den en spar, en daarnevens de kleine berghut - en toch is er onder en bij die ontzaggelijke praeadamiten, met beenderen en spieren van graniet, die onbewegelijk op u nederzien, - leven en levenskracht- telkens valt, honderd en meer voet hoog, een zilverwit lint naar beneden, langs den bruinen of grijzen bergrug, en plast en klettert neder in den bruisenden, en ziedenden en kokenden bergstroom, die op weinige voeten afstands, onafgebroken naast u voortgezweept wordt.
- O! die huppelende en dartele en toch met krachtige vuist als voortgejaagde stroom, waar het bevend schuim schijnt te koken, en zich eindeloos weder, altijd weder, heenwerpt over de koolzwarte rotsblokken, die midden in de wateren, vruchteloos hunne geweldige kracht trachten te breken! - De Zwitsersche bergstroomen, wij noemen ze zacht afhellende onafzienbare watervallen, - geven aan de bergpartijen juist het ontbrekende leven, en als ge nu hier en daar de uit ruw hout gebouwde hangende brug begroet, die over den schuimenden en ziedenden bergstroom schijnt heen te zweven, en toch al trillend niet bezwijkt, - dan hebt ge hier van alle zijden uwe Ruijsdaelen voor u op grootere schaal, niet op het zwijgende doek, maar levend in de sprekende natuur. - De landweg naar Grindelwald is een aaneengeschakelde, in elkaâr gevlochten, en telkens stouter en krachtiger overvloed van tafereelen, waarvan elk ons in bewondering als aan den grond vastnagelde, en overstelpte met een gevoel van oorspronkelijk, onbereikbaar schoon, ongekende harmonie, in die oprijzende en elkaâr als opvangende bergschakels, met de grootste verscheidenheid gepaard, een onafgebroken opvolging van schilderstukken, ettelijke duizend voeten in omvang, waar wij met starende en meest vochtige oogen, de nooit geëvenaarde, nooit door de kunst herborene, geheimzinnige wonderen aanschouwden dezer Zwitsersche schepping - pracht en grootheid, die meermalen het gemoed al te
| |
| |
pijnlijk overweldigden; zoodat we, waar op eens een nieuw onverwacht bergtafereel en een even onverwachte naar ons heenschietende bergstroom ons overrompelde - alleenlijk met de uitgestrekte hand konden heenwijzen en aanduiden, - terwijl de lippen weigerden om het regte woord der bewondering voort te brengen - en toch, was dit alles slechts een voorspel der heerlijkheden, welke het Berner Oberland ons weldra zoude ontsluijeren. - Altijd hooger slingerde ons spoor door het onafzienbare dal, - de avond daalde intusschen neder, en reeds was de zon achter den bergmuur gezonken - nu scheen het, alsof mede achter ons het gansche, onbeschrijfelijk prachtige tooneel, dat wij beschouwd hadden, wegdook en afdaalde, en zich als op zichzelve nederboog, - terwijl wij voor ons slechts twee ontzaggelijke gevaarten onafgebroken in het gezigt behielden, - hier ter linkerzijde de Eiger, en daar, regterzijds, een der afhellingen der allesovertreffende Jungfrau. - Wij konden nu de sneeuwvelden, uren in omvang, op hare kruinen met den blik omvatten; wij stonden als verstomd, het scheen of hier de eindpaal van alle reizen en togten op de wereld moest zijn. - Intusschen waren uwe vrienden, ongevoelig, zonder de minste inspanning reeds 5000 voet boven het Thuner meir gerezen, en daar in de verte aan den ingang der vallei van Grindelwald ontdekten wij onze rustplaats: het ruime Zwitsersche gebouw reeds in de avondschemering gehuld, en vriendelijk als leunende tegen den benedensten rotswand van de Eiger, die omstreeks 9000 voeten hoogte bereikt; - nu werden wij, om den togt in alle deelen te bekroonen, op eenmaal verrast door het ongeloofelijk schoon - Alpengloeijen: - de helwitte sneeuwvelden, die de omstreeks van 9000 tot 13000 voet hooge kruin der Jungfrau bedekten, en eeuwiglijk bedekken zullen, ontvingen de laatste zonnestralen, en ziet op eenmaal werden die sneeuwmassa's, zoo oneindig hoog boven onze hoofden, met een zacht rozenrood
overpurperd, een gloed, een blos, een warme zomergloed overstroomden die sneeuwterrassen, en bewerkten eene ondenkbare, boven alle beschrijving indrukmakende, herschepping: - de blozende bergmaagd, omstraald en verheerlijkt door het licht, dat de God der hemelen haar als om het hoofd wierp! - aan de andere zijde werden de bruine rotswanden van de Eiger eerst geel verlicht, de bovenwand door dienzelfden avondgloed op eenmaal bloedrood, en daarboven de nog blaauwe, heldere zomerhemel, tintelend en brandend hier en daar, met ster op ster, die om de kruin der Jungfrau een fonkelenden krans vlochten. - O mijn vriend! wij kwamen tot in het diepste der ziel ontroerd, met jagenden polsslag, met hijgenden adem, en trillende van een ons nog volstrekt onbekend genot, aan onze nederige woning, te Grindelwald, - maar toen wij aan ons Zwitsersch eenvoudig avondmaal nederzaten, wachtte ons weder een tafereel - wederom nieuw - geheel nieuw voor den noordelijken reiziger. - Zeer nabij ons, welligt op een half uur afstands, lag voor ons, in stille, doode, verhevene, heerlijke kracht - de reusachtige Gletscher - de eeuwige, gebogene, met spitse kegels prijkende ijszee, die zich als tusschen de steile rotswanden naar beneden wringt en dringt, en eindelijk als wegvloeit in den benedensten rand der bergen, en zich wonderbaar aansluit aan het groene met hut en kudden rijk gestoffeerde veld - twee geweldige uitersten: - een ijsveld
| |
| |
en een grasveld! - voorwaar hier geldt het in den meest ruimen zin: - les extrêmes se touchent! - Vergeet niet om ook hier weder van Kampen's Zwitserland te vergelijken, waar ge eene uitmuntende plaat van het Grinderwalder Gasthof, met een gedeelte der Jura zult vinden - en daar nu, zoo digt nevens ons, de twee monarchen van het Oberland, die de glinsterende Gletschers, als een zilverwitte toga langs hunne voeten lieten afglijden - en ginds beneden ons, de vallei van Grindelwald, die eenige uren in omvang, in sierlijke golving voor ons oog zich uitbreidt en zich verliest in den invallenden nacht. De vallei, met kleine flikkerende lichtpunten doorvonkeld, tot hoog aan den bergrand geëmailleerd en doortinteld, - terwijl de ontzaggelijke sneeuwvelden op de kruin der Jungfrau een geheimzinnigen gloed behielden, en het nachtelijk donker schenen te trotseren. - Hoewel naar ziel en ligchaam, door zooveel diep aangrijpende aandoeningen geschokt, bleven wij, door de koele berglucht omgeven, uren lang het indrukwekkende schouwspel genieten - en zoo sloten wij allen, met gewaarwordingen, die wij nimmer aan het papier willen of mogen toevertrouwen, de oogen, veilig gelegerd, zooveel duizend voet hoog, aan de wortelen der wereldkolommen, ver van allen aardschen strijd, en twist, en nood en ellende; kalm rustend, als een kind aan den voet van een altaar, waar de heilige moeder Natuur, als priesteresse Gods, den avond- en nachtzegen over ons heeft afgebeden!
Op den volgenden morgen, omstreeks vijf ure, stond onze gids reeds reisvaardig, - onze reiswagen van Interlaken verliet ons, met den reiszak, en wij behielden slechts bij ons het overkleed, - de minst mogelijke bagaadje. - Ziet welk een gewoel daar zoo vroeg reeds aan de groote voor- en buitendeur van ons Gasthof - weder een schilderstuk - een Verschuurtje of Wouwerman - tal van gezadelde bergpaarden, draagzetels en een drom van sierlijk uitgedoste berggidsen; reizigers daar tusschen in, allen volijverig en ongeduldig bezig om zich op den bergtogt over de Wengern-alp, langs de Jungfrau te begeven, en van daar af te dalen naar Lauterbrunnen. - Weldra verdeelen zich de reizenden, die zich hier, waar alles tot vrede noopt, vriendelijk den morgengroet brengen - het is een oogenblik van onderling gewoel en reisgedruisch: - le moment du départ! - Wij zitten weldra in den zadel, op het zeer prozaïsche en meer sterk gespierde dan wel gevleeschde bergros, - onze waarde vrouwelijke reisgenoote verkoos, om meer veilig en minder vermoeijend te reizen, den stevigen draagstoel, dien wij door een viertal vrolijke Zwitsers, echte menschelijke gemzen, zagen opheffen, terwijl wij, stapvoets, ons aan den reisstoet aansloten, - een heldere blaauwe hemel boven ons - en een hemel in het hart. - De togt, die ons toen wachtte, over de Wengern-alp, is een der schoonste en rijkste, welke Zwitserland den tourist aanbiedt: - men geniet op enkele punten een overzigt over het geheele Berner Oberland, en heeft hier reeds genoeg, volkomen genoeg, om de grootsche, boven alle gedachten en beschrijving grootsche type van het drukbezochte Zwitserland voor altijd in de verbeelding te stempelen. - Daar nemen onze bekwame gidsen, de Berner geleigeest voorop, onze paarden bij den teugel, en wij moeten, gaarne of ongaarne, het steile,
| |
| |
eigenlijke bergpad, hier Saumpfad genaamd, op, altijd op, hooger en hooger - met verwonderlijke behendigheid, vaardigheid en vastheid, klauteren hier menschen en dieren tegen de bergen omhoog. Ons spoor slingerde zich, nu zeer steil nederwaarts, zoodat het evenwigt voor den ruiter moeijelijk te bewaren was, dan nog steiler omhoog, zoodat de gewillige ronsinanten steunden en hijgden - ons spoor was als aangeplakt tegen de lagere Alp, die van de Jungfrau en den Mönch (de bewaker der Jonkvrouw) door een onmetelijken afgrond is gescheiden, somtijds boog het zeer enge, glibberige pad, zich minder uitnoodigend, aan den uitersten rand der Alp, die wij beklommen, en opende het zeer eigenaardige, niet vermaar diep-gezigt, in eene diepte waar het oog op den bodem de voorwerpen niet meer kon onderscheiden, - dan stegen wij weder langs breede, groene, met boom en plant doorvlochten weiden. - Toen we nu ongeveer de hoogte van 7000 voet bereikt hadden, werd er, 't was nog vóór het middaguur, even halte gemaakt - en wij poogden het panorama te omvatten, dat zich nu aan ons oog vertoonde - maar hier moest ik de pen eigenlijk nederwerpen, en u en allen onophoudelijk toeroepen: ‘kom en zie!’ - Drie en vier of vijf bergketens, alle met glinsterende sneeuwkoppen, rezen aan den gezigteinder, die hier niet zoo laag hangt als bij ons, maar altijd als in den hemel opstijgt, achter elkaâr omhoog; wij zagen uren, dagen ver op eens - en beneden rustte dieper en altijd dieper in de diepte de ontzettende kom of het reuzendal, waarin het geheele distrikt van Grindelwald lag besloten, met de helderblanke Gletschers, thans reeds ver beneden ons, met de woningen, gehuchten, de boomgroepen, de blanke bergstroomen, alles in den zacht, bekoorlijk wegsmeltenden afgrond, - en daar, daar, ter regterhand, altijd als aan onze zijde, nu in volle en ongekende grootte, als ter halver lijve uit,
de Jungfrau, die zich nog ruim 6000 voet hoog boven ons standpunt verhief, en nevens haar de duistere en ontzaggelijke kruin van de Wetterhorn, en bovenal de Silberhorn, die spits als een naald uitloopende, zonder eenig rotsbruin, met het blinkendste sneeuwkleed bedekt was - en ginds over en langs die sneeuwpleinen of -velden gleed de Gletscher naar beneden, en dook weg in de diepte, die voor ons bedekt bleef, en welligt al te duizelingwekkend ware geweest. - Onze gewone afmetingen en dimensiën van vroegeren leeftijd waren hier niet meer toereikend - het oog zag anders, en de ziel met een - altijd het aangrijpende contrast: - hier de welige, groene zomervallei, aan de eene zijde, en daar de ijs- en sneeuwvelden aan de andere! - Er kwamen meer en meer gewaarwordingen in ons op, die nog altijd behooren tot de eeuwig omsluijerde geheimen van het zieleleven. - Op het hoogste punt gekomen, konden wij de vorstin van het Oberland onzen groet als van nabij brengen, - wij hielden de teugels aan, en verzonken in stille aanbiddende beschouwing van dit allesovertreffende scheppingsgevaarte, eene echte, waarachtige antiquiteit in de kunstzaal, welke de Almagtige hier opent, om ons aardwormen een blik te vergunnen in den onuitputtelijken rijkdom Zijner heerlijkheid - en ziet, daar beantwoordde de Jungfrau onzen groet: in zachtmurmelenden donder ruischte de zomer-stuiflawine naar beneden, en onthaalde ons op eene Alpen-solo, die verder en verder doordrong en weêrgalmde - 't was hier niet de verdelogende
| |
| |
kracht, waar de sneeuwwolk als een beweegbare sneeuwberg boom en hut en gehucht overstelpt, - de Jungfrau schudde even haren wijden mantel, en wierp ons in de telkens herhaalde lawine een zilverwolk als van de hoogte toe. - Hier wachtte ons de eigenlijke Sennhut, op een groen en malsch veld gelegen, waar we onthaald werden door den Kuhreigen, ons toegeblazen door een Schweizerbub. - Er ligt in die drie of vier Alpentoonen eene wonderbare, geheimzinnige, onverklaarbare melodie, een diepe weemoed, een vrede en rust in het bergakkoord - volstrekt eenig, en als de lange Alphorn den voorttrillenden luchtstroom tegen berg en berg voortstuwt, zoudt ge de wegstervende echo, vooral voor de eerste maal, niet kunnen hooren, zonder dat er een traan, die met den Kuhreigen zelf consoneert, in uw oog staat. - Wij stegen af, en werden door den bejaarden Alpherder met room, kaas en aardbezien ontvangen; onder het kleine afdak zaten, de reizenden opwachtende, een paar Zwitsersche deernen, en hieven onverwacht het zoo welbekende Alpenlied aan; wie kent dat niet? - maar dat lied, zoo echt nationaal, moet gehoord, gekend en verstaan worden, tusschen de Zwitsersche bergen, dáár waar het eens geboren is; en die zachte, ook weder zoo weemoedige en vrolijke, die echte bergtoonen, dringen u regelregt in het hart, - gij vergeet ze nooit. - Wij waren, door zooveel aanhoudend genot, in een toestand van overspanning geraakt, die ons thans nog met eene eigenaardige huivering vervult: eene oplossing van den geheelen mensch, in en met de natuur; eene mengeling van biddende bewondering en heilige gevoelens, - gewaarwordingen die telkens bij zwijgende lippen de tranen uit de oogen persten - toen, omgeven door deze ondenkbare en onnavolgbare schepping, heb ik de schoone regels van Byron, - gij leest ze hieronder - bij mijzelven herhaald en begrepen en als gezongen en - als in merg en been ingezogen - de dichter heeft ze alzoo,
tegenover een der wonderwerken in de natuur, kunnen en moeten uitboezemen! - O die kleine, bevallige Sennhut, waarachter de geweldige Juraketen zich eindeloos hoog ophief, welke diepe indrukken hebben we daar ontvangen, - en wederom eigenaardige, toen de arme herder, die van de reizenden de spaarzame gifte ontvangt, ons zoo vriendelijk in zijn bijna onverstaanbaar Zwitsersch-Duitsch toesprak - toen deze ons weder zag heentrekken, en wij hem het frankstuk in de hand stopten, schudde hij droevig en verlegen het hoofd, en reikte ons het geld over, zeggende: ‘ik heb niets om u terug te geven of te wisselen,’ - ‘behoud het dan maar’ sprak onze reisgenoot - en gij zoudet u verheugd hebben, om de aan aandoening grenzende vreugde van den bergbewoner te zien, die ons van zijne hoogte met een warmen zegengroet in de diepte zag verdwijnen. - Wij vertoefden nog eenige oogenblikken in het - zoogenaamde hôtel - de Jungfrau, - de naamgenoot der heerscheresse in het Oberland - eigenlijk een ruime boerenwoning, waar wij alles bezet vonden met berglustige Engelsche heeren en dames, met alpenrozen in de hand, op den hoed, op de borst, en met alpenstokken gewapend, die van Lauterbrunnen naar Grindelwald togen: paarden, gidsen, menschen, gewoel, getrappel, gedruisch, alles op een steilen bergrand! - Toen de maag hare regten deed gelden, en het gemzengebraad ons uitnoodigde, moesten we echter van deze verbazend taaije spijze afzien, en die Zwitsersche nationaliteit
| |
| |
overlaten aan het gebit der Britten. - Weldra werd de togt, die tot dusverre steeds stijgend was geweest, voortgezet, maar nu, altijd steil, zeer steil afdalend, naar de vallei van Lauterbrunnen, waar de beroemde Staubbach, de waterval, die 900 voeten hoog afstroomt, ons verwachtte, en we ons weder op gelijken bodem zouden bevinden, en den terugtogt naar Interlaken ondernemen. - Meer en meer kronkelde het bergpad naar beneden, toen we ons geheel onverwachts te midden eener talrijke kudde grazend vee geplaatst zagen; ettelijke duizend voeten hoog en tegenover een der prachtige Gletschers, die in eeuwige versteening langs den bergrand afhangt. - Het eigenaardig harmonieus geklingel der groote koperen schellen, aan den hals dezer viervoetige bergbewoners bevestigd, maakte eene hoogst indrukwekkende unisono-cantate, te midden der zwijgende ernstige schepping, - maar, kan pen of stift u het onuitsprekelijke, de allerstoutste verbeelding overtreffende en vernietigende tafereel doen aanschouwen, dat zich toen in eene diepte van 3000 voeten voor onze blikken opende! - De vallei van Lauterbrunnen! - Een liefelijke, groene afgrond, waar het eene dal als onder en in het andere geschoven, en daaruit ontluikende, de rijkste bosschen tusschen de kolossale rotsen, met bergstroom en afvloeijende rotsbeken doorstikt, vertoonde eene mengeling van Zwitsersche landschappen, heerlijk aan en in elkaâr geschakeld, en dat alles, als met vogelvlugt - à vol d'oiseau, uit de hoogte - beschouwd; daar in de diepte der diepte, de Staubbach, die ons hier een zilverstraaltje toescheen, dat op den malschen bodem afvloeide. - Inderdaad, 't was een prachtig, oneindig prachtig vergezigt, maar nu, op eenmaal van de anders regtstandige ligging naar beneden gekeerd, naar onderen gewenteld, alles in de diepte, kostelijk verlicht; alles neêrgebogen, wat men gewoonlijk voor zich door den horizon begrensd bewondert.
O hoe de blik in dat meer dan rijke landschap boorde, en drong, en als wegzonk! - Langzaam daalden wij van den eenen bergrug tot den anderen af; naderbij kwam het liefelijke Lauterbrunnen-dal, en weder hooger rees de besneeuwde Alpenketen, boven en achter onze hoofden, als in de wolken. - Het geweldig steile, slingerende bergpad bragt ons omstreeks 4 ure in den namiddag, wel en warm en met opgetogen zielen in het hôtel te Lauterbrunnen - nadat wij, dit verzekeren wij u, als geoefende ruiters, den ganschen dag vast in den zadel hadden gezeten. - Hier verlieten ons gids en bergpaarden. Wij deden andermaal in het rijtuig, dat ons beneden wachtte, den u reeds medegedeelden togt naar Interlaken terug, - en schreven dezen dag met onuitwischbare letters in onze levensboeken. - 't Was eene openbaring, - een blik in eene andere en betere wereld - duizendvoudige stemmen Gods, die welligt tot aan onzen jongsten snik op ons sterfbed, nimmer, nimmer geheel uit het heiligdom van den inwendigen zielsmensch kunnen en mogen verdwijnen! En nu voorwaar genoeg, meer dan genoeg. Mogt het u, waarde vriend! bij den flaauwen, gebrekkigen weergalm van al het rein en zuiver genot, dat ons heden te overvloedig toevloeide, ook eenigzins warm om het hart geworden zijn! Wij wenschen spoedig over Bern, Bazel, Straatsburg den terugtogt aan te nemen, en als tijd en gelegenheid dit toelaten, werpen we u uit de eene of andere plaats nog een blad toe. - Alles goeds u toegebeden door
Uwe vrienden,
Spiritus Asper en Lenis.
| |
| |
Wie ekeln mich meine Beschreibungen an, wenn ich sie wieder lese! Nur dein Rath, dein Geheisz, dein Befehl können mich dazu vermögen. Ich las auch so viele Beschreibungen dieser Gegenstände, ehe ich sie sah. Gaben sie mirdenn ein Bild, oder nur irgend einen Begriff? Vergebens arbeitete meine Einbildungskraft, sie hervorzubringen, vergebens mein Geist, etwas dabei zu denken. Nun steh' ich, und schaue diese Wunder, und wie wird mir dabei? ich denke Nichts, ich empfinde Nichts und möchte so gern Etwas dabei denken und empfinden. Diese herrliche Gegenwart regt mein Innerstes auf, fordert mich zur Thätigkeit auf; und was kann ich thun, was thue ich? Da setz' ich mich hin und schreibe und beschreibe. So geht denn hin, ihr Beschreibungen! Betriegt meinen Freund, macht ihn glauben, dass ich Etwas thue, dass er Etwas sieht und lies 't.
Seh' ich eine gezeichnete, eine gemalte Landschaft, so entsteht eine Unruhe in mir, die unaussprechlich ist. Die Fuszzehen in meinen Schuhen fangen an zu zucken, als ob sie den Boden ergreifen wollten; die Finger der Hände bewegen sich krampfhaft; ich beisze in die Lippen und es mag schicklich oder unschicklich sein, ich suche der Gesellschaft zu entfliehen; ich werfe mich der herrlichen Natur gegenüber auf einen unbequemen Sitz; ich suche sie mit meinen Augen zu ergreifen, zu durchbohren, und kritzle in ihrer Gegenwart ein Blättchen voll, das Nichts darstellt, und doch mir so unendlich werth bleibt, weil es mich an einen glücklichen Augenblick erinnert, dessen Seligkeit mir diese stümperhafte Uebung ertragen hat.
von göthe, Briefe aus der Schweiz. Erste Abtheilung.
I live not in myself, but I become
Portion of that around me; and to me
High mountains are a feeling, but the hum
Of human cities torture: I can see
Nothing to loathe in nature, save to be
A link reluctant in a fleshly chain,
Class'd among creatures, when the soul can flee,
And with the sky, the peak, the heaving plain
Of ocean, or the stars, mingle, and not in vain.
Are not the mountains, waves, and skies, a part
Of me and of my soul, as I of them?
Is not the love of these deep in my heart
With a pure passion? should I not contemn
All objects, if compared with these? and stem
A tide of suffering, rather than forego
Such feelings for the hard and worldly phleghm
Of those whose eyes are only turn'd below,
Gazing upon the ground, with thoughts which dare (not glow?
byron, Childe Harolds pilgrimage. Canto III, Stanza 72 and 75.
|
|