| |
| |
| |
Mengelwerk.
Lexicon manuale, of: handwoordenboek voor den Tijdspiegel.
(Zie Tijdspiegel 1851, II, bladz. 66.)
Taal.
- afgeleid van eenen algemeenen wortel - al - aanduidende hoorbaarheid, en vertakt in vele talen, - de groote noordsch-Europesche taaltak - to talk, to tell, - verwant aan getal, tellen, vertellen. - Het hoofdbegrip der taal is zekerlijk het tellen en zamentellen, het optellen der woorden, gangbare munt, waardoor land en volk hunne eigene taalmunt verkregen, maar steeds van anderen borgden en overnamen en vreemd metaal in het eigene insmolten, - de taalkundige is derhalve de aangestelde muntmeester, die hier met wijsheid beproeft en verwerpt, en het oorspronkelijke muntstuk zooveel mogelijk beveiligt voor het amalgameren en voor het besnoeijen. - Alles heeft zijne taal, 't is door wijsgeeren en dichters gezegd, en moet dus waarheid zijn: - de natuur, de dieren, de vogelen, de boomen, en de bloemen vooral (men heeft er woordenboeken uit zamengesteld), de sterren, de wolken, - alles spreekt als men het orgaan bezit om die taal te verstaan, de oogen en de handen mede, misschien ook kortere en langere ooren, - alles taal! - De redelijke, denkende en gevoelende mensch ontvangt als kind, eerst aan de moederborst, de primaire taaloefening, later, spelende van de huisgenooten, dan op de school, uit de spraakkunst en de thema's, - eindelijk komt de rang, de stand, het handwerk, het levende leven, als de laatste taalmeester, en brengt eigenaardige vormen mede; - 't is daarom hoogst gelukkig, dat bij de reeds bestaande verwarring op onze planeet, de menschen van allerlei soort en slag zich verbroederen en vereenigen, door ééne algemeene taal, en zich daar nog al tamelijk wel verstaan: - de moedertaal. - Het pleit zeer voor de waarde der sekse en voor den eerbied aan de vrouwen en moeders bewezen; dat men zegt moeder- niet vader-taal; misschien omdat de moeder aan het kind 't eerst leert spreken, of wel omdat het woord van de vrouwelijke sekse is; - 't is anders dan met het woord land, waar de beide ouders altijd om
twisten, - vader- of moederland, wat is beter? Het leeren der talen, als ge bij het sanskriet begint en bij het neger-Engelsch eindigt, is der hedendaagsche opvoeding onvoorwaardelijk opgedragen, - zelfs in die mate, dat eene beschaafde opvoeding bepaald eischt,
| |
| |
dat men in de vreemde, moderne, despotische talen zich beter en meer sierlijk zal kunnen uitdrukken, dan in de moedertaal. - Ondankbare kinderen die de moeder verloochenen, en de meer aanzienlijke tante of patronesse aanbidden, en zich over die taal, over die klanken en vormen schamen, waarin de eenvoudige brave arme stad- of landgenoot zijn' God aanroept, zijn Onze Vader bidt en zijn kerklied zingt. - Taalzuivering is aan de orde van den dag. - Men wil het oude verwarde en gehavende muntkabinet eens duchtig nazien en het gehalte der speciën ten toets brengen. - Congressen en tijdschriften, hier en daar strijdschriften, geven elkaâr de hand, - men wil den eigendom niet afstaan, maar helaas! juist die taaleigen dom is met de oude regten der buurlieden zoo naauw verwant, dat men eindelijk onophoudelijk zal moeten transigeren, en met ch en g, met a en ae niet te regt komt, wanneer niet het hooger gezag, b.v. de Hooge Raad of de twee kamers, met den Koning annex beslissend in het midden treden, en de hangende taalquaestien op een staatkundig gebied brengen. Welligt ware het meest raadzaam, dat de geharnaste taalstrijders, die òf met middeleeuwsche, òf met moderne taalvormen gewapend, vooraan treden, vooral op de letterkundige congressen, elkaâr uitdaagden, zoo als de Horatiërs de Curiatiërs, opdat een edel en moedig tweegevecht de verkrachte regten der keel- en lip-letters voor altijd mogt beslissen, waarbij de eerstkomende vergadering van een letterkundig congres, op eene uitnemende wijze, bij een tornooi kan vergeleken worden. Wij verzoeken onze waarde lezers deze rijke vergelijking, - waar ridders, regters, blazoenen, lansen, schilden en zandruiters, en alles, dadelijk voor de hand liggen, - verder uit te werken, en voegen er slechts de vriendelijke bede bij, om in plaats der Koningin of Vorstin, bij dat tornooi behoorenae, als
haar vertegenwoordiger aan te merken - het aanstaande Algemeen Woordenboek, dat in stille pracht reeds wordt aangekleed en gehuldigd, om eenmaal den letterkundigen troonzetel te beklimmen, en de vereenigde Vlaamsch-Nederlandsche confederatie oppermagtig te regeren!
| |
Tafel.
- Welkom overlooper uit het sluimerende Latium - tabula! - Onder al de voorwerpen des huiselijken levens is er geen, dat zooveel achting en ontzag verdient; - want stoelen, bureaux, trumeaux, canapés, - alles van dien aard, zonder de oppermagtige tafel, beteekenen niets; dáár toch wordt in het beslissende middaguur de grond gelegd voor het toekomende leven en de mogelijkheid van het bestaan. - Ruimer klinkt dit woord, als men zegt: ik zal deze of gene zaak ter tafel brengen; waarbij niet gedacht wordt aan borden, vorken, messen en geurige geregten, maar aan verbazend lange, dorre, eentoonige, groene, staatkundige of kerkelijke tafels, - de geregten daar zijn: archieven, wetboeken, notulen, presidentshamer, inktkoker met gevolg. - Eigenaardig is de spreekwijze: tafelvrienden, - de parasiten, reeds bij vader Plautus bekend, een zeer juiste spraakvorm: - spijs en drank verbroederen de menschen van zeer verschillende kleur, zoolang ze nevens elkaâr, door den tooverband van de gemeenschappelijke flesch verbonden zijn; - is deze geledigd, en het dessert verdwenen, dan zinkt de vriendschap in de schoenen; - wat dikwerf het geweten of het Christetelijk beginsel of de pligt niet kunnen be- | |
| |
werken, wordt zonderling bereikt door eene welvoorziene tafel, waar alles in behoorlijke slagorde staat, en het groote centraal of middenpunt, de centrale zon, de harten en zielen aantrekt, en eene eenheid op deze verwilderde wereld vormt, waarbij wij in verbazing stilstaan, en het geweldig despotismus van spijs en drank bewonderend erkennen. - Als ge echter denkt aan de wormstekige, houten tafel op drie pooten, waarop een geregt van aardappelenschillen en een paar sneden roggenbrood, en de gebroken kruik met dikwerf troebel water, en dat is alles - en dan, aan de koningstafel, bij het gala-diner, met ijs en pasteijen, waar de overdaad en de verkwisting, wel volstrekt geene zonde, eigenlijk volstrekte behoefte zijn, en de maag een halfjarig
werkloon van een' ambachtsman in een viertal uren verslindt, - dan is de tegenstelling op deze planeet, altijd - laat ons een zacht woord nemen - curieus wonderbaar! - Hoe naauw tafel en bed vereenigd zijn, zullen zij het best weten, die er van en door gescheiden zijn; - voor velen ligt de peripherie van het huwelijk zekerlijk alleenlijk in tafel en bed, - dat zijn de grenspalen. - Tafelkout en toast kruiden het leven van den vermalen den mensch, het beeld Gods, met den beet altijd tusschen de tanden, en het glas altijd weder aan de lippen, een ongehoord iteretur! Eindelijk kennen wij slechts op aarde eene enkele tafel, waar de mensch, als hij eerst regt weet wat hij daar gelooft, wil en doet, in het hoogste en heerlijkste licht verschijnt dat op hem afstralen kan, en aan velen onzer lezers zullen we niet behoeven te zeggen, welk een dischgenootschap, welk eene hoogverhevene tafelgemeenschap, in den verrukkelijksten zin des woords, hier door ons bedoeld wordt.
| |
Teeken.
- Een ruim woord, zoo ruim als het hoofd en het begrip van menig een; - want dadelijk beweren wij: alles wat in stoffelijk en vorm verschijnt, is teeken, - de Oneindige be-teekent in de zigtbare schepping zichzelven, en spreekt luide in alles wat Hij schiep, - en de mensch, de kleine, nietige, de goede en de kwade mensch, teekent ook gedurig alles af, in woord, schrift, in kunst, en zelfs in gebaren. - Hoe juister nu naar waarheid in deze groote teekenschool gewerkt wordt, hoe meer men naar het levend en naakt model teekent, des te beter, - alles wat ge doet of zegt of schrijft, be-teekent toch iets, - en daaraan gedenken we in den regel niet, maar schrijven ons levens blad of wel soms ons afzonderlijk Sketchbook vol met karikaturen, waarvoor ('t is merkwaardig) onze eigene persoonlijkheid, telkens, ten minste wel tien malen op elk blad terugkeert; daarin ziet de beschouwer der menschelijke zaken, somtijds, dat groote, beroemde mannen, b.v. Alexander, Peter, Frederik en Napoleon de Grooten, - wij nemen hier louter de celebriteiten van ons geslacht, - zichzelven in zekere situatien, als karikatuur afteekenen, en wel eens in zeer gedrochtelijke omtrekken verschijnen; 't spreekt van zelfs, dat de muze der geschiedenis te fatsoenlijk, te wellevend is, om hen, de grooten, als zoodanig, b.v. als polichinello's of don-quixotten voor te stellen, en liefst een meer heldenachtig voorkomen geeft en aanbiedt. - Over de teekenen des tijds is men het nog volstrekt niet eens, evenmin als over het getal en teeken van het beest in de Openbaring, - men ziet zoo vele teekenen, die elkaâr tegenspreken, dat men, zoo als bij den Faust van Göthe, naar het groote wonder- en wereldteeken zoekt,
| |
| |
en gaarne alle geesten zoude oproepen, om dat teeken te laten verschijnen. Over het algemeen is men beter bekend met de teekenen aan den hemel, aan zon, maan en sterren, dan met de teekenen van den tegenwoordigen leeftijd. Hier zal u de zwartgallige dweeper bewijzen, dat we leven onder het teeken van een der zeven booze geesten, dat de geheele wereld, met stoomvaart, naar den afgrond heensnelt, en de verlengde spoorweg naar beneden door u en uwe tijdgenooten is gelegd, - dáár, leven we onder het teeken van verlichting en vooruitgang, en gaan allen opwaarts a]s per luchtschip, naar het een of ander toekomend Eldorado, naar eene platonische of socialistische hemel-republiek, naar een duizendjarig rijk, dat ons voorspeld is, - of dàn is het teeken des tijds een cirkel, of, om aan onze schoone kinderjaren met aandoening te gedenken, het oude, getrouwe ganzenbord! altijd heen en weêr: als ge den pot hebt getrokken of dood waart, weder met dezelfde dobbelsteenen, dezelfde oogen, in een kring rond, zoo als het manègepaard aan de allongepaal, - dit teeken van de gans is voor velen niet onaannemelijk, - het geeft ten minste eenige gerustheid. - Onze lezer zal welligt verstandig handelen, als hij eerst dadelijk, heden, onderzoekt, beproeft, in welk teeken zijn leven staat, waarbij, opmerkelijk genoeg, de oude zodiak, uit den Erve Stichters almanak bekend genoeg, u kan helpen: - het teeken van den leeuw - kracht, - van de maagd - onschuld, - van den schutter - een scherp oog, - van den waterman - denk hier aan de Y-achtklub of aan de Rhijn- en duin-waterleiding, het teeken van den kreeft - denk aan den duisterling, Jezuïet en conservatief - of van den ram met stootende hoornen - een recensent, - of eindelijk van den stier - stoffelijke kracht, b.v. geld, zwaard, bajonet en kanon. - Op die wijze zult ge u ligtelijk eene eigenaardige wijsbegeerte van uwe levens-zodiakteekens kunnen
vormen, en ons ten overvloede, voor de nuttige en welmeenende bijdrage, hartelijk en welmeenend danken.
| |
Tijd.
- Kapitaal woord! dat weder, als algemeene locomotief, voor elk ander woord kan geplaatst, en er dan pijlsnel mede voortstoomen; - want, noemt ons iets, dat buiten den tijd is, dat niet tijdelijk is, dat niet afhangt van den tijd? Neem, 't is billijk, eerst uzelven, uw uitwendig voorkomen, uw inwendig leven, uw geloof, uw beginsel, uw systeem, uwe kunst, uwe wetenschap, - is 't niet alles tijdelijk? - of, verandert ge niet, niet altijd om de zeven jaren, maar wel eens binnen de zeven weken, van vorm, uit- en inwendig? daarom is de tijd, de opvolging van oogenblikken, bij een stroom vergeleken, zeer juist: gij gaat mede tegen wil en dank, al klampt en hecht ge u vast aan een oud stuk, aan een middeleeuwsch vlot of plank, die, - ja, 't is waar! met u afdrijft en voortdrijft, - daar, als ge zoo vast zit in uwe kleine oude cel, of in uw Gothisch gebouw, of in uw verouderd systeem, moest ge gevoelen, dat ge toch in uw oude goede kluis mede wordt gevoerd, en alleen geene uitzondering kunt maken op den algemeenen vloed, die u voortsleept, al schreeuwt ge u de keel heesch, en beweert dat ge toch bij het oude blijft, - ja, ge zit wel vast in het oude, maar dat oude gaat mede, stroom af, met al het nieuwe, met al de wijs heid en dwaasheid, met al de conservatieven en liberalen - al te zamen, nolens volens - voorwaarts, marsch! - Deze tijd- en levensbeschouwing rust op zulke vaste,
| |
| |
onwederlegbare gronden, dat we er niet aan denken mogen, om door iemand onzer lezers wederlegd te worden, en toch zullen er zijn, die ons wederleggen en beweren, dat zij aan de oevers van den tijdstroom blijven stilstaan, en wel zeer goed en veilig staan, en ons en de onzen, en de geheele wereldsche kraam, zien voorbijdrijven, met een medelijdenden glimlach ons naroepende: goede reis, mannen broeders! wij blijven waar wij zijn en waar onze voorouders, grootvaders en grootmoeders stonden! - Deze tijdheschouwers, die zoo geheel van ons verschillen, zijn in hetzelfde geval, als de eenvoudige menschenkinderen, die, op onze rondwentelende planeet geplaatst, stellig gelooven, dat zij niet mede rondwentelen, omdat zij het niet begrijpen en niet gevoelen, en den omzwaai van onzen kloot nog maar zoo niet gaaf op eens voor waarheid aannemen.
Waarom spreekt men niet van tijdmenschen, als men spreekt van tijdschriften, van tijdvormen, van Tijdspiegels? Elk mensch is een mensch van zijn tijd, - ware hij het tevens voor zijn tijd! Hij is het kind der vormen, waarin hij verschijnt, en als hij nu aan den tijd een beteren vorm kan geven, doet hij wèl, maar speelt een gevaarlijk spel, - men laat zich liefst gemakkelijk, als in een bootje op den rug liggende, en eendeuntje fluitende, op den breeden tijdstroom afzakken en afdrijven, - waarheen? - ja, dat raakt ons niet, we zullen wel te regt komen, ergens zeker, - en de Voorzienigheid zal alles wel, zeer wel, opperbest maken, - beter dan met de hand aan het roer of schoot van het zeil zelf mede te sturen. - De tijdgeest eindelijk, is de grootste zonden bok, ons bekend, - hij draagt aller zonde, tot op den grooten verzoendng hier boven, - wij arme wichten, kunnen immers niet anders? - zoo wil, zoo begeert, zoo gebiedt de tijdgeest, - basta! - hij die ons nu tot stijf-, dan tot vrij-zinnigen, dan tot on- en dolzinnigen maakt, - de tijdgeest kleedt onsaan en uit, trekt ons een antiek, of modern pakje aan - en wij arme menschen! wij moeten dat alles maar stil en lijdelijk verdragen, zelfs als staatsmannen, die naar den eisch van dezen oosterschen Mogol, geheel, half, of in het geheel niet monarchaal zijn. - Als we u nu eens vroegen: waar zoude de tijdgeest zijn, als er geene menschen en geene geesten der menschen waren? O, dwazen! gijzelven schept u dat spooksel, dat ge met den wonderlijken naam als den tijdgeest doopt. - Legt hem niet zooveel op de schouders, - de gefingeerde zondenbok zal eens uw werkelijke aanklager worden!
| |
Titel.
- Heeft het Latijnsche titulus geen burgerregt bij ons verkregen? Zult gij ook dezen overlooper afwijzen en onvatbaar verklaren voor eene naturalisatie? Welnu, noem ons dan de Nederlandsche vertegenwoordigers, den plenipotentiarins, die hem waardig vervangt, - het denk beeld, dat onder dezen taalbastaard ligt, kan niet door ons worden voorbijgezien; want de titels zijn niet de innerlijke waarde. Wij gelooven die hoogmoedige, die geveinsde, die quasie, wijsgeerige menschen niet, als ze eene zekere onverschilligheid, aangaande titels en waardigheden, huichelen, al is men ten onzent niet zoo zeer gesteld op een altijd terugkeerend Ihro Gnaden, Ihro Hoch-würden, eene kleine onderscheiding smaakt niet kwaad, en een klein weinigje: edel, gestreng en eerwaard, zelfs bloot geschreven, - dus welligt dom en slaperig nageschreven - is zoo onbillijk niet. - In zekeren zin zijn de titels, de vlaggen op de schepen: heel- en halfstok, men
| |
| |
vaart hier onder vreemde vlag, en voor sommige titelvlaggen strijkt men de eigene vlag. - Als men intusschen bedenkt, dat Degene, die alle ge- en ongetitelde menschen en wezens heeft geschapen, zonder naam of titel wordt aangeroepen en gehuldigd, dan verschijnen de klinkende bijwoorden, waarmede de kinderen der menschen zich onderling, faute de mieux, begroeten, zoo allervreesselijkst klein, dat men zich eigenlijk over alle titels zoude schamen. Het moet opgemerkt worden, dat de titulatuur: ridder, baron, lid van velerlei genootschappen enz. even als de hairen nog eenigen tijd na den dood blijven voortgroeijen, en men gaarne in het testament en in de dood-advertentie, het kille en roerlooze lijk, of den zaligen hemelgeest, nog eenige edelheid, gestrengheid en eerwaardigheid of riddermatigheid, na den dood, - naroept en naschreeuwt, - waarin wij voor ons eene zeer droevige en vinnige satiere vinden, - welligt ten onregte. - Ook de boeken heb ben titels, vooral op den rug, en staan daardoor met de menschen, die ze maken of lezen of verkoopen, eenigzins op gelijke lijn. Men zoude kunnen vermoeden, dat een menschen- en boekentitel somtijds juist dezelfde waarde, en juist denzelfden waarborg voor de waarheid opleveren, dat is, geene waarde en geen waarborg, en toch wordt menig mensch, even als menig boek, naar den titel verkocht, gepresenteerd en gewaardeerd. - Ten slotte herinneren wij, dat er nog eene zeer weinig bekende, echt Christelijke titulatuur bestaat, die niet zeer aangenaam is; volgens deze zijn alle - edel en onedel, al en niet riddermatige menschen - alle te zamen, zondaren en ‘onnutte knechten’ en oude Adams, afgewekenen - enz. enz. - maar dat schreeuwt of hokt, zoo als de vrouwen van de modekleuren zeggen, - echter heeft deze titulatuur een onmiskenbaar voorregt, het voorregt der billijkheid, want de gewone hof-wereld- almanach- de Gotha-adel-titulatuut gaat meest viâ rectâ op de mannen; - de
vrouwen zijn maar half, dus zeer slecht en onbillijk van titels bedeeld, - waarom hier geen verandering gemaakt? of is het dan zoo onjuist en verwerpelijk om sommige respectieve matronen, dochteren Eva's, met den titel van: gestreng en zeer gestreng te voorzien? of ze tot hoogedel-gestrenge te maken? en wederom andere eerwaarde, wel- en hoogeerwaarde te noemen? Zouden zij (naar den regel: les ames n'ont point de sexe) dergelijke titulatuur niet met meer regt mogen dragen, dan hare gestrenge of eerwaarde - echtgenooten?
| |
Tong
- is een woord verwant aan - ding - hangt zamen met zingen en zeggen - dico, disco - en is on begrijpelijk veel waard, meer dan we zeggen kunnen - en wij zouden over de tong niets kunnen zeggen, als we haar niet bezaten, - hoewel de schrijfstift, als de tong der vingeren, het kleine lid, dat groote dingen doet, allerheilzaamst vertegenwooordigt. - Iemand heeft onlangs geschreven, dat de drukpers de tong des tijds is, en er later bijgevoegd, dat die tong dikwerf beslagen is, eene opmerking, die zeer veel wijsgeerige, staatkundige en letterkundige waarheid behelst, - alles heeft schier een tong en spreekt (zie het woord: Spreken) bijzonderlijk wordt de kerkklok, de lasteraar, en de donder als tongvast gekenmerkt. - Over de vrouwen-tong is zooveel geschreven en nageschreven, dat we ons hier de moeite kunnen besparen, om dat alles te laten overdrukken. - Onze lezers, als ze gehuwd zijn, of zullen huwen, als ze jeugdige dochters
| |
| |
of oude tantes onder hun bereik hebben, of onder haar bereik staan, zullen ons artikel hier zeer geleidelijk, uit eigene ondervinding, kunnen aanvullen. - Heeft men somtijds den martelaar de tong uitgerukt of afgesneden, men heeft er zeer hideuse, kolossale schilderstukken van gemaakt, - zeer bloedige tableaux de genre, - zoo heeft men van de andere zijde middelen gevonden, om de tongen der menschen, zonder ze te molesteren of te amputeren, tot zwijgen te brengen, en het volstrekt vrijgeboren lid, dat zich onophoudelijk emancipeert, heeft de slavenketen aangenomen. Vrijzinnige en onhandelbare menschentongen zijn op zeer verschillende wijze bewerkt, - eens heeft men die van Galiléi tot bedaren gebragt, later een duizendtal idems, hetzij door vuur, of kerkerkot, of bedreiging, of principaal door geld en goud, - een eigenaardige Galvanische kracht, waarvoor de vrije tong van sommige brave lieden, maar met holle maag, ledige beurzen, vooze beginselen, - moest bukken en verlamd werd, - geslepen menschen in geestelijk of ambtsgewaad, verstaan als geoefende dentisten, deze mondbewerking uitmuntend goed, en het kleine, ondeugende, spartelende lid, achter de tanden, is door de welaangebragte gouden ketting, nog beter dan de Goldbergersche, tot gestadige en zalige rust gekomen. - Evenwel is het geschied, dat de waarheid, de kracht, en het licht, later de taak der zwijgende, en op nonactiviteit geplaatste menschentong, boven of in het graf, op zich hebben genomen, - en andere tongen - die somtijds met pinkstergloed en - vuur bezield waren, - zeer nadrukkelijk hebben herhaald wat de geboeide of doode tongen niet konden of wilden zeggen, - en in die beteekenîs heeft de tijd, de drukpers, en de menschheid een koperen onverwoestelijke tong gereed; - als deze spreekt, is het een donderend, daverend klokkengelui, dat over de gansche wereld gehoord wordt, - met zulke tongen sprak de tijd - 18 eeuwen, en ook drie
eeuwen geleden, - en ook later - en zij zal blijven spreken!
| |
Toonkunst.
- Muzijk, - afgeleid van sonus, suono, tune, deun, - zamenhangend met donder! en waar al niet mede? Over hare geschiedenis is veel te zeggen, - hoort den dichter:
What passion cannot musiek raise and quell!
When Jubal struck the corded shell,
His list'ning brethren stood around,
And, wondring, on their faces fell
To worship that celestial sound;
Less than a god thy thought there could not dwell
Within the hol1ow of that shell,
That spoke so sweetly and so well;
what passion cannot musick raise and quell!
Dryden, a Song for St. Cecilia.
Wij voegen er van Schiller's distichon, als ophelderende noot, gaarne bij:
Leben athme die bildende Kunst, Geist fordr' ich vom Dichter,
Aber die Scele spricht nur Polyhymnia aus!
Loftuiting genoeg, - meer dan genoeg, intusschen heeft ook de kunst der toonen, sedert de eerste proeve (naar den Bijbel, bij vader Jubal, naar Homerus, door Mercurius, toen hij de doode schildpad besnaarde), groote modificatiën ondergaan, en wat onzen leeftijd betreft, komt de taalkundige afleiding van het woord - donder - met de beoefening tamelijk wel overeen. - De geest des tijds drukt zich getrouwelijk af in het ge bied der akkoorden, der kruisen, mollen, der melodie en harmonie, - men zoude niet zonder grond van barricaden-symfonie, van revolutie-sona- | |
| |
ten, van roode-republiek-muziek, van democratische, socialistische compositie kunnen spreken, - de mensch spreekt, denkt en gevoelt in zijne toonzetting. - Stelt nevens elkaâr eenige aandoenlijke maten uit het Stabat mater en daarnaast een handvol bruisende en gistende items uit Rossini's Tell, - neem vader Luthers ‘ein feste Burg’, en laat er de ouverture uit de Gaza ladra in volle oorverdoovende kracht op volgen, - gij zult hooren wat alom gezien wordt - variatie in de toonvariatie. - Wat staat den kunstenaar te doen, om de toonkunst weder tot hare eerste, edele eenvoudigheid terug te brengen, om haar weder te emanciperen, dat ze worde en blijve de reine, de zuivere, de heerlijke taal der gevoelende, krachtige, en diepdenkende menschheid, dat ze weder als Adam en Eva, vóór den zondenval, in puris naturalibus optrede, en alom verstaanbaar spreke? Welligt dat men haar, even als het verbasterde, gemoderniseerde of kunstig geantiqueerde Christendom, aan eene geweldige filtratie moet onderwerpen, en haar weder losmake van der opera mode-kluisters, van het ligtzinnige, dartele, wulpsche spelen met de toonen, die tot eene karikatuur worden; - want als ge het indrukmakende kerkgezang alweder naast de allesoverwinnende wal zen van Strauss plaatst, - dan staat dáár Keizer Karel de Groote
naast zijn hofnar. - De echte meesters, die met reuzenvuist den tijdgeest breidelen en onder de oogen durven te zien: Beethoven, Mendelssohn en Spohr staan als gewijde profeten, met hunne oratoriën, onder de kwakzalvers en arlekijns, die draaiorgel-zangstukjes (vaudevilles), toonen zinledige liedjes (romançes) componeren, dat is gewoonlijk, - niet zamenstellen, maar zamen-stelen - en toch vermeenen, dat zij toonkunstenaars zijn, en nevens de reuzen der kunst, Beethoven, Mozart, Haydn, op hunne teenen gtaan en zich opheffen, terwijl ze niet waardig zijn het stof van hunne schoenen te lekken, - de koekkoek of de paauw of de parkiet naast den nachtegaal! Voor de ware toonkunst, de groote hefboom der inwendige menschen-ontwikkeling en veredeling, - dus nog iets meer dan salon- of balzaal- of redoute-harmonie, en klink-klank, waar de moderne hofnar dapper op danst, en telkens met 60 of 80 cents, à contant, met de vertering er bij, betaald en beloond wordt, - voor de ware toonkunst wordt dus een Mozes, een Luther, een Clemens de veertiende, ja een Napoleon in de kunst, dus een magtige hervormer, geëischt; - zij, de kunst, die van eeuw tot eeuw gedegradeerd is geworden, moet in de oude regten hersteld, en de schimmen van Beethoven en Haydn zullen uit hunne graven moeten verrijzen, om de pygmeën-maëstro's, de muziekale zakkenrollers, te tuchtigen; men wanhope niet aan de wedergeboorte der toonkunst, maar men zij ook niet al te streng, en late in de beschaafde, welopgevoede, groote wereld, de zoontjes en dochterkens, vooreerst met Hertz, Czerny en compagnie, en een walsje en een lieve romance, aan de piano zitten trommelen of piepen, en zich en anderen amuseren, - 't is altijd nog beter, dan een afgespeeld draaiorgel, of een schorre, heesche kerkklokdisharmonie, als de klok gebarsten is, en de klepel reeds voor jaren ‘de wijze’ was vergeten.
| |
Traan.
- Een noodzakelijk klein, vloeibaar voorwerp, bij sommige huiselijke scène's en entreactes, - bij afscheid en welkomst, - vooral op geboorte- of sterfdagen - niet ongepast; bij som- | |
| |
mige Duitsche drama's en hartroerende romans, moderne leerredenen, of schilderstentoonstellingen; - bij de kinderen betamelijk, als ze te veel gegeten of gedronken hebben, te vroeg naar bed of te vroeg moeten opstaan, - met één woord, de overoude, alom gerespecteerde tolk des gevoels. - Als we ons niet vergissen, zijn er mede eenige diersoorten, die tranen kunnen storten, zeker minder gehuicheld of naar de regels der kunst, dan de heeren der schepping en der dieren: - de menschen. De honden, de gazellen, wij meenen ook de apen en bavianen, genieten dat voorregt des gevoels, en reiken daardoor - de hand - beter de trouwe ruige pooten aan ons, beelden Gods, met verstand in het hoofd, zedelijk gevoel in het hart, en somtijds met tranen in de oogen. Over de al of niet verstopte traanbuizen kan men uit een stoffelijk geestelijk oogpunt niet weinig mededeelen, belangrijk voor den lezer, - b.v. dat deze buizen, bij den woekeraar, bij den despoot, bij den speler, bij den Oostenrijkschen veldmaarschalk, bij den chirurgus, bij den Nero-echtgenoot, altijd verstopt blijven, - en weder bij den vronw-man, den sentimenteelen Wertber, of bij den zenuwzwakken grijsaard, altijd wijd openstaan en vloeijen. - De kunst om tranen te ontlokken, staat genoegzaam gelijk met de kunst om kunst-ijs te maken, als men de bewerking slechts kent, en vooral zorgt, om zoete tranen des gevoels aan de vier ooghoeken te ontlokken, die gewoonlijk op de door drift of wereldliefde rood gloeijende wangen uiterst spoedig verdroogen en wegdampen, zooals de waterdrup op gloeijend ijzer. - De theorie der tranen is voor geplaagde huisvrouwen, voor dichters, redenaars, schouwspelers, van meer belang, dan men gewoonlijk denkt. Als het auditorium in de huiskamer, of bij het
bedsermoen (hier zijn twee reeds genoeg), of in de rederijkerskamer, of in de kerken, of in de schouwburgzalen, niet behoorlijk aandachtig of opgewekt is, moeten de kunsttrekkers aangegrepen, en de oogen vol water staan, - daarom is de spreekwijze zeer juist gebezigd van een en zoogenaamden aandoenlijken prediker: - hij zet de gemeente dadelijk onder water. - Hoe krachtig door deze inundatie het belegerde land, of de bestormde vesting, kan beveiligd worden, zullen zij, bovenal de waarde dochteren Eva's weten, bij wie de traan in het oog, immers naast de zeven schoonheden, de achtste of supplementschoonheid uitmaakt? of misschien (een andere vergelijking) het jagersnet, om de mannelijke fretten, konijnen of hazen - of everzwijnen - te vangen. - Tranen droogen vereischt minder inspanning, dan tranen storten, - voor ontroostbare weduwen, zielsbedroefde echtgenooten of radelooze erfgenamen, kan het systeem der drainage nuttig zijn in toepassing: - het overtollige oogen- en hartwater wordt ter behoorlijker plaatse af- en weggeleid, - en er zijn middelen gevonden om de bloedende en gebrokene harten nog spoediger te genezen, dan eens de witte rouwzakdoeken doornat zijn geworden. - Vergelijk hier den bekenden Steven van vader Gellert:
‘Het venster opent zich en Steven vliegt er uit!’
Krokodillen-tranen, - vergelijk de natuurlijke historie der krokodillen en der vrouwen.
| |
Troon.
- Moet ook hier de oudheid onzen nieuwen Tijd het groote woord aanbieden? Is de θϱόνος der Grieken tot in het westen weder opgebouwd? Telkens weder het Belga graecissans! - Als ooit of
| |
| |
ergens de redekunstige figuur, een deel voor het geheel (pars pro toto), eigenaardig verschijnt, is het hier: - de troon, als vertegenwoordiger der koninklijke of keizerlijke magt - de stoel met goud beschilderd en met rood fluweel bekleed - als representant van het hoogste gezag; - hoe vreemd dat men van levenlooze zaken dergelijke besluiten maakt tot zeer gewigtige en levende belangen! en toch weder hoe onjuist, - want als iemand ten troon stijgt, of op den troon is gezeteld, komt juist de tijd, dat hij niet zit, die den gouden stoel achter of voor zich ziet, maar moet staan: staan in den hoogeren zin, staan, te midden of tegenover het volk, staan aan de spitse van het leger, waar het ruiterzadel de zeer beweegbare troonstoel wordt, staan in beginsel en wet, in kracht en koninklijke magt. - Koningen die altoos zaten op den troon, en de geschiedenis kent ze ook, vooral als ze wat stompzinnig en zwaarlijvig waren uitgevallen, komen op de effecten-prijscourant der monarchen meestal als groote nullen te voorschijn. Het ligt in den aard der menschelijke zaken, dat het volk of de volken niet steeds voor den troon den noodigen eerbied hebben, en daarover verwondere men zich niet; als de geschiedenis beeldenstormers kent, is het wel te verwachten en te voorzien, dat er ook troonstormers zullen zijn, en later, zoo als wij beleefden, troonverbranders. - Daardoor wordt eigenlijk niet veel gewonnen; want er moet voor de massa van eenige millioenen toch zoo iets zijn, dat hen te zamen verbindt, eene middelpunttrekkende, centripetale kracht, een punt van aanknooping en eenheid, - als men nu deswege aan de gekroonden en de getroonden, omdat ze kroon en troon hebben, eene goddelijke roeping toeschrijft, is de sluitrede iet of wat gewaagd, - of men zoude aan eene wonderkracht moeten gelooven, die dadelijk op het vorstelijk hoofd nederdaalt, zoodra het volk of de wet den nieuwen Koning, als
een plaatsvervanger der godheid op aarde, proclarneert, - iets, dat ten minste geschiedkundig niet bewezen is; - het blijft steeds eene netelige, kritieke vraag, in hoeverre iemand, als hij met den koningsmantel bekleed wordt, tevens ter zelfder ure, met een eigenaardig bovenmenschelijk souverein goddelijk regeringsgezag wordt bekleed, evenzoo, of de troon, als zoodanig, qua talis, den mensch op eenmaal herschept, b.v. van een Nero tot een Titus, - men neme en behoude dus, zoo als dit dagelijks ten onzent in den Haag, in het lokaal der Tweede Kamer te zien is, den troon, en zorge dat hij vaststa, al zien we den gouden koningsstoel dáár meestal ledig, en de zaal gevuld met een soort van kleine volksonderkoningen. - Als de nood den tijd dringt, moge er voor al de troonen, grooten en kleinen, krachtige, waardige, deugdzame en Christelijke regenten (vergelijk dat woord) gevonden worden, die in alle mogelijke opzigten, niet bloot ligchamelijk, maar ook geestelijk, verstandelijk: en zedelijk, den troonstoel vullen, - dat is onze monarchale theorie! - en als er dan altoosdurende troonredenen eenmaal 's jaars terugkeeren, zoo als de nieuwe haring, de kersen, en de langste en kortste dagen, en worden uitgesproken, zegge het volk, zooals ten tijde van Mozes, telkens maar: - Amen!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|