| |
| |
| |
Afscheid- en welkomgroet bij de jaarsverwisseling.
De grenspaal is bereikt; een geslacht snelde dien in vogelvlugge vaart voorbij, en stuift het breede spoor der eeuwen in, gejaagd door den knellenden zweepslag van den Tijd: de ware monarch der monarchen en der volkeren. Wat is het opschrift op dezen grenspaal, welke reeds op den achtergrond wegzinkt in het blaauwend verschiet der vervlogene eeuwen, die niet meer zijn dan uitgedoofde zonnen aan den hemeltrans? Het opschrift? Durven de menschen de uitgebloeide tijdperken doen herleven? Waarom niet? De geschiedenis is mede eene Académie des Inscriptions; zij griffelt op elken grenspaal onverdelgelijk schrift. De geschiedenis der wereld: het oordeel der wereld. Wat is hare beslissende uitspraak over onze halve eeuw? Eeuwen! watzijt ge? vormen, vormen, anders niet, voor den sterfelijke, die in de beide kerkerholen van tijd en ruimte gekneld, de witte muren zijner cel met eindelooze groote en kleine streepjes beschildert, en deze noemt hij: - jaren - eeuwen! - Als een onsterfelijke geest, die aan Gods troon boven stof en vorm verheven is, ons beschouwt, ijverig bezig, om de cellen met die streepjes onafgebroken aan te vullen, - hij zal met medelijden glimlagchen! - maar de arme, kleine mensch, moet met den grooten, magtigen Tijd, die hem in duizenderlei vormen verschijnt, op die wijze - transigeren - en den betamelijken ernst niet verliezen, en hij nadert met aandacht en geestdrift den grenspaal der halve eeuw, en vraagt het aan zijn geslacht, dat naast en met hem leeft en sterft, lijdt en verwacht, en teleurgesteld wordt: ‘Broeders! wat hebben we gewonnen, wat hebben we verloren?’ Gewonnen, gewonnen heet het dadelijk, waar de negentiende eeuw haar vijftigste geboortefeest viert - zekerlijk gewonnen! - want elk verstreken tijdvak geeft winst. Het jaar, de eeuw, reiken, even als het grootboek in sommige handen, de coupons telkens uit. De tijd is een rentegevend kapitaal, hij geeft zelfs interest op interest: deze algemeene betaalbare coupons
noemen wij de ondervinding, of de geschiedenis; want geschiedenis is niets anders dan voortgezette, bevestigde ondervinding voor vorsten en volken. Ondervinding, geboekstaafd in de lotgevallen der menschelijke geslachten, en deze is altijd winst. Als gij de ondervinding, de verbazende, schromelijk verbazende ondervinding van zestig eeuwen kondet optellen, zamenvatten, overzien en toepassen, dan zoudet gij zeggen: dat de tijd zijne enorme ren- | |
| |
ten punctueel betaalt. Wat hebben we dan allen, die nog leven, te danken aan deze halve eeuw, die reeds onherroepelijk vastgeketend staat, als de honderdenvijftigste kolom der reusachtige gaanderij, waaronder de millioenen heen en weder wandelen, de menschen, de nooit vermoeide Peripatetici der aarde, wat heeft ze gegeven? Als ge die opschriften leest van 1801 tot 1851, het album van Saturnus, waarin wij heden ons nederig blaadje voegen, dan zult ge welligt klagen, dat het letterschrift hier en daar uitgewischt en onleesbaar is geworden. Welnu, de halve eeuw kenmerkt zichzelve, buiten zeer vele belangrijke ontdekkingen en uitvindingen, door een' geweldigen geest van tegenspraak, gedurige verbetering en herziening; daarom zijn de opschriften en bijschriften der jaartallen telkens doorgehaald, verbeterd; dit vijftigtal jaren was en blijft, even als sommige vertegenwoordigers in onze kamer, ongemeen rijk aan amendementen, aan interpellatiën, maar vooral aan tegenspraak. Wij mogen vaststellen, dat de halve eeuw, onophoudelijk (om hier eens in het groot te handelen, met de grooten der aarde) de vorsten de volkeren, en de volkeren de vorsten hoorde tegenspreken. Een onafgebroken disputatio en controvers over de regten van koning en volk, waarbij helaas! de scheidsman, die het hangend pleit beslechten zal, in den vorm van een slagvaardig leger, van eenige artillerieparken verschijnt; en toch blijft die tegenspraak nog aanhouden. Wij koesteren den wensch, dat het eens aan de Voorzienigheid behagen moge, een anderen en
beteren, een beslissenden en laatsten scheidsregter op te roepen, die deze eindolooze tegenspraak, op hoog gezag, doet eindigen, zonder slagveld en moord in het groot, zonder bloed en tranen, zonder diplomatische slangenkronkels, zonder blinddoeken voor het volk, en bovenal zonder het hoogst gevaarlijke beroep op de goddelijke magt der Souvereinen, evenmin als op de goddelijke magt van een Souverein volk. Er is en blijft één Souverein daarboven! De Almagtige duldt geen tweeden Souverein naast zich, voorzeker niet op deze kleine, onbegrijpelijk kleine, daarheenzwevende planeet, die eens zal uit elkaâr spatten, hetzij men daar troont op een vorsten- of een volkentroon. Wij wachten op die beslissing der regten van menschen, met en zonder kroon. Zal het groote, het magtige, het allesbedwingende vraagstuk opgelost worden, vóórdat de vingers onzer nakomelingen, op den eerstvolgenden grenspaal, het jaartal 1900 griffelen?
Tegenspraak, verbetering, herziening, vooruitgang, ontwikkeling, dat zijn de klanken des tijds, de heldenleuzen der negentiende eeuw, en wij vermoeden, dat de tweede helft die even luide, en nog veel, oneindig nadrukkelijker zal herhalen. Bovenal het groote, het rijke woord - herziening - welk een echt menschelijk, een veelbeteekenend woord, voor ons geslacht, dat als de halve Goden in de geschiedenis, met minachting op de plebejers, de burgerlijken der vorige eeuwen, nederziet. Alles herzien, wat onder het bereik van millioenen oogen valt en gezien kan worden - de constitutiën, de wetboeken, de reglementen van orde, de financiën, het budget, de formulieren, de kerkbesturen, de kavallerie en de infanterie, de natuurkrachten en de Bijbelvertalingen, de spoorweglinien en de academien, de regten der Katholieke en Protestantsche kerken. Noem mij iets op,
| |
| |
lezer! dat niet vatbaar is om herzien te worden, van den ceder tot aan de hijzopplant, van het verdrag tusschen Oostenrijk en Pruissen te Ollmutz tot aan den almanak: tot Nat van 't Algemeen? Gij zult u buigen voor dit woord, dit heldenwoord der eeuw;
| |
Herziening!
Maar nu de wijze waarop deze kapitale operatie aan onze altijd kranke eeuw moet toegediend worden. Want men heeft in de laatste vijftig jaren, zeer zonderling, deze kunstbewerking in praktijk gebragt, vergeet dat niet! men heeft de troonen herzien, door ze te verbranden, en te verbrijzelen; de regten der volkeren herzien, door geheime raadsvergaderingen en bedekte overeenkomsten - alleen tusschen de vorsten gesloten; - het heil der armen herzien, door henzelven met socialistische en communistische droomen te bedwelmen, te vergiftigen; de regten van het zoogenaamde Souvereine volk aan het volk zelf overgelaten, waardoor niets verkregen is, dan wankelende gemeenebesten, onstuimige volksmenners, eene reeks van tweegevechten, en een uitgeputte staatskas. Men heeft den grond, waarop alles rust, herzien en omgespit, maar alleen, in zooverre het eigenbelang, de eigen beurs, tevens door die herziening zoude winnen, en alzoo smeeken wij vooreerst, dat de aanbrekende halve eeuw, die onzen eenparigen welkomgroet ontvangt, dadelijk een begin moge maken met al die herzieningen weder te herzien, - en als het ons nu reeds door eene hoogere Wijsheid vergund is - licht, orde en vrede in den bajert te brengen!
Daar is intusschen nog iets (slechts eene kleinigheid) dat bij elke jaarwisseling aan die algemeene, allesomvattende herziening zoude onderworpen kunnen worden. Wij bedoelen onze beginsels, ons hart, ons vertrouwen, ons geloof. Mogten wij onzen wensch vervuld vinden, dan maakten allen, die tot heden toe voor den troon Gods nog niet herzien zijn, in hunne waarde of onwaarde, die nog op onze rondwentelende planeet mede omwentelen, zij maakten een aanvang met dat groote en heilige werk, en hielden zich vooreerst vlijtig bezig, om de amendementen en interpellatien der Eerste en Tweede Kamer daar binnen te vernemen: - Het woord Gods en het geweten! Dapper, moedig dat werk begonnen, broeders! en als ge met dat werk gereed zijt, gaat dan verder, en herziet de gansche wereld met al wat er op is: het budget, de dieren, die kruipen op de aarde, en de vogelen des hemels, voeg er zon, maan en sterren bij, met één woord, bij het einde der halve eeuw luide uitgeroepen aan alle oorden:
| |
Leve de herziening!
Vooruitgang, ontwikkeling, eenparig voortstreven? Gewisselijk dit niet minder! Gewisselijk, vergun ons echter de vraag, waarheen? te regt, de magtige, schokkende, bezielende of vernederende tijds- en levensvraag: Waarheen? Ergens heen, voorbijgaand geslacht der menschen, ergens heen, gij kroondragers en trawanten der kroondragers, gij volkeren, gistend of gerust- of teleurgesteld, gij wijzen der eeuw, leidslieden der geesten, gidsen op den hobbeligen weg, waar de zesduizend jaren altijd nieuwe, betere, meer gezegende jaren voorspellen. Waarheen dan, negentiende eeuw! met uwe ontzaggelijke, nu bedwongene, dan los- | |
| |
gebrokene reuzenkrachten? O! er zijn duizenden, die op deze vraag - en ze is de gewigtigste die de menschen elkaâr kunnen voorleggen - met het antwoord gereed staan: naar hoogere volmaking, en, zoo heet het van allerwege: naar een tijdperk van orde en vrede, naar eene algemeene verbroedering der menschen en onderling, naar een geheiligd staatkundig evenwigt. Daarheen streven, werken, worstelen wij; daarvoor hebben we alles veil; want, bepaaldelijk terug, naar de zonde, naar den bloedigen krijg, naar den opstand, naar de duistere, geweldige ziel- en ligchaam ontzenuwende middeneeuw, daarheen wil toch niemand. Niemand? welligt deze of gene, die, zonderling en eigenaardig genoeg, in strijd met Gods wil en wet, en met de zaamgeperste kracht der geheele menschheid, eenen teruggang wenscht, en dezen werkelijk houdt voor ontwikkeling, en beweert, dat we allen, die thans den bergrug der laatste jaren zijn afgesneld en dikwijls afgetuimeld, weder bedaard rugwaarts moeten klimmen, om goed te maken wat bedorven is, en te herzien wat er op dien bergtogt over het hoofd is gezien. Zij zijn er steeds geweest, die bij den snellen loop der eeuwen, en de ontwikkeling der geestelijke en stoffelijke krachten, dien teruggang predikten en wenschten, en daardoor de groote vraag: waarheen? alzoo beantwoordden; terug! terug! Hun veldgeroep
luidt alzoo:
| |
Leve de teruggang!
Welnu, wij mogen hen, onze broeders op aarde, bij het nieuw ontsloten tijdperk, nog niet bestrijden. Wij wenschen en hopen en eischen, dat zij werkelijk de proef, de bedachtzame, de verstandige proef nemen, of inderdaad ons geslacht geschikt, gezind en bestemd is, om den eenparigen terugtogt aan te nemen, om de oude regeringsvormen, de oude kerkelijke stelsels, de oude wetten en zeden weder te rehabiliteren, in zoo verre dat het jaartal 1900 alleen de 9 behoeft om te keeren, met den staart opwaarts, en weder begroet worde als een dacapo: - 1600! Tot heden toe echter schijnt de weg Gods met den mensch die van voortdurende ontwikkeling, en trapsgewijze losmaking van banden des geestes; hoogere, onderlinge eenheid in alles; vereenigde krachtsinspanning, om een nog ver gelegen, maar toch bereikbaar doel, magtig te worden. Met één woord: de verwezenlijking van het rijk Gods op aarde. Men beproeve in hoe verre door teruggang dit doel zal genaderd en bereikt kunnen worden. Men beproeve en weifele niet - ook de voorstanders van de achterwaarts che beweging hebben hunne regten - en wij, die met ernst aan den grenspaal eener met reusachtige hefboomskrachten werkende halve eeuw staan, wij wenschen even vurig, even onbewimpeld, teruggang, en bidden met ons fel geslingerd geslacht om dien zegen. Maar, niet de terugtogt naar de eeuw van Lodewijk XIV, naar die van Bogerman, naar de eeuw der hervorming, naar de eeuw der kruisvaarders, naar de eeuw van Rome's geestelijke heerschappij. Neen, neen, nog eenige schreden of eeuwen verder terug. Achttien eeuwen terug! dat is ons eenigste en laatste: Waarheen? en dáár, dáár ligt onze hoop, ons licht, en onze verwachting voor de toekomst, en elders kan ze niet gevonden worden! Niet naar het verbasterde, ontheiligde, door menschenwaan en menschenvorm onkenbare Christendom, het spotbeeld der kerk, maar naar den Stichter zelven van het Christendom,
| |
| |
naar Hem, in Zijne liefde, grootheid, zedelijke en daarom Goddelijke en onverdelgelijke kracht, naar Zijne grondwet, naar Zijn gebod, naar Zijn licht, zoo als het gloeit in zonnegloed, boven deze aarde, die tot heden toe het licht zag, maar dat niet begreep; dáár vinden wij, opklimmende langs de Jakobsladder der eeuwen, den reddenden engel der menschheid in heiligen luister. Daarheen teruggekeerd, en die teruggang is vooruitgang. Dat terugkeeren is ontwikkelen, dat is de ware herziening en vooruitgang. Dáár ligt, in dien geest der hoogste en heiligste liefde, de gouden sleutel voor het groote raadsel der eeuwen; volmamaking en naderen tot God, inwendige heiliging, alles alleenlijk door ééne enkele, almagtige, eenige, onverbreekbare, onverlamde grondkracht - de Liefde - en door geene andere kracht; want de liefde sluit alle krachten in zich, en wekt ze allen op. Zij blijft, als niets meer blijft, en dat is uw: Waarheen? thans en altijd: purperdragers, mannen van het zwaard, felbestookte staatsmannen, welmeenende volksvrienden, wijzen dezer aarde en geleerden, als ge uwe zoo verschillende krachten dienstbaar maakt aan het heil der menschheid, en algemeene liefde verbreidt, en door die liefde algemeen regt, algemeene waarheid, algemeen licht, dan zijt gezelf één van die engelen Gods voor uw geslacht geworden, die van de hemelladder afdalen; gij hebt den geopenden volmagtsbrief in handen, van Hem ontvangen, die in den stralengloed der liefde en der heiligheid vorsten en volken regeert, en ons eens allen aan Zijne voeten zal zien! - Nu, God geve dat deze heilgroet aan het tijdperk, dat ons ontsloten is, door velen, door allen mogt bevestigd en erkend worden. De vraag: waarheen? zij op die wijze opgelost voor allen, die thans nog bloeijen, en bloeijend verwelken op deze aarde, het groote graf der geslachten. Wij wachten, uit Gods hand, eene betere toekomst; want de liefde blijft, en sterft niet met
de eeuwen, en door en in die liefde blijft God het menschdom nabij, leeft God als in de menschheid oneindig herboren; want in Hem is, en leeft en beweegt zich het geslacht der menschen!
Een ernstig woord, lezers van dit Tijdschrift, bij den aanvang van dit jaar! welligt te ernstig voor u? Welaan, wij reiken u de broederhand, al verschillen onze beginselen en begrippen.
Heil u en allen in het vaderland, en op deze aarde, het groote, algemeene, ware vaderland, heil u allen!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|