| |
| |
[pagina t.o. 473]
[p. t.o. 473] | |
KAH-GE-GA-GAH-BOWH.
Een Indiaan. Lid van het Vrede-Congress te Frankfort.
M. HASSENPFLUG.
Minister van Finantien en Justitie van het Keurovorstendom Hessen-Kassel.
| |
| |
| |
Kronijk van den Dag.
November
Binnenland. - De zittingen der Tweede Kamer zijn, na eenige beraadslagingen over voordragten van ondergeschikt belang, tot in het begin van December verdaagd. In de afdeelingen heeft de Kamer zich intusschen met het onderzoek der begrooting bezig gehouden. Het onlangs openbaar gemaakt rapport dienaangaande doet, gelijk voorheen reeds zoo dikwijls het geval was, eene morrende goedkeuring te gemoet zien. Het cijfer der gezamenlijke aangevraagde uitgaven heeft bij vele leden een gevoel van teleurstelling opgewekt, die daarin, zoowel als in de bijzonderheden, het bewijs meenen te vinden, dat de regering nog niet zoo doordrongen is van de behoefte aan naauwgezette spaarzaamheid, als wenschelijk wordt geacht. Men had zich gevleid, dat het standvastig doorzetten van het in October aangekondigde stelsel van bezuinigingen betere vruchten zou hebben opgeleverd. Men meende dat met naauwkeurig op schijnbare kleinigheden te letten, wezenlijke besparing zou te verkrijgen zijn. Allen waren het daaromtrent eens, dat regering en vertegenwoordiging haren pligt zouden miskennen, indien zij geene pogingen aanwendden om de geldmiddelen zoo weinig mogelijk afhankelijk te maken van de baten der Oost-Indische financiën, die thans onder de gewone middelen werden opgenomen, en de uitgaven tot zulk een laag standpunt terug te brengen, dat zij door de hier te lande gehevene belastingen worden gedekt. De meerderheid erkent echter dat dit doel onbereikbaar is, zoolang de grootste helft der begrooting moet strekken ter betaling van de renten der Staatsschuld; en nagenoeg algemeen achtte men eene aanvankelijk geringe, maar later meer belangrijke amortisatie uitvoerbaar. In het rapport worden daartoe eenige middelen opgenoemd. Van de onderscheidene hoofdstukken der begrooting worden op dat van oorlog de meeste bezwaren gemaakt. Algemeen verlangde men inlichtingen ten aanzien van het nieuwe stelsel van belastingen, dat het tegenwoordige zou moeten vervangen; en aan
het slot der algemeene aanmerkingen meende de commissie te moeten vermelden, dat vele leden hunne teleurstelling niet hebben ontveinsd, dewijl de regering achterlijk is gebleven met het indienen van verscheidene wets-ontwerpen, die men, naar aanleiding der grondwettelijke bepalingen en om andere redenen, reeds lang had mogen verwachten.
Frankrijk. - De vijandige spanning tusschen den minister van Oorlog d'Hautpoul en den kommandant der eerste militaire divisie, generaal Changarnier, was in den laatsten tijd zoozeer toegenomen, dat beide niet langer tegelijk in
| |
| |
hunne betrekkingen konden blijven. Changarnier, als verklaard vijand der Bonapartistische partij, zou wel het liefst door den president verwijderd zijn geworden, maar tot nog had deze blijkbaar gemeend hem te moeten ontzien. Men vond den uitweg om de eerste militaire divisie in vieren te verdeelen, waardoor de magt van den gevreesden generaal zeer verminderd, zoo niet geheel vernietigd zou worden; doch in den raad der ministers vond dit voorstel zooveel tegenkanting, dat de minister van oorlog het geraden achtte zijn ontslag te vragen. Hij werd ontslagen en de generaal Schramm tot zijnen opvolger benoemd. D'Hautpoul werd tot gouverneur-generaal van Algerië benoemd, ter vervanging van den generaal Charon, onder wiens bestuur de toestand der kolonie aanmerkelijk is verbeterd, weshalve ook de maatregel om hem plaats te doen maken voor eenen minister, die zich door zijne onoverlegde handelwijs in het moederland onbruikbaar had gemaakt, door velen ten sterkste gelaakt werd. Wel verre echter, dat de vrede tusschen de twee hoogste magten, want als zoodanig worden het Elysée aan den eenen en de generaal Changarnier aan den anderen kant beschouwd, aldus hersteld zou zijn, sprak het gerucht terstond weder van nieuwe oneenigheid, en weldra bleek het wat er van de zaak was. De president had het voornemen om de magt van Changarnier te verzwakken, nog geenszins laten varen, en hierbij kwam waarschijnlijk nog zekere zucht om dezen de onaangenaamheden van den laatsten tijd betaald te zetten. Men werd te rade om den generaal Neumayer, een vertrouwd vriend van Changarnier, het kommando over een gedeelte der eerste divisie te ontnemen. Bij de laatste groote wapenschouwing te Versailles had deze generaal den troepen onder zijn kommando bepaald verboden, om eenigen kreet aan te heffen, en om die reden waren de president of zijne raadslieden bijzonder op hem gebeten; men meende aldus met éénen slag twee vijanden te zullen treffen. Niet zoodra
evenwel had Changarnier iets van dit oogmerk vernomen, of hij begaf zich in persoon naar den minister van Oorlog en dreigde dezen, dat hij, wanneer daaraan gevolg gegeven werd, zich niet alleen bij de Wetgevende Vergadering zou beklagen, maar ook terstond de permanente commissie bijeenroepen. De minister, door de verbolgenheid des generaals ontsteld, beloofde de zaak in beraad te zullen nemen, en dit beraad, met de andere ministers en den president gehouden, bragt den laatsten, naar het scheen, tot het besluit om nogmaals terug te deinzen. De goede verstandhouding was derhalve oogenschijnlijk hersteld, maar duurde slechts een enkelen dag. Onverwacht werd een besluit afgekondigd, waarbij generaal Neumayer van het kommando over de eerste divisie van Parijs werd ontslagen, maar tevens tot kommandant van twee andere divisiën, die van Rennes en Nantes, werd aangesteld. Na overleg met zijne vrienden besloot Changarnier om geenen dadelijken tegenstand te beproeven. De permanente commissie vergaderde evenwel en beraadslaagde of zij de vergadering onverwijld zou bijeenroepen. Sommige leden wilden het gebeurde aanmerken als de uitvoering van een plan om den kommanderenden officier, die met het vertrouwen der vergadering vereerd was, langzamerhand van magt en invloed te berooven. De minister van Binnenlandsche Zaken regtvaardigde in algemeene bewoordingen het gedrag der regering en loochende het bestaan van zoodanig plan, en de com- | |
| |
missie achtte het raadzaam, ten minste schijnbaar, hiermede genoegen te nemen. De zaak was dus, volgens gewoonte, gesmoord. Intusschen toonde Changarnier door de ondergane nederlaag geenszins uit het veld te zijn geslagen, maar vaardigde eene legerorde uit, waarbij hij zijne ondergeschikten herinnerde, dat volgens de militaire reglementen, door den soldaat, zoolang hij onder de wapenen was, geene kreten mogten worden aangeheven. Hij herhaalde dus op eene voor den president tamelijk tergende wijs hetzelfde, waarvoor generaal
Neumayer zijne gevoeligheid had ondervonden. Het Elysée achtte het echter raadzaam hierover geen ongenoegen te laten blijken, en toen Neumayer de hem opgedragen kommandementen weigerde, werd hij ook niet, gelijk men in dat geval had verwacht, geheel ontslagen, maar eenvoudig op wachtgeld gesteld. Onder zulke jammerlijke, niets afdoende en alleen onrust en spanning veroorzakende geschillen, naderde de tijd dat de Wetgevende Vergadering wederom zou geopend worden. Kort te voren ontstond er eene nieuwe onrust, daar de permanente commissie door een in hare dienst gestelden commissaris van policie, Yon, berigt ontving van eenen aanslag om Dupin en Changarnier te vermoorden. In eene vergadering van het Bonapartistisch genootschap Dix Decembre, zou Alain, een geheim policie-agent, tegenwoordig zijn geweest bij eene loting om twee leden aan te wijzen, die den aanslag moesten volvoeren, en zou hem zelven het tot zijn ten deel gevallen, dat hem tot moordenaar van Changarnier bestemde. De permanente commissie gaf hierop den minister Baroche hare verwondering te kennen, dat de regering haar geene kennis had gegeven van de aanslagen, welke zij wist dat door hare aanhangers werden gesmeed, en er nog geene afdoende maatregelen waren genomen ter ontbinding van het gevaarlijke genootschap Dix Decembre, waarop de commissie herhaaldelijk had aangedrongen. Natuurlijk verklaarde de minister zich onkundig van de geheele zaak. Men wilde zelfs alles wat daarvan gezegd werd voor geheel ongegrond verklaren, en het verhaalde klonk ook inderdaad romanesk en onwaarschijnlijk genoeg. Evenwel schijnt de bedoelde policie-agent inderdaad getuige te zijn geweest van zulk een tooneel in eene vergadering van het Bonapartische genootschap, het zij dit ernstig gemeend was, of alleen een spel om hem om den tuin te leiden. De zaak had dan ook geen ander gewigt dan als een nieuwe twistappel, daar de regering te rade werd den commissaris Yon zijn tractement te
ontnemen, dewijl hij aan de commissie in plaats van bij zijnen chef Carlier rapport had gedaan, en daaruit thans bij de Wetgevende Vergadering het voorstel is gesproten om den commissaris van policie, met de zorg voor hare veiligheid belast, zelve te bezoldigen en geheel onder hare eigene bevelen te plaatsen. In der haast werd de oneenigheid tusschen de permanente commissie en het bewind nog eenigzins bijgelegd voordat de Wetgevende Vergadering werd geopend. Men verwachtte evenwel terstond na die opening nieuwe botsingen, en dat dit niet is geschied en de vergadering wederom ongeveer dezelfde houding als vroeger heeft aangenomen, zal wel grootendeels het gevolg zijn van de hoogst voorzigtige boodschap, welke de President bij haar heeft ingezonden. Deze boodschap is op zich zelf een merkwaardig staatsstuk en geeft een grondiger overzigt van den toestand der Fransche republiek dan eenig ander tot nog toe
| |
| |
openbaar gemaakt verslag. Door het geheel luidt dit verslag wat den algemeenen toestand des lands aangaat bemoedigend; maar tevens blijkt voor een onpartijdig oog maar al te duidelijk, hoe weinig die republiek in staat is geweest om het verlangen naar vrijheid en eene inderdaad liberale regering, hetgeen hare opregte vrienden van haar hoopten, te verwezenlijken. Integendeel ziet men dat de regering tot strenge maatregelen van bedwang en voorzorg is genoodzaakt, om eenigzins de orde te handhaven.
Wat de binnenlandsche aangelegenheden aangaat, verklaart die boodschap, dat er in het algemeen zamenwerking bestaat tusschen de hooge regering en de plaatselijke besturen;-dat de regering inmiddels daar, waar zij tegenwerking ontmoet, met gestrengheid te werk gaat en niet minder dan 421 maires en 113 adjunct-maires heeft afgezet. Verder wordt te dien aanzien aangemerkt, dat het beginsel van vrijheid en onafhankelijkheid der gemeentebesturen door velen wordt gewenscht, maar moegelijk is overeen te brengen met het voor Frankrijk zoo noodige stelsel van centralisatie. - Niet overal heeft de nationale garde zich behoorlijk gedragen. In 153 steden is zij ontbonden, vooral omdat zij, in strijd met de instelling, den aard van een beraadslagend ligchaam aannam. - Vele lagere schoolonderwijzers zijn ontslagen, en men mag thans gerustelijk aannemen, dat het lager onderwijs heeft opgehouden eene Socialistische propaganda te zijn. - De grondbelasting is met 27 millioenen verminderd. - Sedert Junij 1849 zijn 2400 gedeporteerden in vrijheid gesteld. Het aantal gedeporteerden bedraagt thans nog 458, en deze lieden zijn naar de Algerijnsche kolonie gezonden. Daarenboven bevinden zich in de Fransche gevangenissen nog 248 staatkundige veroordeelden.
Ten opzigte der financiën leest men in de boodschap, dat de toestand der geldmiddelen veel is verbeterd. Het te kort, hetwelk voor 1849 op 300 millioenen was geraamd, zal waarschijnlijk nagenoeg 100 millioenen minder bedragen. Er bestaat grond om zich te vleijen dat men in 1851 het zoo noodzakelijk evenwigt tusschen ontvangsten en uitgaven zal erlangen. Het cijfer der waarden bij de bank voorhanden begint weder te klimmen, en bedroeg op den 7 dezer maand meer dan 135 millioenen. - De opheffing van den gedwongen koers der bankbiljetten heeft goede uitkomsten opgeleverd. - In de opbrengst der inen uitgaande regten en het innen der directe belastingen worden gunstige veranderingen waargenomen. - Gewigtige wetsontwerpen in het belang van landbouw, handel en nijverheid zullen eerlang worden ingediend. - Ten aanzien der openbare werken wordt medegedeeld, dat er in het afgeloopen jaar 573 kilometers spoorwegen voor het publiek zijn opengesteld, maar dat er nog veel te doen overblijft, waartoe belangrijke sommen zullen gevorderd worden. De graanoogst wordt gezegd niet ten volle aan de verwachting te hebben beantwoord hoewel er geene reden tot bezorgdheid bestaat. - Omtrent de departementen van justitie, onderwijs en eeredienst luidt het verslag gunstig. - Het scheen uit de rapporten der prefecten te blijken, dat de nieuwe verordeningen op het onderwijs tot goede uitkomsten leidden. - De sterkte der landmagt is tot op 396,000 man infanterie en 87,400 man kavallerie verminderd. - De kolonisatie in Algerie wordt ijverig voortgezet. De zeemagt telt thans slechts 125 vaartuigen in wer- | |
| |
kelijke dienst. Zij moet echter noodwendig versterkt worden. Ten aanzien der buitenlandsche aangelegenheden behelst de boodschap onder anderen de volgende, in den mond van den President eener republiek tamelijk vreemd klinkende zinsnede.
Sedert mijne vorige boodschap heeft onze buitenlandsche staatkunde in Italië een groot voordeel behaald. Onze wapenen wierpen te Rome die woelige demagogie omver, die over het geheele Italiaaansche schiereiland de zaak der ware vrijheid in de waagschaal had gesteld, en onze dappere soldaten hebben de hooge eer gehad van Pius IX op den stoel van den H. Petrus te herstellen. Het zal de partijzucht niet gelukken, dit gedenkwaardige voorval te verduisteren, hetwelk eene roemrijke bladzijde in Frankrijks geschiedboeken zal blijven beslaan. Het voortdurende doel onzer pogingen is geweest, de liberale en menschlievende bedoelingen des H. Vaders te bevorderen. Het is niet overbodig te vermelden, dat ons leger, te Rome nog noodig tot handhaving der orde, het ook is ter bewaring van onzen staatkundigen invloed. - Denemarken, onze oude bondgenoot, heeft, in weerwil van de dapperheid zijns legers, den opstand nog niet kunnen dempen, die in het hertogdom Holstein uitgebarsten is. De maatregelen der verbondene mogendheden hebben echter het gevaar, dat het geheele noorden van Duitschland bedreigde, weten af te wenden, zoodat die oorlog thans nog slechts bestaat tusschen den koning van Denemarken en de nog niet onderworpene provinciën.
Men ziet dat de President ten aanzien van het buitenland eene taal voert alsof hij reeds keizer van Frankrijk ware, en geene de minste sympathie voor republieken aan den dag legt. Ten aanzien der binnenlandsche politiek slaat hij eenigzins eenen anderen toon aan. Wat hij in dit opzigt zou zeggen, werd in dezen tijd van wantrouwen en spanning van het grootste belang geacht. Zijne woorden zouden inderdaad van veel beteekenis zijn, indien men gelooven kon dat zij zijne opregte gezindheid aanduidden en hem niet door de omstandigheden waren afgeperst. De volgende verklaring maakte het slot der boodschap uit:
Het onveranderlijk rigtsnoer van mijn openbaar leven zal onder alle omstandigheden zijn, mijn pligt te doen, niets dan mijn pligt. Het is thans aan iedereen, uitgezonderd aan mij, geoorloofd, de herziening onzer grondwet te willen bespoedigen. Indien de constitutie feilen en gevaren in den boezem draagt, staat het u vrij, deze den lande in het oog te doen vallen. Ik alleen, door mijnen eed gebonden, blijf binnen de naauwkeurig afgeperkte grenspalen, die zij mij gesteld heeft. Talrijke departementale raden hebben den wensch naar de herziening der constitutie te kennen gegeven. Die wensch is alleen aan het uitvoerend bewind gerigt. Wat mij betreft, als de gekozene des volks, en alleen van dat volk mijne magt ontleenende, zal ik mij altijd voegen naar deszelfs wettig uitgedrukten wil. Ik weet wel dat de onzekerheid der toekomst veel zorg en tevens veel hoop verwekt. Maar laat ons allen die hoop weten op te offeren aan het vaderland en ons alleen met deszelfs belangen bezig houden. Indien gij in deze zitting tot de herziening der constitutie besluit, zal eene constituerende vergadering ons staatsverdrag kunnen veranderen en over het lot van het uitvoerend bewind beslissen. Indien gij niet daartoe besluit, zal het volk in 1852 plegtig zijnen wil te kennen
| |
| |
geven. Maar welke ook de oplossing moge zijn, wij moeten eensgezind wezen, opdat nooit hartstogt, verrassing of drift over het lot eener groote natie beslisse. Wij moeten aan het volk liefde tot rust inboezemen door de kalmte onzer beraadslagingen, en het eerbied voor het regt inprenten, door zelf nooit daarvan af te wijken. Dan zal de vooruitgang der politieke zeden de vergoeding zijn voor het gevaar van instellingen, die in dagen van wantrouwen en onzekerheid zijn tot stand gebragt. Weest verzekerd dat mijne aandacht niet gevestigd is op de vraag, wie Frankrijk in 1852 zal regeren, maar op hetgeen mij te doen staat om dien overgangzonder beweging of onlusten te doen plaats hebben. Het edelste, den grooten man waardigste doel is niet om, indien men aan het hoog bewind is, pogingen aan te wenden ten einde zich daarin te handhaven, maar steeds middelen te zoeken ter bevestiging, in aller belang, van de beginselen, het gezag en de zedelijkheid, opdat deze tegen de driften der menschen en de geringe duurzaamheid der wetten bestand mogen zijn. Ik heb opregtelijk mijn hart voor u opengelegd. Beantwoordt mijne openhartigheid door uw vertrouwen, mijne goede bedoelingen door uwe medewerking. God zal het overige doen.
Duitsche Staten. - Te naauwernood is Duitschland voor eenen oorlog bewaard gebleven, welke de aloude volkshaat tusschen de Pruissen en Oostenrijkers zeker tot eenen verbitterden kamp zou hebben gemaakt. Voor het oogenblik schijnt echter het gevaar te zijn afgewend. De wapening van Beijeren, hetwelk op last der herleefde Bondsvergadering Keur-Hessen bedreigde, werd aan de Pruissische zijde beantwoord met eenen dadelijken intogt in Hessen, die evenwel nog niet als een vijandigheid behoefde te worden beschouwd, dewijl het bezetten van den militairen weg tusschen de verschillende gedeelten van den Pruissischen Staat voor reden daarvan kon gelden. In die toestand van spanning werd te Warschan eene conferentie tusschen de Keizers van Rusland en Oostenrijk gehouden. Van het op deze bijeenkomst verhandelde liepen verscheidene geruchten, die evenwel tot nog toe door de gebeurtenissen zijn gelogenstraft, daar voor alsnog en toen een kamp onvermijdelijk scheen de Russische tusschenkomst is uitgebleven. Het Hessische leger was met de daad ontbonden, daar de meeste officieren hun ontslag hadden genomen en de soldaten bijna allen naar huis gezonden waren. Haynau, de commandant van Kassel, ontruimde ook die stad met het overschot der troepen, en kort daarna werd zij door de Pruissen bezet, die vervolgens tot voorbij Fulda voorttrokken, dus veel verder dan door het bezetten der militaire wegen kon worden geregtvaardigd. Bijna te gelijker tijd trokken de Beijersche troepen het zuiden van Hessen binnen en bezetteden Hanau. Bij dien intogt werd eene proclamatie van den keurvorst afgekondigd, geheel in den geest, die het ministerie Hassenpflug steeds heeft gekenmerkt, waarvan het hoofd eene veroordeeling als falsaris often minste eene schandvlekkende vrijspraak ten zijnen laste heeft. Het heette in dit stuk, dat Oostenrijksche en Beijersche troepen het land binnentrokken, ten einde de door de Bondsvergadering genomen besluiten te werk te stellen en den staat
van beleg te handhaven, en dat die bezetting alleen ten doel had om de zaken in den vorigen wettigen toestand terug te brengen. In Pruissen was intusschen de wetgevende vergadering opgeroepen, en bijna tegelijken
| |
| |
tijd werd Radowitz uit het ministerie ontslagen. Kort daarop werd de eerste minister van Brandenburg door eene hevige ziekte overvallen, die onverwacht een einde aan zijn leven maakte. Welke veranderingen daardoor in de staatkunde van Pruissen werden te weeg gebragt, scheen te blijken door het besluit des konings om den landstorm op te roepen, waardoor Pruissen in weinige dagen een leger van bijna 500,000 man onder de wapenen zou hebben. Het ontbranden van eenen oorlog, waarvan de gevolgen onafzienbaar waren, scheen onvermijdelijk, vooral dewijl in de nabijheid van Fulda reeds een ontmoeting had plaatsgehad, waarbij eenige Beijersche soldaten waren gesneuveld. Van beide zijden scheen men nog door eene dreigende houding de tegenpartij te willen verhinderen om verder op te rukken. Toen echter de kommandant der Beijersche troepen verklaarde last te hebben om geheel Hessen te bezetten, ontruimden de Pruissen hunne positie voor Fulda en vervolgens ook die stad zelve. Te Kassel hielden zij echter stand, en geen protest van den keurvorst van Hessen of dreigementen van een door Pruissen niet meer erkende bondsvergadering deden eenige werking. Gelijk vroeger Pruissen scheen thans Oostenrijk en zijn zoogenaamd Duitsch verbond voor de gevolgen bevreesd te worden. Immers de vijandelijkheden, welke men reeds als geopend beschouwde, werden geschorst, en men hervatte nogmaals de reeds dikwijls begonnen en afgebrokene onderhandelingen. Deze loopen volgens de geruchten over verschillende punten, Pruissen ontkent de wettigheid der door Oostenrijk te Frankfort ten halve herstelde Bondsvergadering en verlangt eene vrije beraadslaging, ten einde tot een nieuw verbond tusschen de Duitsche staten te komen, waarin Pruissen dezelfde regten zal hebben als Oostenrijk. Deze laatste staat schijnt niet ongezind om dit punt toe te geven, wanneer Pruissen geheel van de Unie wil afzien en de tusschenkomst der Bondsvergadering in Hessen en Holstein gedoogen. Het laat zich
aanzien dat men tot eene voorloopige schikking zal komen, Hessen en Holstein weder onder het bedwang hunner vorige meesters plaatsen, en alsdan misschien de verdere onderhandelingen op de lange baan schuiven om een gunstiger tijd af te wachten, ten einde de wederzijdsche aanspraken op Suprematie te doen gelden.
In Wurtemberg is insgelijks aan de bestaande constitutie de bodem ingeslagen. De weigering der stenden om de regering gelden te verleenen tot eene wapening ter versterking van het Oostenrijksche verbond heeft den koning bewogen om de vergadering te ontbinden en eene proclamatie uit te vaardigen gelijk men in zulke gevallen van koningen gewoon is. Eene poging der stenden om evenwel te vergaderen, is door de militaire magt verijdeld.
Tusschen Denemarken en de hertogdommen is de staat van zaken dezelfde gebleven en met uitzondering van eenige onbeduidende schermutselingen niets voorgevallen.
Engeland. - Het besluit van den Paus oin kardinaal Wisemann tot aartsbisschop van Westminster te verheffen en het geheele land in Katholieke bisdommen te verdeelen, heeft niet alleen bij de geestelijkheid der gevestigde kerk, maar ook bij de Protestanten in het algemeen groot misnoegen gebaard. Zij zien daarin eene even stoute als onbeschaamde aanranding der staats-instellingen van Engeland, en de regering ontvangt eene menigte adressen, waaronder van de aan- | |
| |
zienlijkste personen en magtigste corporatiën om maatregelen van voorzorg en bedwang te nemen. Naar het schijnt bestaan er geene wettige middelen om de nieuw benoemde bisschoppen het voeren van hunne titels en het uitoefen van hun gezag te beletten. Een brief van den eersten minister, lord Russell, aan den bisschop van Durham bewijst echter duidelijk dat de regering het gebeurde niet onverschillig aanziet. De minister verklaart daarin zijne verontwaardiging over den beleedigenden en vermetelen aanval van den Paus, en belooft dat de regering rijpelijk zal overwegen of het gepast is ten aanzien dier aanmatiging van magt eenige maatregelen te nemen. De algemeene verbolgenheid is zoo groot dat kardinaal Wisemann nog niet openlijk zijne functien heeft durven uitoefenen, en het gemeen eene kapel der Puseyïsten, die tot de Roomsche kerkplegtigheden zijn teruggekeerd, heeft overrompeld en geplunderd onder het aanheffen van de oude leus: geen Paperij.
|
|