Geen vignetten meer, mevrouw! Zij zijn niet zelden satires op 't werk.
't Is toch eenmaal de usance en 't siert het werk toch op. 't Hoort er zoo bij. Bah! hoe doodsch! 't is niet om uit te staan.
Dit zeggende wierp mevrouw het boek ter zijde, en scheen 't geen attentie waardig te keuren.
Of zij de eenigste is?... 'k weet het niet, maar dat weet ik wel, niets zou mij aangenamer zijn, dan dat alle uitgevers van stonden aan besloten geen enkel werk met vignetten meer uit te geven.
Waarom?...
Eensdeels voor 't goedkoop, en overigens omdat wij hoogst zeldzaam een goed vignet gezien hebben.
Laat de schrijver zijn idée nog zoo goed en nog zoo duidelijk opgeven, duizend tegen een als hij, die het teekent, teruggeeft wat is meêgedeeld. Verwacht zoo iets alleen van den schrijver zelve, die vol is van zijn werk, die er geheelenal van doortrokken is. En dat kunt gij niet vergen van hem, die voor tien, twintig guldens een prentje moet teekenen, en als dat gereed is, alweêr een ander gereed moet maken...
Gij kunt toch niet verlangen dat hij, die 't vignet teekent, zich zal neêrzetten om 't boek te lezen en te bestuderen, eer hij zich aan 't werk begeeft.
En zonder dat?:..
Eilieve, geen vignetten meer!
En nu het werk zelve.
Geen enkele Franschman, die zoo iets schrijven kan. Hij moge woeste tooneelen en gloeijende hartstogten kunnen schilderen, zijn fantasie moge engelen en duivelen op het tooneel voeren, maar den mensch schetsen zoo als hij is, valt buiten 't bereik van den Franschen romancier. Waarom?... Omdat hij zich den tijd niet gunt, om zichzelven te bestuderen en de schuilhoeken van zijn eigen hart te doorsnuffelen. Oppervlakkig en aan den vlinder gelijk als hij is, is 't hem ondoenlijk de natuur terug te geven zoo als zij bestaat.
Er behoort meer toe, om een alledaagsch huiselijk tafereel te schilderen en te nuanceren, dan om een roman te schrijven als de Fransche school oplevert. Drie maanden in Parijs rondgezworven en met een weinigje verbeelding en herinneringsvermogen bezield, eenige greinen schrijverstact en met een goede dosis drogredenen voorzien, om deugd tot zwakheid te maken en ondeugd te vergoelijken, te bepleiten en te vernissen, en gij zijt klaar.
't Is waar, onze Engelschen zijn niet vrij van gerektheid, maar kunt gij hun degelijkheid ontzeggen?... Ontbreekt er diepte van opvatting? Ontbreekt er moraal? Ook zonder den dominé of katechizeermeester uit te hangen, kunt gij lessen van levenswijsheid opzamelen uit hunne schriften. Gij kunt er menschen uit leeren kennen, menschen, zoo als zij zijn, met hun mooi en leelijk; met hun licht en schaduwzijde. Maar 't blijven menschen. Hun fantasie is niet woest, niet buitensporig. Bulwer blijft er meester van; hij dwingt en teugelt zijne verbeelding. In dit werk b.v. is hij beurtelings kind en stroeve, afgetrokken kamergeleerde, woeste uitgelaten jonkman en bedaarde, ernstige, liefdevolle mentor.
De man die u in zijn laatste dagen van Pompeji verbaast door de schilderingen van karakters en gewoonten, kennis van oudheid en historie; die zelfde man trekt u aan en boeit in dit werk, in zijn familie Caxton, door kennis van 't menschelijk hart, door getrouwe terug-