| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Junij.
Binnenland. - In het begin der verloopende maand werd het Koninklijk Huis door een smartelijk verlies getroffen. Den 4 Junij overleed de tweede zoon des Konings, Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel (doorgaans Prins Maurits genoemd en den titel van Prins der Nederlanden voerende) in den ouderdom van nog geen zeven jaren.
De Tweede Kamer heeft zich inzonheid met de beraadslaging over de kieswet en provinciale wet bezig gehouden. De discussiën liepen veelal over punten, die reeds in de verslagen waren behandeld, en andere van ondergeschikt belang, met zoodanige uitvoerigheid en in zoovele bijzonderheden, dat het ondoenlijk is in een kort bestek den inhoud er van op te geven. De kieswet werd bijna onveranderd met 46 tegen 19 stemmen aangenomen. Het gewigtigste amendement, waardoor de wet is gewijzigd, is datgene, waardoor de bepaling is vervallen van den census voor het kiezen van de leden der Tweede Kamer. Dit punt zal nu bij de behandeling der gemeente-wet worden beslist.
Een verzoekschrift van inwoners van de Helder gaf tot eene breedvoerige redewisseling aanleiding. Daar de Helder tot het onvrije territoir behoort, verlangden de inwoners van de nadeelen van dien toestand te worden ontslagen door eene opheffing van het verbod om aldaar te lossen en te laden. De kwestie werd terstond opeen terrein gebragt, waarop men het bezwaarlijk met elkander kon eens worden. Aan den eenen kant werd het regt van de Helder, aan den anderen kant het belang van Amsterdam op den voorgrond geplaatst. Als men in aanmerking neemt dat de Helder in weinige jaren van een onbeduidend dorp eene plaats met 12000 inwoners is geworden, en deze toegevloeide bevolking zich willens en wetens op een onvrij territoir heeft gevestigd, is het moeijelijk te begrijpen, hoe haar onregt zou geschieden, wanneer het verbod niet opgeheven werd, waaraan zij zich vrijwillig heeft onderworpen. Aan den anderen kant zijn de vrienden van Amsterdam op een verkeerden weg, als zij den bloei hunner stad alleen door het verhinderen der opkomst van anderen willen bestendigen. De vraag zou moeten zijn, welken invloed het openen van eene uitmuntende en welgelegene haven, gelijk die van de Helder, op den handel en den bloei van het geheele land hebben zou, en of niet het toenemen daarvan Amsterdam zelf schadeloos zou stellen.
Bij de Tweede Kamer is ingekomen een ontwerp van wet aangaande de naturalisatie van vreemdelingen en daarmede in verband staande punten. Diensvolgens zouden vreemdelingen ingezetenen zijn na drie jaren in het land te hebben ge- | |
| |
woond, of wel een jaar nadat zij aan het bestuur hunner woonplaats hun voornemen hebben verklaard om zich hier te vestigen. De vereischten voor eenen vreemdeling om genaturaliseerd te kunnen worden zouden zijn: de ouderdom van 23 jaren en een gevestigd verblijf in het Rijk of de koloniën van tien jaren, met het verklaarde voornemen om er gevestigd te blijven. De staat van Nederlander zou worden verloren door het aannemen der naturalisatie in een vreemd land, door buiteu koninklijke toestemming in vreemde krijgs- of staatsdienst te treden, en door een vijfjarig verblijf buiten 's lands zonder het uit feiten of omstandigheden blijkbaar oogmerk om terug te keeren.
Met den 23sten Junij heeft de gouden munt opgehouden wettigen cours te hebben, en blijft alleen als handel-munt in omloop. Jammer, dat deze noodzakelijke maatregel niet met genoeg bedachtzaamheid ten uitvoer is gebragt om de ingezetenen voor de onaangenaamheden en het ongerief te vrijwaren, die thans door velen zijn ondervonden. De kortheid van den tijd tot inwisseling bepaald en de weinige uren daags, welke daartoe bestemd werden, gaven aanleiding tot een wanordelijk gedrang bij de betaal-kantoren; velen gelukte het zelfs niet die te genaken; anderen stonden niet weinig verwonderd wanneer zij bij de verwisseling, in de meening dat zij papieren munt zouden ontvangen geschikt om weder uit te geven, zich een enkel munt-biljet zagen opdringen van zoodanig bedrag, dat het bezit hun voor het oogenblik nutteloos was. Dat deze ongelegenheden dikwijls even komiek als onaangenaam waren, zal toch wel niet in eene schertsende bedoeling van den maatregel hebben gelegen. Meer dan een die zich dienstvaardig voor vrienden en bekenden met de verwisseling van kleinere sommen had belast, ontving voor het zamengevoegde bedrag hetzij een enkel muntbiljet of slechts weinige kleinere tot bijpassing, en bevond zich dus in eene koddige radeloosheid om zijne lastgevers tevreden te stellen. Nog duurt het ongerief voort, daar van de nieuwe munt en kleine munt-biljetten veel te weinig in omloop is om voor het dagelijksch gebruik en den kleinen handel voldoende te zijn.
Frankrijk. - De discussie over de wijziging der kieswet, waarbij het door de constitutie gewaarborgde algemeene stemregt wordt teruggenomen, is zeer heftig en langdurig geweest; maar het was thans veelal de zoogenaamde partij der orde, die, ongeduldig over dit rekken der beraadslaging en zich van de overwinning zeker achtende, door schreeuwen en tieren de orde verstoorde en de haar ongevallige sprekers verhinderde zich te doen verslaan. De bergpartij toonde in haren tegenstand niet zoo veel hardnekkigheid als men verwacht had, hetgeen aanleiding gaf tot geruchten van plannen tot gewelddadige ondernemingen, waartoe zij zou overgaan wanneer de wet werd aangenomen. Dat hier en daar dergelijke voornemens hebben bestaan is wel niet twijfelachtig, maar de ontzaggelijke toerustingen der regering schijnen alle kans tot het slagen daarvan reeds vooraf verijdeld en daardoor elke poging verhinderd te hebben. Nu en dan ontaardde de discussie in den hatelijksten personelen twist, gelijk bij voorbeeld tusschen Montalembert en Victor Hugo, die wederkeerig elkanders vroeger gedrag en karakter op de grofste wijs door het slijk sleurden. Met eenen ernst en eene waardigheid, gelijk bij in zijne parlementaire
| |
| |
loopbaan steeds aan den dag heeft gelegd, heeft de generaal Cavaignac de wet bestreden. Daar de constitutie, zeide hij, alle Franschen boven de 21 jaren tot kiezers verklaarde, streed het tegen den geest dier constitutie thans eene voorwaarde van inwoning te stellen. Verder zou naar zijn inzien de contrarevolutionaire partij na de aanneming dezer wet gewisselijk verder willen gaan, en zocht men de voormalige orde van zaken zooveel mogelijk te herstellen en in de vertegenwoordiging eene fictive meerderheid te scheppen, en voor de uitdrukking van den volkswil te doen doorgaan, terwijl men in 1830 en 1848 toch gezien had hoe weinig zulk eene fictive meerderheid (ook wel pays légal genoemd) in staat was om regeringen te beschermen tegen eene minderheid, welke de geheele, doch niet wettige bevolking achter zich had. Toen de Montalembert daarna op den ongelukkigen inval kwam om Cavaignac het bevoordeelen der socialistische partij te verwijten, en te vragen met wie hij thans in het staatkundige ééne lijn trok na in Junij de insurgenten te hebben bestreden; werd den Jezuïeten vriend de mond gesnoerd door het antwoord des generaals, dat hij in 1848 het algemeene stemregt had verdedigd omdat het in zijne uitwerking was aangerand, en thans datzelfde regt verdedigde, dewijl men het in zijn beginsel wilde aantasten. Ook de generaal Lamoricière heeft zich ten sterkste tegen de wet en voor eene republiekeinsche staatsregeling verklaard; maar dit alles heeft niet kunnen baten. De jongste verkiezingen van zoogezegde socialistische kandidaten hadden de gematigden, die thans wel antirepubliekeinen mogen genoemd worden, zoodanig beangstigd, dat zij geen ander redmiddel zagen dan in een maatregel, die het regt op de zijde hunner tegenstanders overbrengt. Na de afzonderlijke behandeling en aanneming der artikelen met eenige weinig beduidende amendementen, werd de geheele wet met 433 tegen 241 stemmen aangenomen, en
schoon men het gerucht verspreidde dat de President der republiek ongezind was haar te bekrachtigen, terstond uitgevaardigd. Inderdaad is de President thans in den vrij zonderlingen toestand geplaatst dat hij volgens de wet nog niet lang genoeg in eene gemeente heeft gewoond om kiesbevoegd te zijn, en ten andere zijn kiesregt heeft verbeurd ten gevolge van regterlijke vonnissen uitgesproken over misdaden even gevaarlijk voor de maatschappij, als welke men aan den hoop gepeupel toeschrijft, die thans van het kiesregt is uitgesloten.
Terstond na de aanneming der wet begonnen de gematigden te vreezen dat zij daardoor nog weinig zouden gewonnen hebben, en was er spraak van verdere reactionaire maatregelen. De regering schijnt echter daartoe nog niet te durven overgaan. Schoon de rust uiterlijk bewaard blijft, ontbreekt het niet aan sporen van heimelijke plannen der misnoegden. Men heeft verscheidene geheime buskruidfabrieken en verzamelingen van wapenen ontdekt, en gedurig worden verdachte personen in hechtenis genomen.
Sedert de aanneming der kieswet zijn de zittingen der Wetgevende Vergadering vrij onbelangrijk geweest. Na korte beraadslagingen heeft zij verschillende voorstellen aangenomen of verworpen. Het eerste was het geval met de verlenging der wet op de clubs, en die op den onderstand, waarin pensioentjes voor bejaarde werklieden worden bepaald, echter met zoodanige voorwaarden, dat wel weinigen
| |
| |
daarvan genot zullen hebben. Een veel gerucht makend voorstel van de regering is op het oogenblik dat wij schrijven nog aanhangig, namelijk dat om het jaargeld des Presidents van 600,000 tot 3 millioenen francs te verhoogen. De herinnering aan zijnen keizerlijken oom schijnt L. Napoleon zoodanig door het hoofd te dwalen, dat hij den lust niet kan wederstaan om als president eener republiek de rol van eenen vorst te spelen. Door het geven van hoffeesten en het reizen door de departementen, waarbij hij, gelijk koningen gewoon zijn, aan armen en openbare inrigtingen onderstand verleent, hebben zijne uitgaven zijn inkomen reeds zoodanig overtroffen, dat hij ruim een millioen francs schulden heeft gemaakt. Om deze schulden te betalen, en dezelfde onkosten te kunnen blijven maken tot het winnen eener populariteit, waardoor hij waarschijnlijk de bestendiging van zijn gezag hoopt te verwerven, is eene verhoogde toelaag hem onmisbaar. Vrees voor de gevolgen zijner aftreding, wanneer die verhooging van jaargeld hem niet verleend werd, schijnt hem en zijne ministers in het begin tamelijk zeker op de aanneming van het voorstel te hebben doen rekenen. Later begon die aanneming twijfelachtiger te worden. De meeste leden der commissie, belast met het onderzoek en rapport aangaande de voordragt, waren daartegen gestemd. Er werd met de ministers onderhandeld over eene schikking, volgens welke den President eene som ter betaling zijner schulden, zonder verbindtenis voor het vervolg, zou worden toegelegd; maar dit voorstel werd, als ver beneden de waardigheid van den keizerlijken neef, op hoogen toon verworpen. Gelijk meer geschiedt, had deze hooge toon juist eene tegenovergestelde werking dan men daarvan verwacht had. Negen van de vijftien leden der commissie heeft blijven begrijpen dat de voorzitter geen koninklijken luister behoeft te ontwikkelen, dat hij niets meer is dan een burgerlijk ambtenaar, met geen militairen staf te maken heeft, dat zijne reizen in de
departementen geheel noodeloos zijn, en het in de bestaande omstandigheden voldoende is wanneer men hem in staat stelt om zijne schulden te betalen. Het rapport is in dezen zin opgesteld. Wat de omstandigheden nog neteliger maakt in de steeds toenemende oneenigheid tusschen den minister van Oorlog Hautpoul en den generaal Changarnier, die beide onmisbaar worden geacht.
De laatste afgevaardigde die door het algemeene stemregt is benoemd, is de bekende dagbladschrijver, Emile de Girardin, wien het eindelijk gelukt is zich in het departement van den Beneden-Rijn te doen verkiezen. Hij heeft daarop de redactie van de Presse nedergelegd, maar tevens verklaard in dat blad te zullen blijven schrijven en al zijne artikelen met zijnen naam te zullen onderteekenen.
Duitsche staten. - Op het eind der maand Mei is de Koning van Pruissen een zeer dreigend gevaar van eenen moordaanslag ontkomen, daar een pistoolschot van zeer nabij op zijne borst gerigt, slechts zijnen haastig uitgestokenen arm trof. De schuldige, Sefeloge genaamd, voormalig soldaat bij de artillerie, schijnt voor krankzinnig te zullen worden verklaard. Men heeft geene sporen kunnen ontdekken dat hij het werktuig eener misdadige zamenspanning zou geweest zijn.
De inwendige toestand der Duitsche Staten blijft nog ver van geruststellend voor de toekomst. Overal schijnt de
| |
| |
reactie de snaren al sterker en sterker te spannen, en van de nieuwe instellingen, die uit de jongste bewegingen zijn ontstaan, weinig meer dan naam en vorm te willen overlaten. Dat over korter of langer tijd herhaalde botsingen daarvan het gevolg moeten zijn is, ook zonder de gaaf der profetie te bezitten, wel te voorspellen. De anti-revolutionaire partij acht zich zeker genoeg van hare overmagt om deze niet alleen te doen gevoelen, maar zelfs daarmede te pralen. Zelfs in Pruissen, waar de reactie, bij vergelijking van andere staten, nog voorzigtig en gematigd blijft, is dit het geval. Zonder de Kamers te raadplegen heeft de regering eene, zoo het heet, voorloopige verordening op de drukpers uitgevaardigd, waarbij voor de dagbladen een horgtogt wordt voorgeschreven en het ministerie gemagtigd om het patent van eenen boekdrukker in te trekken. Deze maatregel wordt zelfs door de streng behoudende partij gelaakt, en een van hare bladen, waarin anders nooit heftige artikelen worden gevonden, heeft de verordening zoo scherp afgekeurd, dat de policie het deswege in beslag heeft doen nemen. Kort na het herstel des Konings van zijne wond, was Berlijn getuige van eene plegtigheid, die als een pralend protest is te beschouwen tegen den staat van zaken, waarvan de Koning evenwel de opregte vriend betuigt te zijn. Terwijl de jongste veranderingen in het staatsbestuur, waardoor zijne oppermagt is beperkt, hem alleen door de dreigende volksbewegingen zijn afgeperst, heeft hij op den verjaardag van den slag van Waterloo den grondsteen gelegd van een gedenkteeken ter eere der Pruissische krijgsmagt voor het bevechten der revolutionaire woelingen in 1848 en 1849.
In Keur-Hessen is de kamp tusschen de stendenvergadering en het ministerie van den algemeen gehaten Hassenpflug met eene ontbinding der Stenden geëindigd. Deze vergadering had eerst de voordragt eener leerling en vervolgens de magtiging om tot aan het eind des jaars de belastingen te innen met bijna algemeene stemmen verworpen, en daarbij uitdrukkelijk verklaard dat haar wantrouwen in het ministerie gestadig was toegenomen en zij dit als een onheil voor het land en het verderf der regering beschouwde. Daar de belastingen nu volgens de wet slechts tot 1 Julij kunnen geïnd worden, is een wettelooze maatregel van het ministerie, steunende op vreemde militaire hulp, met waarschijnlijkheid te verwachten.
Ook in Saksen is de regering, met uitzigt op de hulp van Oosterijksche bajonetten, tot den maatregel overgegaan om de Kamers met eene smadelijke verklaring te ontbinden, en die van voor 1848 weder bij een te roepen, welker leden zich echter niet geregtigd achten om aan die oproeping te voldoen. In Wurtemberg is de spanning tusschen het ministerie en de Kamer insgelijks tot uitbarsting gekomen, ter gelegenheid der verklaring van de regering dat zij de tractaten van 1815 nog als verbindend beschouwde. De Kamer heftig het tegendeel voorstaande werd verdaagd. Zij wilde nog eer zij uiteenging den minister van buitenlandsche zaken in staat van beschuldiging stellen, doch er was geen genoegzaam getal leden meer tegenwoordig. Het schijnt echter haar bepaald voornemen te zijn om zoodra zij wederom vergadert tot dien maatregel overte gaan.
Even weinig goeds als van den toestand der afzonderlijke Staten kan men zich voor de naaste toekomst van dien van geheel Duitschland voorstellen. De zoogenaamde
| |
| |
Duitsche eenheid wordt reeds lang als eene hersenschim beschouwd; het woord zelf, dat voor een paar jaren tot vervelens toe werd herhaald, wordt niet meer gehoord. Het Duitsch Pruissisch verbond, thans ook Pruissische Unie geheeten, heeft zich eenigermate geconstitueerd, maar de deelneming van verscheidene leden is zeer flaauw en twijfelachtig. Verscheidene Staten hebben de constitutie van Erfurt slechts onder voorbehoud aangenomen, De raad van bestuur is thans door een vorsten-collegie vervangen, waarin bij curiën wordt gestemd, en ook een ministerie is gevormd, doch van slechts twee departementen, binnen- en buitenlandsche zaken, beide met Pruissische staats-beambten bezet. De bedoelde curiën, vijf in getal, zijn aldus zamengesteld: 1o, Pruissen, 2o de Thuringsche vorstendommen; 3o, Brunswijk, Schwerin, Oldenburg en de Hanzesteden; 4o, Baden; 5o, Nassau, Waldeck en Lippe. Met inbegrip der beide Hessen, welker toetreding nog zeer twijfelachtig is, bevatten de Staten van dit verbond nagenoeg drie zevende deelen van het getal der gezamenlijke bewoners van Duitschland, zoodat zij in een verbond van alle Duitsche Staten toch de minderheid zouden uitmaken. Evenwel heeft Pruissen, hoewel schoorvoetend, twee gelastigden gezonden naar het Staten-congres te Frankfort, welks zittingen geheim zijn, maar dat tot nog toe geene maatregelen van eenig belang heeft genomen. De Prins van Pruissen moet zich op eene reis naar Petersburg, in een mondgesprek met den keizer van Rusland, verzekerd hebben, dat deze keizer niet gezind was om de eischen van Oostenrijk te ondersteunen, en met elke regeling der politieke aangelegenheden van Duitschland genoegen scheen te willen nemen, als vrede en rust slechts bewaard bleven.
Engeland. - De Grieksche zaak heeft eenen voor het ministerie zeer onaangenamen nasleep. Eene netelige onderhandeling met Frankrijk duurt nog voort. De eischen van den Portugeesch- Engelschen Jood Pacifico, de hoofdaanleiding der zaak, moeten eigenlijk weinig te beteekenen hebben, doch Frankrijk drong op vergoeding aan voor de schade door Griekenland ten gevolge van het embargo geleden, en hiertoe wilde het Engelsche ministerie zich niet verstaan. Dat de maatregelen tegen Griekenland slechts het middel moesten zijn om aldaar eenen opstand te verwekken en voor Koning Otto eenen vorst onder Engelschen invloed in de plaats te stellen, wordt thans openlijk en stellig verzekerd. In het Hoogerhuis heeft Lord Stanley eene motie gedaan om te verklaren, dat het Huis met leedwezen had bevonden, dat onderscheidene vorderingen tegen de Grieksche regering, onzeker in haren aard en overdreven van bedrag, waren ingevorderd door dwangmaatregelen, welke Engelands vriendschappelijke betrekkingen met andere natiën in gevaar konden brengen. Nadat deze motie met toejuiching was begroet, hield de spreker eene redevoering, waarin hij de onbedachtzaamheid en willekeur der ministers met scherpheid gispte. Vruchteloos beproefde de minister Lansdowne eene verdediging. Ook Lord Brougham verklaarde, dat het Huis het verwijt van zich moest afweren, alsof het zulk eene onregtvaardigheid, als tegen Griekenland was gepleegd, ook maar eenigermate zou willen goedkeuren. Ten slotte werd de motie, waarin het ministerie bijna zoo sterk wordt gelaakt als melde Engelsche parlementaire vormen bestaanbaar is, met 169 tegen 132 stemmen aangenomen. Mogt Lord Palmerston niet aftreden, hetgeen nog twijfelachtig is,
| |
| |
zoo vertrouwt men toch dat deze les gevoelig genoeg zal zijn om hem af te schrikken van nogmaals Engelands overmagt op kleine Staten aldus te misbruiken.
Italiaansche staten. - In Sardinië wordt de merkwaardige kamp tusschen het wereldlijke en geestelijke gezag voortgezet. De Aartsbisschop van Turin, hoewel hij het gezag der regtbank niet wilde erkennen, is tot eene maand gevangenisstraf veroordeeld en heeft zijne straf ondergaan. Geestelijken, die zich wederspannig toonden aan de wet, werden vervolgd, gelijk gebleken is met eenige pastoors, die weigerden in eene lijfstraffelijke zaak den eed als getuigen af te leggen. Ook in Genna wordt de wet op kerkelijke aangelegenheden toegepast; zelfs zijn de monniken aldaar met hulp der militaire magt uit een klooster gezet, dat tot openbare school was bestemd; en de bevolking schijnt met deze handelwijs der regering weltevreden te zijn. De Paus, gelijk men ligt denken kan, is alles behalve tevreden over de kracht, waarmede eene Italiaansche regering zich van de geestelijke boeijen ontslaat. In eene allocutie (waarin hij zijne herstelling aan de bescherming der Maagd Maria toeschrijft) jammert hij zeer over de inbreuken op de regten der kerk in Piemont, en ook over de gevaren, waarmede de kerk in België wordt bedreigd. Hij hoopt dat de Koning van België zal begrijpen hoezeer het Katholicismus orde en welvaart bevordert, en dus de kracht der kerk in hare volheid zal behouden. In zijne eigene Staten is de kracht der kerk thans hersteld en wel is waar zekere orde tot stand gebragt, maar de welvaart verder dan ooit te zoeken, terwijl de orde aan vreemde bajonetten te danken is en de ellende aan het bewind van geestelijken is te wijten. Het gelukt dit bewind zich op nieuw zoodanig gehaat te maken, dat na het vertrek der Franschen, de Kardinalen-regering waarschijnlijk niet lang meer duren zou. Om haren invloed te herwinnen neemt de geestelijkheid het versletene middel van mirakelen te baat. Te Rimini heeft men een toeloop van volk weten te verwekken naar een wonderdadig Maria-portret. Sommige geloovigen zeggen dat het de oogen open-
en toedoet, anderen dat het de oogappelen beweegt, velen, waarschijnlijk ongeloovigen, zien niets bijzonders. Tot nog toe heeft men geene verklaring gewaagd van hetgeen het portret met die beweging der oogen wil te kennen geven.
België. - Hoewel de geheele Belgische geestelijkheid met den meest mogelijken ophef hare bezwaren tegen de wet op het middelbaar onderwijs had verkondigd, is deze toch ook door den Senaat met 32 tegen 19 stemmen onveranderd aangenomen. Kort daarop volgden de verkiezingen voor de Kamer der Gedeputeerden. Zoowel de clericale als de liberale partij spande al hare krachten in. De uitslag was dat de aftredende liberale leden bijna overal werden herkozen, zoodat de meerderheid, welke zij in de Kamer heeft, slechts zeer weinig verzwakt zal zijn, en dat wel ofschoon de revolutionairen thans met de geestelijken gemeene zaak maakten.
Amerika. - Eene gebeurtenis van zeer vreemden aard en in vele opzigten niet vereerend voor de zedelijkheid der Vereenigde Staten heeft in de afgeloopene maand tot zelfs in Europa gerucht gemaakt. Het onwaarschijnlijke gerucht dat te Nieuw Orleans heimelijk eene expeditie onder zekeren generaal Lopez werd uitgerust om het aan Spanje behoorende eiland Cuba zoo gezegd te bevrijden, deed den president der Vereenig de Staten verklaren dat hij zoodanige expeditie zou
| |
| |
beletten en de deelnemers als zeeschuimers laten behandelen. Evenwel, de maatregelen tot verhindering werden te laat genomen, Lopez vertrok met eenige schepen, gedeeltelijk met uit Mexico teruggekomen soldaten bemand, landde met eene stoomboot te Cardenas, 100 mijlen van Havana gelegen, en overweldigde met zijne 100 man terstond het garnizoen, dat uit slechts 60 man bestond. Maar slechts zestien uren bleef hij meester van dit stadje; eene geringe magt, van nabijgelegene plaatsen gezonden, was voldoende om hem weder te verdrijven, daar niet alleen de bewoners, maar zelfs de misdadigers die hij uit de gevangenis had gehaald, weigerden gemeene zaak met hem te maken. Na een gevecht, waarin aan beide zijden een aanzienlijk getal dooden viel, scheepte hij zich weder in, en begaf zich naar Savanna in de Vereenigde Staten. Hier werd hij op last van den president gearresteerd, maar terstond daarop weder ontslagen, bij gebrek aan redenen om hem in bewaring te houden. Het gepeupel scheen een held in hem te zien, en voerde den rooverkapitein in juichende zegepraal door de stad. Verder is hij niet alleen ongemoeid gebleven, maar heeft zelfs het bewind der Vereenigde Staten zich de achtergelatene gevangenen en de manschap zijner verstrooide schepen aangetrokken en deze van de Spaansche gezaghebbers op Cuba opgeëischt, met bedreiging van hen met geweld te ontzetten en Havana door de Noord-Amerikaansche scheepsmagt te doen blokkeren. Deze handelwijs geeft maar al te veel grond voor het vermoeden, hetwelk op Cuba voor eene zekerheid wordt gehouden, dat deze schandelijke strooptogt heimelijk door het bewind der Vereenigde Staten is begunstigd, schoon de president Taylor in een mededeeling aan het congres heeft verklaard, dat dit bewind te dezen aanzien zijn pligt had gedaan en geen inbreuk gemaakt op de bestaande tractaten met Spanje.
China. - De bejaarde vorst van het hemelsche Rijk is door eenen jeugdigen opvolger vervangen. Keizer Tao Kwang, in 1780 geboren en in 1820 aan de regering gekomen, is den 25sten Februarij overleden. Zijne regering zal in de geschiedenis van China altijd gedenkwaardig blijven, daar hij, gedwongen door de winzucht der Engelschen, zijn rijk voor het verkeer met vreemdelingen heeft moeten openstellen, en aldus eene verandering in de eeuwen-oude grondregelen en instellingen van den Chineschen Keizersstaat heeft moeten toelaten, waarvan de gevolgen onberekenbaar zijn. Zijn opvolger is zijn negentienjarige zoon Yin, die den naam van Sze-Hing heeft aangenomen, en van wien men verwacht dat ten aanzien van het verkeer met buitenlanders nog meer vrijheid zal worden verleend.
|
|