trouw aan uw eed, vrijheid voor uw broeder en medebroeder, en als ge daar straks onder die scherpe klip heen drijft, de reus zal wegdampen, als Ossians nevelbeelden. Gij zult blijven heerschen, mogen heerschen, monarch! Uw afdrijvende troonzetel wordt een veilige kiel, in de vlag geen zwaard - maar het kruis.
Het kruis, niet op de schouders gestikt van den tempelheer, niet op de hijgende of kalme borst van den sterfelijken zondaar gehecht, niet geplaatst in of voor den menschelijken tempel, eens een bouwval; niet aan het gevest van het met bloed bedropen en vloekbeladen zwaard. Het kruis, als zinnebeeld der heiligste, onmetelijke, onpeilbare liefde, in het hart, als het groote middenpunt der menschheid! O! daar op dien gezwollen tijdstroom, staan de lichten in den nacht aan de oevers, heldere starren, vlammende kruisen, die branden en gloeijen, sedert achttien eeuwen. Gods hand heeft ze aangestoken. Begroet ze, o menschelijk geslacht, bij elk stervend of wordend jaar, met uw eenparig hallelujah!
En gij volkeren! bemerkt gij het niet, hoe die stroom, welken gij vermeent in zijne beddingen nu te kunnen kluisteren, dan te kunnen verbreeden of te vernaauwen, met uwe gewaande reuzenmagt spot? Gevoelt gij het niet, dat eene hoogere kracht, met enkele vingerwijzing u doet verbleeken en verlammen, de kronkelingen en bogten afperkt, en uw weg, naar palmen en lijnen is afgebakend, en hoort ge niet, hoe het regt en de waarheid en de billijkheid u daar van elken oever toeroepen: ‘Hebt God lief boven alles, en uw' naasten als uzelven.’ Veracht de hand Gods niet, en poogt niet te vernietigen met roekelooze vuist, wat blijven moet en blijven zal: de reine menschelijkheid! En gij, volkeren! omgeeft de vorsten, als kinderen en broeders en vrienden! en als de op- en nedergolvende, de rijzende en zinkende troon, uit breekbaar hout gevormd, hoe zwaar ook verguld, op gindsche puntige klip dreigt te splinteren, rept de forsche handen en vangt den gekroonden hulpeloozen broeder in uwe armen op, opdat hij niet verga, en gij niet met hem!
Wees welkom, dof, maar welluidend stroomgebruisch, dat ons met meer nadruk in de ooren dringt, waar de gevleugelde jaarkring ons begroet, en de angstige, nooit geëindigde kreet naar liefde, licht, waarheid en vrijheid, eenparig wordt gehoord en ten hemel stijgt. Wees welkom, nieuwe kronkeling, die ons de toekomst verbergt, waar wij lentekoelte of winterstorm verwachten. De hooge golf voert ons verder; - de vloed wast; - de branding ziedt en schuimt. Europa, de zwaar bemande ark staat nog op geen veilig Ararat. Maar moedig, met God voor oogen verder; de Heer is met de zijnen!!
1 January 1850.
Spiritus Asper en Lenis.