De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 446]
| |
tenmakelaar van middelbare jaren en die tamelijk goede zaken deed; en het eenige wat hem in de oogen van het schoone geslacht iets interessants gaf was zijn duidelijk blijkbaar voornemen om zich te laten trouwen. Hij glimlachte op eene bijzonder veelbeteekenende manier als zijne gemeenzame bekenden hem met jufvrouw Arabella Wilsden plaagden, en ontkende zijne hoop niet dat hij bij die jonge juffer een wit voetje had. Jufvrouw Arabella Wilsden, met welke Jones op een bal bekend was geworden, was het eenige kind van een gepensioneerd luitenant, die zich echter kapitein noemde en door iedereen zoo genoemd werd. Hij had niets anders dan zijn pensioen om met zijne vrouw en dochter van te leven. Maar hoewel arm waren zij zeer fatsoenlijk. Zij wisten zoo zuinig huis te houden, dat Arabella eens in elk saizoen naar de opera ging. Ook gingen zij in September geregeld eene week uit de stad, en gaven jaarlijks op den vijftienden Mei eene groote partij, met een piano-quadrille-speler, echte waskaarsen en oesterpastijtjes compleet. De hemel weet hoe zij dit gedaan kregen, maar zij deden het en dat wel zonder schulden te maken. Mevrouw Wilsden had nog een gering sommetje in de fondsen, en door een verkoop van effecten, die daarmede in verband stond, kwam de effectenmakelaar met kapitein Wilsden in aanraking, waarvan het gevolg was dat hij, na verloop van tijd, op de jaarlijksche partij werd gevraagd. Daarna was hij dikwijls gast aan de theetafel der familie, en zoo kwam het er eindelijk toe dat een huwelijk tusschen den heer Jones en jufvrouw Wilsden door beider kennissen voor iets werd gehouden, dat men met ontwijfelbare zekerheid te wachten had. Evenwel had Jones nog geene verklaring gedaan, en evenmin had men hem van den anderen kant naar zijne ‘inzigten’ gevraagd. Tot nog toe waren die alleen uit daden, niet uit woorden, gebleken. Zijne gedurige bezoeken bij de Wilsdens, zijne talrijke presentjes aan de schoone Arabella, en even talrijke biljetten voor de opera en concerten gaven duidelijk genoeg te kennen, dat hij een candidaat was of wezen moest voor de eer om des kapiteins schoonzoon te worden. Op zekeren morgen ging Jones echter uit om de Wilsdens te bezoeken, vervuld met een zeer gewigtig besluit. Dit was niets minder dan het voornemen om de zaak met Arabella tot eene beslissing te brengen. De kapitein die het, gelijk de meeste menschen die niets te doen hebben, altijd zeer druk had met allerlei beuzelingen, zou waarschijnlijk uit zijn; mevrouw Wilsden nam, als eene bedachtzame moeder, als Jones eene ochtendvisite kwam doen, doorgaans eene gelegenheid waar om hem eene poos met Arabella alleen te laten. Hij rekende er derhalve op dat hij het veld vrij zou hebben om de groote vraag te doen. Hij had in allerlei boeken die hij bekomen kon de beste manier daarvan nagelezen, en vleide zich eenigzins dat hij zich met eer van zijne taak zou kwijten. Men verbeelde zich dus zijne teleurstelling, toen hij eene poos bij de Wilsdens had gezeten, en bevond dat mevrouw Wilsden de eenige van de familie was, die hij waarschijnlijk zien zou. Arabella was niet in de kamer en scheen niet te zullen komen. Zij was niet wel, zeide hare moeder. Zij was den vorigen avond laat op eene groote partij gebleven en had hoofdpijn. Mevrouw Wilsden praatte met groote levendigheid over allerlei dingen. Het weder was koud, merkte zij aan, maar dat was in dien tijd van het jaar | |
[pagina 447]
| |
niet anders te wachten. De griep, had zij gehoord, heerschte nog vrij sterk. De levensmiddelen waren schrikkelijk duur, maar, naar zij vernomen had, zouden zij nog duurder worden. Prins Albert, had zij tot haar leedwezen van zeer nabij gehoord, had veel uitgestaan aan eene wond aan zijn regtervoet, veroorzaakt door het knellen van een schaatsenband op een winterbuil, maar gelukkig was hij nu al veel beter. Deze vloed van interessante opmerkingen en berigten scheen echter slechts eene woordenschermutseling te zijn, waardoor zij zich tijd wilde verschaffen om zich tot het doen eener bijzondere mededeeling voor te bereiden. Eindelijk nam haar gezigt eene half angstige half statige uitdrukking aan, terwijl zij met gedwongene kalmte zeide: - Het verheugt mij, mijnheer Jones, dat gij van morgen zijt aangekomen, daar ik u juist iets van belang te zeggen heb. - Mij, mevrouw? zeide Jones met eenigen schrik, want hij hield het voor zeker, dat men hem nu naar zijne ‘inzigten’ zou vragen. - Mijnheer Jones, hervatte de dame, ik ben natuurlijk niet geheel onbewust gebleven van de oplettendheid, die gij Arabella bewezen hebt, en ik moet bekennen, dat er een tijd is geweest, waarop de gedachte aan eene mogelijke nadere betrekking mij niet onaangenaam was. Maar nu moet er een eind daaraan komen, mijnheer Jones. Ik verlaat er mij op, dat gij het geheim zult bewaren, als ik u zeg dat Arabella geëngageerd is. - Geëngageerd! stotterde Jones ontsteld en verslagen. - Ja, hervatte mevrouw Wilsden. Een heer van aanzienlijk vermogen en voorname familie heeft sedert eene maand of langer zeer veel belangstelling voor haar getoond, en gisteren avond, op de partij, waarvan ik sprak, heeft hij eene gelegenheid waargenomen om een bepaald aanbod te doen, en ik heb het mijn pligt geacht, haar te raden om dit aanbod aan te nemen. - Eene mooije behandeling, bromde Jones, die kwaad begon te worden. - Onder deze omstandigheden, hervatte mevrouw Wilsden, zonder op de drift van den armen Jones acht te geven, zult gij de noodzakelijkheid inzien om uwe bezoeken voor eene poos te staken. Ik zal van morgen het genoegen hebben u een pakje te doen toekomen, waarin gij al de brieven en presentjes zult vinden, die gij zoo goed zijt geweest Arabella van tijd tot tijd te zenden. - Maar veroorloof mij te zeggen, dat ik dit zeer vreemd vind, riep Jones uit, zeer vreemd inderdaad, mevrouw. - Laten wij als vrienden scheiden, zeide mevrouw Wilsden, met een zoetsappig glimlachje. Vaarwel en God zegene u, mijnheer Jones. Gij zijt een braaf man. - Maar, begon Jones nog eens op eene verbijsterde manier. - Goeden morgen, hervatte mevrouw Wilsden, goeden morgen, mijnheer Jones. Wij zullen u altijd als een van onze beste vrienden achten. Minder dan eene minuut later stond de ‘brave man’ aan den buitenkant van de geslotene straatdeur. Hoe hij daar gekomen was, heeft hijzelf nooit kunnen zeggen, maar ik twijfel niet of hij was stil en van zelf heengegaan, en geenszins de deur uitgezet, gelijk ik door een kwaadspreker heb hooren zeggen, dat de manier waarop hij het huis verliet eigenlijk genoemd verdiende te worden. Vol gramschap en spijt ging hij met groote stappen naar huis; maar hoe hij zich ook haastte, hij werd nog voorgekomen door Betsy, het dienstmeisje van de Wilsdens, dat juist zijne deur uitkwam, | |
[pagina 448]
| |
toen hij wilde aankloppen. Er werd hem een vrij groot pak overgegeven, dat Betsy voor hem gebragt had. In eene peinzende stemming nam hij het mede naar zijne studeerkamer en opende het daar. Zij waren het inderdaad - al de brieven en presenten, die hij de ondankbare Arabella ooit gezonden had. De brieven zagen er zeer ongesleten uit, alsof zij maar eens geopend en gelezen waren, hetgeen Jones met bitterheid opmerkte. Hij had ook de gril gehad van de voorletters van Arabella Wilsden en hemzelven overal waar het maar mogelijk was op te zetten. Zoo prijkten al de boeken met: Aan A.W. van J.J. Met de juweeldoosjes was het eveneens. Bijna al die ongelukkige presenten waren zoo gekenteekend, of, zoo als Jones nu barbaarsch genoeg zeide, bedorven. - Zij had ze liever maar moeten houden, mompelde hij, dat brandmerk van vroeger eigendom maakt ze onverdragelijk voor mijn gezigt. Juist toen hij zoo ver gekomen was, werd er hard tweemaal aan de straatdeur geklopt, de aankondiging van een bezoek. Hij had naauwelijks tijd gehad om al de brieven en presenten in eene lade te stoppen, toen de meid hem de komst van jufvrouw Wood met de jonge jufvrouw kwam berigten. - Hoe akelig, dacht Jones, dat zij mij juist moeten komen lastig vallen, nu ik in zulk eene stemming ben. - Mijnheer Jones, zeide jufvrouw Wood, na de gewone complimenten, zijt ge van avond vrij-man? - Wat zou er nu wezen? dacht Jones. Ja wel, jufvrouw, antwoordde hij daarop. Ik heb van avond geene bijzondere afspraak. - Wilt ge dan Anna en mij naar een concert brengen. Wij hebben kaartjes voor drie, en ik ben zeker dat de muzijk u wel bevallen zal. Nu was Anna Wood eene jonge jufvrouw, die Jones reeds een tijd lang had gekend, maar om welke hij nooit veel gegeven had. Zij was zeker niet mooi, maar zij was toch ook niet leelijk. Zij had geen geld, maar ook geen smaak of liefhebberijen, die veel geld kostten. Zij was de dochter van een banketbakker, maar bezat de groote verdienste van zich niet over haren vader te schamen. Toen Jones haar nu aanzag, maakten hare eigene goede hoedanigheden of zijne verontwaardiging tegen Arabella Wilsden haar in zijne oogen tot een geheel ander wezen dan de Anna Wood, die hij gewoon was als een zeer alledaagsch meisje te beschouwen. Hij besloot de noodiging ter bijwoning van het concert aan te nemen. - Het zal mij een groot genoegen-zijn u en jufvrouw Anna te geleiden, zeide hij, een zeer groot genoegen. Het was zeer vriendelijk van u aan mij te denken. - O mijnheer Jones, zeide Anna; maar meer zeide zij niet. - Zij is waarlijk een lief meisje, dacht Jones, en zijne gedachte had bijna een uitdagenden toon. Een zeer lief meisje. Ik ken geen liever meisje! En hier viel hem eene gedachte in, zoo vreemd en komiek, dat zij hem bijna aan het lagchen hielp. Hij had de dwaasheid verwenscht, die hem de voorletters van Arabella Wilsden op de presenten, die hij haar had gegeven, had doen zetten; maar nu waren zij reeds voor eene andere gereed gemaakt. A.W. kon even goed Anna Wood als Arabella Wilsden zijn. Snel liep hij in zijne gedachten al de jonge juffer van zijne kennis door, en bevond dat Anna Wood de eenige A.W. daaronder was. Het scheen eene beschikking des noodlots | |
[pagina 449]
| |
te zijn. Nu had Jones onder zijne andere eigenaardigheden, een zwak, dat onder zijne vrienden zeer wel bekend was - eene zonderlinge soort van karigheid in sommige gevallen, terwijl hij in andere opzigten tot verkwisting toe mild kon zijn. Zoo schonk hij dikwijls champagne, maar deed zijn uiterste best om ze goedkoop te krijgen. Eens deed hij eene reis van drie maanden op het vasteland, en als hij naderhand daarvan vertelde, was de omstandigheid waarover hij met de meeste opgetogenheid uitweidde die, dat hij over het geheel eenige schellingen daags minder had verteerd, dan iemand van zijne bekenden die dezelfde reis had gedaan. Bij de tegenwoordige gelegenheid vond hij het zeer aardig, dat hij nu zijne presenten, juist zoo als zij waren, nog eens kon te pas brengen. Zoo waren zij dan toch niet ‘weggegooid.’ Hij besloot terstond maar een begin te maken, daar dit hem toch niet kon compromitteren, tot welke gedachten hij ook naderhand komen mogt. - Gij hebt daar van muzijk gesproken, jufvrouw Anna, zeide hij. En dat herinnert mij hoe schoon Thomas Moore bij de oude Iersche melodien nieuwe Engel sche woorden heeft gevoegd. Ik weet dat de meeste dames zeer met dien bevalligen dichter zijn ingenomen, en daar ik mij verzekerd houd, lieve jufvrouw Anna, dat dit met u ook het geval is, heb ik het gewaagd een deeltje te koopen, dat ik u verzoek wel te willen aannemen. Gij zult er al de lersche melodien van Moore in vinden. James ging naar de lade en zocht onder den hoop presenten een elegant in marokijn gebonden boekdeeltje op, dat hij Arabella kort na hunne eerste kennismaking had gegeven. - O mijnheer Jones, ik weet u waarlijk niet genoeg te danken. Ik hou zooveel van Moore. Dat boek voor mij te koopen. En zie, mama, riep zij uit, mijnheer Jones heeft de voorletters van mijn naam er in geschreven. Hoe vriendelijk van hem! Het spijt mij te moeten zeggen dat Jones bij deze woorden van Anna niet bloosde, maar nog erger, dat hij hare dankbetuiging met een als het ware verschooning verzoekend glimlachje aannam, alsof de booswicht het boekje voor haar gekocht en hare naamletters er in gezet had. Het is waar, hij was nu zoo vol van de gedachte aan Anna Wood, dat hij inderdaad bijna vergat, dat die beleefdheden oorspronkelijk voor Arabella Wilsden bestemd geweest waren. Wat behoef ik de geschiedenis der andere presenten omstandig te beschrijven? Het is genoeg, te zeggen dat zij allen een voor een Anna Wood in handen kwamen, die kort nadat de reeks ten einde was haar naam in dien van Anna Jones veranderde. Jones en zijne A.W. werden een gelukkig paar; maar tot nog toe weet Anna niets van de ware geschiedenis der presenten. |
|