| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
September
Binnenland.
- Het ministerie, waarvan men bij zijn optreden de verwerkelijking der nieuwe Grondwet verwachtte, maar sedert eenigen tijd niets meer verwachten kon, heeft het eindelijk geraden geoordeeld af te treden. Op het oogenblik dat wij schrijven is er nog geen nieuw ministerie zamengesteld, doch meent men te kunnen verwachten dat verscheidene leden van het oude zullen aanblijven, en alleen zij zich zullen verwijderen, wier blijken van ongeneigdheid of ongeschiktheid om de Grondwet in den vrijzinnigen geest, die hun vroeger werd toegeschreven ten uitvoer te leggen, thans duidelijk genoeg waren geworden om niemand hunne aftreding te doen bejammeren. De aanleiding, die de ministers bewogen heeft om thans onverwacht gezamelijk hun ontslag aan te bieden, is onbekend, maar de houding van den minister van Binnenlandsche Zaken tegenover de Tweede Kamer deed reeds geruimen tijd zien, dat zijn langduriger aanblijven noch waarschijnlijk noch wenschelijk was. De toon werd aan beide zijden zoo bits, dat het moeijelijk was aan zulk eene wisseling van aanmerkingen den naam van gemeen overleg te geven. Het ontwerp der provinciale wet, welks hoofdzakelijken inhoud wij in ons vorig verslag hebben medegedeeld, werd in het verslag der commissie van rapporteurs met buitengemeene, hoewel misschien welverdiende scherpheid beoordeeld. Op de klagt over het zoo laat aanbieden van dit ontwerp, en de uitdrukking van bevreemding, dat geen enkele wenk ter verbetering in het verslag over de kieswet, door de regering waardig geacht scheen om bij deze gelegenheid in aanmerking te worden genomen, volgt de verklaring dat niemand zich over het ontwerp voldaan had gevoeld, noch over den vorm en de behandeling, noch over den inhoud en de strekking. De wet was niet of niet behoorlijk uitgewerkt; te vergeefs zocht men naar beginselen; geen spoor vondt men dat er over gedacht was, wat bij voorbeeld door provinciaal belang, provinciaal huishouden, enz. verstaan moest worden; eene zamenvatting en opsomming
van grondwettige voorschriften, vroegere reglementaire bepalingen en vertalingen van artikelen uit de Loi Provinciale van Belgie, dit was alles wat men vond. De Provinciale Staten zouden aldus bijna op den ouden voet blijven bestaan, en de uitbreiding en ontwikkeling hunner zelfstandigheid zou ten behoeve van een nadeeligen geest van centralisatie, worden tegengegaan.
Uitvoerige stukken werden tusschen de regering en de Tweede Kamer gewisseld en langdurige discussiën werden gehouden
| |
| |
over een wetsontwerp van slechts één enkel artikel, maar van zeer gewigtigen aard. Het bevatte de bekrachtiging eener tusschen de regering en de Nederlandsche Handel-maatschappij geslotene overeenkomst. Veelzijdig waren de beschouwingen waartoe dit ontwerp aanleiding gaf, maar dewijl zelfs het aanstippen daarvan tot grootere uitvoerigheid zou leiden dan wij ons kunnen veroorloven, moeten wij ons bepalen tot de vermelding dat het ontwerp met 32 tegen 26 stemmen werd aangenomen, en de bedoelde overeenkomst aldus werd goedgekeurd en bekrachtigd.
Tevens werd het ontwerp der wet op het lager onderwijs aan de Tweede Kamer aangeboden. Behalve een aantal onmisbare algemeene bepalingen bevat de wet onder andere de volgende. In elke gemeente is een voldoend aantal openbare scholen aanwezig. De gemeenteraad bepaald dit getal. Overal worden zoo veel mogelijk bewaar- en herhalingsscholen opgerigt. De openbare scholen worden in twee klassen verdeeld; in die der eerste klasse wordt het onderwijs voortgezet, dat in die der tweede is begonnen. Het onderwijs op de scholen der tweede klasse, en ook op die der eerste, voor zoover op de plaats geene scholen der tweede klasse bestaan, is voor behoeftigen en minvermogenden kosteloos. De gegoeden betalen een matig schoolgeld. Tot goedmaking der kosten van het onderwijs heft de gemeente 2 opcenten op alle directe belastingen, het ontbrekende wordt aangevuld uit eene provinciale heffing van 2 opcenten, en indien deze gelden ontoereikend mogten zijn, door het rijk. Om onderwijs te mogen geven op eene openbare school wordt eene acte van algemeene toelating, en een getuigschrift van goed gedrag vereischt. Voor onderwijzers en onderwijzeressen zullen twee rangen verkrijgbaar zijn, met de schoolklassen overeenkomende. Voor ondermeesters is eene algemeene toelating zonder rang voldoende. Aanstelling van onderwijzers geschiedt door den gemeenteraad na vergelijkend examen. Onderwijzers mogen geen ambt bekleeden of ander beroep uitoefenen, tenzij met magtiging van Gedeputeerde Staten. Van den onderwijzer eener bijzondere school wordt eene acte van algemeene toelating, verkrijgbaar door het afleggen van examen, en een getuigschrift van goed gedrag gevorderd. De localen van bijzondere scholen moeten vooraf door het gemeentebestuur goedgekeurd zijn. Het huisonderwijs wordt gegeven in de woningen van particulieren, aan kinderen van het gezin, door personen aldaar niet inwonende. Het is dezen niet geoorloofd dit onderwijs ten hunnent te geven. De provincien worden in school-districten
verdeeld, en elk district staat onder het toezigt van een schoolopziener. De verdere bepalingen betreffen de school-commissiën, maatregelen van overgang, enz. - De regering geeft zelve, in de memorie van toelichting hare overtuiging te kennen, dat het volstrekt onmogelijk is eene wet omtrent dit onderwerp te vervaardigen, die de algemeene goedkeuring kan wegdragen. Het netelige punt van de betrekking tusschen godsdienst en onderwijs is in het ontwerp niet aangeroerd, en de invloed van geestelijken op de openbare scholen wordt noch gewettigd noch verboden.
Het ontwerp der gemeentewet is insgelijks aan de Tweede Kamer voorgedragen. Volgens dit ontwerp zou de census der kiesgeregtigheid in Zuid-Holland van f 45 tot f 16, in Noord-Holland van f 56 tot f 16, in Utrecht van f 27 tot f 16, in Noord-Braband van f 23 tot f 12, in Gelderland van f 28 tot f 12,
| |
| |
in Zeeland van f 31 tot f 16, in Vriesland van f 28 tot f 15, in Overijssel van f 23 tot f 12, in Groningen van f 24 tot f 15, in Drenthe van f 17 tot f 10, in Limburg van f 17 tot f 10 bedragen.
Het zegelregt op de dagbladen kwam in de Tweede Kamer wederom ter sprake, ter gelegenheid van een wetsontwerp, om van regeringswege stenographen, enz. te gebruiken, om de discussiën spoediger en vollediger openbaar te maken. De som door de regering daarvoor aangevraagd, bedroeg f 34,000, maar het wetsontwerp werd door verschillende amendementen zoodanig gewijzigd, dat ten slotte met bijna algemeene stemmen de bepaling is aangenomen van f 6000 toe te staan, tot verbetering en bespoediging van het officieel verslag van de handelingen der Kamers door middel der stenographie. Over het algemeen zal men wel tevreden zijn, dat de Kamer geene grootere som heeft willen vergunnen, voor iets dat zeer weinig invloed op het welzijn des lands kan hebben; bovendien zou de geheele zaak geen doel getroffen hebben, daar, gelijk wij reeds vroeger aanmerkten, geen gewoon burger tijd of lust heeft om de handelingen der Staten-Generaal in al hare uitvoerigheid te lezen. Bij gelegenheid van dit ontwerp hebben de minister van Financiën en die van Binnenlandsche Zaken elkander tegengesproken, op eene manier, die wel evenmin grondwettig als homogeen zal zijn. De eerste noemde het geven der ongezegelde bijlagen, waarin sommige dagbladen nu en dan discussiën van de Staten-Generaal mededeelen, eene volgens eene milde uitlegging der wet geoorloofde zaak; de ander beweerde dat het slechts bij oogluiking werd toegelaten, en gaf dus groot op van eene weldaad, welke hij eerlang de dagbladpers wilde bewijzen, door eene voordragt om zulke bijlagen voortaan wettig geoorloofd te stellen. Deze verklaring heeft de dagbladpers in eene buitengewone beweging gebragt, en zelfs de gematigde bladen op veel scherper toon doen spreken, dan men sedert eenigen tijd van hen gehoord had.
Zoo was de tijd genaderd, waarop, volgens de tegenwoordige bepaling der Grondwet, eene nieuwe zitting der Staten-Generaal moest worden geopend. De toenmalige werd door den Minister van Binnenlandsche Zaken gesloten met eene aanspraak, hier en daar gekenmerkt door die bitsheid, waarop wij vroeger aanmerking maakten. Deze korte zitting, heette het, heeft opgeleverd wat den aard der zaken en de omstandigheden toelieten, en redelijker wijs kon worden gewacht en verlangt. De optelling van het verrigtte valt evenwel natuurlijk mager genoeg uit. De Minister beroept zich vooral op het voordragen van de wetten, in het vijfde additioneele artikel der Grondwet opgenoemd, alsof het voordragen van wetten, die niet anders dan verworpen konden worden, iets kon baten of door de Grondwet zou bedoeld zijn.
Daarna werd de nieuwe zitting door den Koning in persoon geopend, met de volgende aanspraak.
- Mijne Heeren! Ik verheug mij in het voorregt, U andermaal om Mij vergaderd te zien, en ditmaal, om van de plaats, door Mijnen onvergetelijken Vader vroeger zoo waardig bekleed, eene nieuwe zitting voor u te openen, waarin Gij geroepen wordt de dierbaarste belangen des Vaderlands met Mij te behartigen, en verdere uitvoering te geven aan de Grondwet, die wij in onze vorige tezamenkomst wederkeerig hebben bezworen.
Wij mogen ons verblijden, ter oorzake,
| |
| |
dat onze uit- en inwendige aangelegenheden, sedert het oogenblik, waarop ik de regering aanvaardde, niet zijn verminderd, maar veeleer verbeterd, in gunstige gesteldheid.
Met alle mogendheden hebben wij vrede en goede verstandhouding. De onrust die elders woelt, dringt onze grenzen niet binnen; en de verdeeldheid, die andere Staten eenigermate van elkander verwijdert, blijft ons vreemd. Wij onderhouden met allen een volledig vriendschappelijk verkeer. De verwikkelingen, waarin wij vroeger vreesden, ten opzigte van Limburg te zullen - of te kunnen - geraken, zijn, door de bescherming der traktaten, gelukkig afgewend, en wij hebben het gegronde vooruitzigt, dat die regtmatige toestand nimmer andere dan regtmatige bevestiging of oplossing zal verkrijgen.
De zege op Bali, door de dapperheid onzer land- en zeemagt bevochten, heeft ons het verlies van meerdere verdienstelijke strijders, en, dat het meest is te betreuren, het verlies van eenen voortreffelijken bevelhebber gekost; maar tot dien duren prijs, zijn de eerbiediging van ons gezag, rust en orde in den Indischen Archipel verzekerd.
De marine bewees lofwaardige diensten, ook ten gunste van onze West-Indische bezittingen.
Het leger gaf Mij ruime stof tot tevredenheid.
Mijne beminde landgenooteu genieten gewenschten voorspoed. De oogst was gezegend. De handel herleefde. De fabrieken leverden, ook op de onlangs gehoudene tentoonstelling, uitmuntende proeven van hare gunstige ontwikkeling. En de markt onzer koloniale voortbrengselen heeft voordeelen verschaft, die, gevoegd bij de niet ongunstige opbrengst der belastingen en de reeds tot stand gebragte aanzienlijke bezuinigingen, veel hebben bijgedragen tot de verbetering van den stand van 's lands geldmiddelen. Alleen het gedeeltelijk mislukken van een enkel gewas des velds en de vele slagtoffers eener gevaarlijke ziekte, gaven ons stof tot bekommering en leed. Beiden schijnen evenwel te verminderen.
Onder die gunstige omstandigheden zijt Gij, Mijne Heeren, herwaarts gekomen, om Uwe zorgen op nieuw aan 's Lands zaken te besteden. Vele en gewigtige bemoeijingen wachten U, door de Grondwet zelve voorgeschreven en door de tijdsomstandigheden gevorderd.
Zij zullen zich niet bepalen tot het onderzoeken en beoordeelen van de wetsontwerpen, die de gewijzigde Grondwet vordert. Gij zult u ook moeten bezig houden met eene nieuwe begrooting der uitgaven en inkomsten van het Rijk; met gewigtige stoffelijke belangen der natie, en niet het minst met het overwegen van zoodanige verordeningen, als naar de tegenwoordige ontwikkeling der handelstaatkunde van Europa, ter bevordering van scheepvaart en handel, en tot herstel of verbetering van belangrijke bronnen van volkswelvaart, of mag het zijn tot het openen van nieuwe, raadzaam zullen worden gekeurd.
Daarin wensch Ik U welberaden, standvastig voor te gaan. Daartoe roep Ik uwe bezadigde, eendragtige belangstellende medewerking in.
Van de schreden door ons, in gemeen overleg, op dien weg te doen, hangen in deze gewigtige oogenblikken voor jaren tijds, het geluk en den voorspoed van dit achtingswaardig volk, welks welzijn wij moeten bevorderen, ten eenenmale af. Het vaderland plukke van onzen arbeid rijke vruchten. De weldadige Op- | |
| |
perbestuurder van ons lot schenke daarop Zijnen zegen. Met deze wenschen in het hart verklaar Ik deze zitting voor geopend.
Tot voorzitter der Eerste kamer werd door Z.M. de graaf van Limburg Styrum benoemd. In de Tweede Kamer werden de heeren van Goltstein, Thorbecke, en Storm tot kandidaten gekozen, en de eerstgenoemde door den Koning benoemd. Doch eer de heer van Goltstein zijn post als voorzitter aanvaardde, ontving men het berigt dat de gezamenlijke Ministers hun ontslag hadden aangeboden. Het werd waarlijk ook tijd dat een wijziging in het ministerie een eind maakte aan de toenemende spanning vooral tusschen den Minister van Binnenlandsche Zaken en de vertegenwoordiging. Wij hebben vroeger van zijn ontwijkend antwoord op de interpellatie van den Heer Groen van Prinsterer melding gemaakt. Aldus kwam de Minister daarop terug, in het antwoord op de bedenkingen tegen de provinciale wet. De regering, zegt hij, zal ook hier met stilzwijgen voorbijgaan alle onaangename uitdrukkingen en onverdiende miskenningen in dat verslag op meer dan eene plaats voorkomende. Zij heeft, bij de beantwoording der vragen door den heer Gr. v. Pr. tot haar gerigt, duidelijk aangetoond, dat zij in de omstandigheden die plaats grepen en binnen het korte tijdsbestek haar gegund, alles heeft verrigt wat met redelijkheid van haar kon worden verlangd, zelfs verwacht. Onbevooroordeelde beoordeelaars zullen haar regt laten wedervaren, ook zonder dat zij zich op nieuw verdedigt. Voor anderen, die niet verlangen te worden overtuigd, zijn alle verdere redeneringen onvruchtbaar. - Waar zulk een toon wordt aangeslagen, loopt het gemeen overleg groot gevaar van tot gemeen gekijf over te gaan. De Minister zegt verder, dat het ontwerp uit de hoogte en magtspreukig is veroordeeld, en hij bewijzen zal dat die veroordeeling niet regtmatig is. In plaats van dat bewijs geeft hij echter een geheel en al gewijzigd ontwerp van wet om op nieuw onderzocht te worden, alsof de geheele zaak een nieuw blijk moest zijn, bij wie de schuld is te zoeken, dat in de afgeloopene zitting der Staten-Generaal zooveel minder is tot stand
gekomen, dan men redelijker wijs had kunnen verlangen en verwachten.
De Eerste Kamer was reeds spoedig met haar adres van antwoord op de troonrede gereed, een weerklank op die rede, maar toch niet geheel een weerklank, daar ook het volgende er in voorkomt. - Ofschoon met dankbaarheid het goede in onzen binnenlandschen toestand erkennende, mogen wij echter het bestaan van armoede en gebrek aan arbeid niet onopgemerkt laten. Met verlangen zien wij dan ook naar de voorstellen uit tot verbetering van volkswelvaart door Uwe Majesteit toegezegd. - Wij verheugden ons dat 's lands geldmiddelen... ook verbetering erlangden door aanvankelijke bezuinigingen in het staatsbestuur. Wij vleijen ons in de begrooting over het volgend jaar de bewijzen te zullen vinden dat met die bezuinigingen stelselmatig wordt voortgegaan.
Nog na het aanbieden van zijn ontslag heeft de Minister van Finantiën, die naar men meent wel in functie zal blijven, de begrootingswetten voor 1850 bij de Tweede Kamer ingediend. De uitgaven worden op f 69,996,411, de ontvangsten op ruim 71 millioen geraamd, hetgeen een overschot van bijna 12 tonnen gouds zou geven. De reeds werkelijk verkregen bezuinigingen zouden, naar de berekening des Ministers, 17 tonnen gouds bedragen. Ten
| |
| |
aanzien van het belastingstelsel en de voorziening in het te kort meende het ministerie het oordeel van de toekomstige raadslieden der kroon niet te moeten vooruit loopen.
| |
Frankrijk.
- In de doffe rust, welke na zoo vele woelingen is gevolgd, houden de partijen zich met schermutselingen bezig over alles wat daartoe eenige aanleiding geeft. Vooral heeft zich onlangs de clericale partij heftig doen hooren toen op het zoogenaamde congres van den vrede, Victor Hugo, de predikant Coquerel en de pastoor Deguerry als president en vice-presidenten hadden gesproken. De gezegden en gedragingen van dien pastoor werden door de bladen der genoemde partij geweldig gehekeld, en de gevoelens, welke die bladen daarbij verkondigden, toonden maar al te zeer, hoe weinig de ultramontaansche geestelijkheid van hare vroegere hatelijkheid en onverdraagzaamheid is teruggekomen. Naauwelijks was het twistgeschrijf over deze zaak eenigzins bedaard of er kwam iets anders op het tapijt. Nadat Oudinot als bevelhebber der Fransche troepen te Rome door Rostolan was vervangen, schreef de president der republiek dezen eenen brief van vrij zonderlingen inhoud, en die, zonderling genoeg, het eerst in het Journal des Débats openbaar gemaakt werd. Lodewijk Napoleon verkondigde in dat stuk, dat de tijdelijke magt des pauzen alleen op deze voorwaarden kon worden hersteld: het verleenen van volkomen amnestie, afscheiding der administratie, invoering van het wetboek Napoleon, en van een vrijzinnig bestuur, verder verklarende dat de Fransche republiek geen leger naar Rome heeft gezonden om de vrijheid aldaar te belemmeren en te dooden, maar om haar te regelen, en dat hij niet verkiest dat onder de bescherming der Fransche vlag willekeur worde uitgeoefend en ingezetenen worden verbannen. Men vreesde terstond in dezen brief het sein tot eenen algemeenen oorlog, daarna ten minste tot eene verandering van ministerie en staatkunde te zien; men achtte het een punt van groot belang te weten met welk oogmerk die brief was geschreven, en in hoeverre de Ministers er kennis van hadden gedragen, inzonderheid de Minister de Falloux, de bekende voorstander der clericale
partij. Dat deze zou moeten aftreden hield men voor zeker, indien de zaak niet eene andere onverwachte wending nam. Geen van beide gebeurde, de beweging suste zich langzamerhand van zelf, en tot nog toe begrijpt niemand regt wat de bedoeling van dien brief en het openbaar maken daarvan is geweest. Waarschijnlijk hoopte men den paus en zijne tegenwoordige raadgevers door verrassing tot toegefelijkheid te bewegen, maar alsdan is zulks geheel mislukt.
| |
Duitsche staten.
- De berigten uit Duitschland zijn over het geheel onbelangrijk, en doen alleen blijken dat de reactie overal in vollen gang is, en dat de Duitsche eenheid nog even ver te zoeken is als ooit. Van het Saksen of drie-koningen-verbond schijnt na al den daarvan gemaakten ophef weinig of niets te zullen komen. De Aartshertog Johan draagt altijd nog den titel van Rijksbestuurder, heeft zich als zoodanig weder naar Frankfort begeven, en toont zich zeer bevriend met den prins van Pruissen. Sommigen verwachten dat de Aartshertog zijne waardigheid op den prins zal overdragen, en de Frankforter constitutie toch nog op een of andere wijs in werking zal worden gebragt; anderen denken aan eenen terugkeer tot het oude Duitsche bond.
In Pruissen maakt de Eerste Kamer
| |
| |
veel spoed met de herziening der geoctroijeerde constitutie. De meeste bepalingen worden zonder verandering goedgekeurd. Men is er vooral op uit om de grondwettige regten duidelijk te omschrijven en door geene onduidelijkheid gelegenheid tot reactionnaire pogingen te laten. Van de Tweede Kamer verwacht men hetzelfde, en hoopt aldus in Pruissen ten minste het staatsbestuur weldra op een vasten en billijken voet geregeld te zien.
Uit Oostenrijk zelf verneemt men even weinig als uit het hermetisch geslotene Rusland. De gelduitvoer is weder veroorloofd. De Hongaarsche oorlog is in der daad door de overgaaf van Görgey beslist. Alles heeft zich moeten onderwerpen, alleen de sterke vesting Komorn is nog in de handen der insurgenten, die voornemens schijnen zich tot het uiterste te verdedigen.
| |
Italiaansche staten.
- Het vermoeden heeft zich bevestigd dat de val van Hongarije de voorbode van die van Venetie zou zijn. Weinige bijzonderheden heeft men van de overgaaf en van den toestand der stad vernomen. Gelijk altijd in dergelijke gevallen, heeft men berigt, dat de inwoners de overwinnaars als verlossers hebben ontvangen, en deze laatsten met groote gematigdheid handelen. In hoeverre dit wat Venetie aangaat de waarheid is, moge twijfelachtig zijn; wat het overige Italië aangaat, zal de toestand der bevolking en de handelwijs der Oostenrijksche of door Oostenrijkschen invloed bestuurde regering, genoegzaam kunnen opgemaakt worden uit hetgeen te Bologna heeft plaats gehad, waar de stedelijke raad een besluit had genomen, waarin het behoud der door den Paus verleende constitutie als wenschelijk voorgedragen, en, uithoofde van dit zoogenaamde te buiten gaan harer bevoegdheid, door den Oostenrijkschen kommandant der troepen, die gedurende den staat van beleg het gezag uitoefende, met eene geldboete van 2000 scudi werd gestraft. Te Rome zou de kardinalen-commissie gaarne op dezelfde wijs handelen, werd zij niet door Rostolan, den opvolger van Oudinot, daarin verhinderd, die echter den gedurigen kampstrijd tegen de vervolgingszucht dezer geestelijke staatsdienaren zoo weinig aangenaam vindt, dat hij, naauwelijks aangekomen, reeds van zijne zending wenscht ontslagen te worden. Hij heeft zich reeds tot den doortastenden maatregel genoodzaakt gezien om personen, die door de kardinalen-commissie zonder voldoende reden in hechtenis waren genomen, weder in vrijheid te doen stellen. Men zegt dat laatstelijk door de Fransche regering een ultimatum aan het pauselijk bewind is voorgesteld, wraarin de instelling eener consulta, met beslissende stem in binnenlandsche zaken, gedeeltelijke amnestie, intrekking van het muntpapier en erkenning der maatregelen van het voorloopig bewind worden gevorderd; maar dat de paus zich hoegenaamd geene voorwaarden wil laten stellen, en zijn gezag
of niet of onbeperkt terug verlangt.
| |
Engeland.
- Nu de gevaarlijke opstand in de Oost-Indische bezittingen is gedempt en de woelingen in Ierland ten minste voor eene poos zijn gesmoord, dreigt Engeland van twee andere zijden een gevaar, dat echter minder zijnen welvaart dan zijnen zoo ligt kwetsbaren trots aantast. Twee koloniën zijn op het punt om tot openbaren opstand over te slaan. In Canada had het vuur reeds lang gesmeuld. De naijver tusschen de verschillende stammen van inwoners, de Franschen en Engelschen, die zich tot politieke partijen hebben gevormd, heeft reeds vroeger tot opschuddingen aanleiding gegeven. Deze
| |
| |
hebben zich thans vernieuwd bij gelegenheid der gevangenneming van eenige woelgeesten. Eene te hoop geloopene volksmenigte heeft het parlements-gebouw vernield, en de spanning neemt zoodanig toe, dat sommigen reeds van eene afscheuring van Engeland en eene inlijving in de Noord-Amerikaansche Unie spreken. - Van eenen anderen aard zijn de voorvallen in de Kaapkolonie. Deze was door het Engelsche ministerie de weldaad toegedacht om veroordeelde misdadigers als werklieden daarheen te zenden. Te vergeefs hadden de inwoners vertoogen daartegen gedaan. Het besluit werd afgekondigd. Daarop hebben de Kapenaren in eene openbare volksvergadering het besluit genomen om zich met alle constitutioneele middelen tegen dien despotieken, vernederenden en gevaarlijken maatregel te verzetten, en vele ingezetenen hebben zich verbonden om de verwachte misdadigers niet op te nemen of te gebruiken, en alle betrekking af te snijden met hen, die behulpzaam zijn om die lieden aan land te brengen of te onderhouden. De gouverneur heeft instructiën aangevraagd, daar hij het niet wagen durfde de veroordeelden, wier aankomst hij te gemoet zag, te laten ontschepen.
|
|