| |
| |
| |
Letterkunde.
Gedenkschrift der inhuldiging van z.m. koning Willem III in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.
Op Zaturdag den 12 mei 1849, door J.F. Bosdijk. Te Haarlem bij J.B. van Loghem Jr., 1849, met een plaat voorstellende de inhuldiging enz.
Dat bij 's Konings komst op den troon en bij zijn huldiging proza en poëzij er om strijd op uit zouden zijn om die feestelijkheid te vereeuwigen, dat was wel zoo wat te voorzien. En welverre van er om te lagchen en met een meêlijdend schouderophalen te toonen hoe bespottelijk ik dat vind, kom ik er rond voor uit dat het mij goed deed, heel goed ook. - Vooral in de dagen, die wij beleven, nu hier een troon lewijg staat en daar een vorstelijke familie in den vreemde omzwerft; hier burgerkrijg verwoestingen aanrigt, en daar wevr partijgeest en factiezucht de rust en den vrede stoorden.
In trouwe! 'k hoor liever in kreupelrijrn zingen van vaderlandsliefde en vorstentrouw, eendragt en burgermin, dan in de wegslependste oratorische voordragt socialisme en republiekeinisme, vrijheid, gelijkheid en broederschap preken. Waar men nog 't lied voor vaderland en vorst aanheft en 't belang van beiden voor oogen houdt, och! daar is 't nog niet om te klagen. Ja! 't pauperisme neemt toe en de handel floreert niet - maar zoolang de Nederlandsche staatkundige drieëenheid nog is: God, Oranje en 't. Vaderland, hoeft men nog niet te wanhopen en te sidderen voor de toekomst. Die toekomst zij beneveld, maar door onderlinge liefde zal, op Gods tijd, die nevel opklaren. En wordt Nederland al niet weêr wat het vroeger was, genoeg! als 't maar niet door gelijkvormig te worden aan landen en volken waar alles op stelten staat, luisterende naar 't gevlei van kwaadwilligen, zichzelve in 't verderf stort, en hier of daar ingelijfd, ophoudt een eigen natie te zijn.
Doch dat alles daargelaten. Een staatsman ben ik niet; de politiek laat ik aan mijn buurman over.
Een troonsbestijging is iets te gewigtigs, dan dat men er over zwijgen zou. Heil hem die zijn troon niet gevestigd heeft op de puinhoopen van een verbrijzelden vorstelijken zetel, en de plaats inneemt van een koninklijk zwerveling, die voor het woest geweld eener omwentelingszieke natie moest zwichten.
Een troonsbestijging en huldiging moge voor menigeen niet veel meer zijn dan praalvertooning, waarbij inen zich ter naauwernood verwaardigt een oogenblik na te denken; wie er wèl over denkt, zal er een mengeling van weemoed en van vreugde bij gevoelen. Gedachten des doods en gedachten des levens, des be- | |
| |
drijvigen levens kruisen elkander. En een Willem III kon, dunkt me, den voet niet zetten op de eerste trede van den prachtigen zetel of zijn oog rustte op den stoel, waarop zijn heldhaftige en waarlijk groote voorganger en vader alle dagen zat. En hij kon niet hooger stijgen, of 't moest hem te binnen schieten dat hij als Prins van Oranje daar zijwaarts zijn plaats innam, toen zijn vorstelijke vader de trappen van den troon beklom om er gehuldigd te worden even als hij het nu zou worden - nadat hij bij den God van hemel en aarde plegtig gezworen had een waardig Koning - een voorganger in alles goeds - een bestuurder des volks - een handhaver van regt en geregtigheid - een beschermer der onschuld te zijn. En dat, dat zou hij, hij, Willem III thans beloven. Hij zou zich plaat-, sen aan 't hoofd der natie, en die natie schaarde zich om hem ter zijner verdediging, alshij haar belangen handhaafde. Die volksmenigte daar hoog, heel hoog in dat Godshuis, die de oogen op hem hield, was het symbool en de spiegel meteen waarin de nieuwe, de jeugdige Koning zien en door overtuigd worden kon, dat hoe hoog verheven, Argusoogen hem zouden bespieden - en 't oog van den Alziende, vertegenwoordigd door de duizende blikken der menigte op hem gevestigd, op zijn schreden zou letten, zijn handelingen van 't grootste tot het kleinste, op den troon en in zijn huiskamer zou nagaan.
Ja, 't was een treffend oogenblik. Even als zijn vader beklom hij dien troon, maar even als zijn vader zou hij dien eens verwisselen met het graf. En al die pracht, en al die praal, en al die heerlijkheid, al die luister zouden eens door den grafnacht overschaduwd en verduisterd worden, Dat purper en dat hermelijn - hij zou 't eens afleggen en verwisselen tegen de sombere en eenvoudige lijkwâ. Maar dan ook zou God en de natie vonnissen over 't gedane en ongedane. In 't geen zijn vorstelijken voorganger en vader bejegend was, kon Willem III bij vooraad zien wat hem te wachten staat.
Die gansche huldiging, in trouwe! - als gij een greintje gevoel en verbeelding bezit, zij geeft u een symbolieke voorstelling te zien van 't vorstelijk leven en sterven; van wat een vorst en wat de natie is en moet.
En dan nog meer. - De koning belooft en bezweert wat, en 't volk belooft en bezweert ook wat. En wat beide op zich nemen, beslist over wel en wee, beider voor- of beider tegenspoed. Gaan beide hand aan hand in den heiligen geest der liefde voort - neen! - dan is er geen gevaar te duchten. Maar! - er hoort wat toe. Zal 't altijd zoo eendragtig zijn en blijven als 't daarbinnen in 't Godshuis was?... God geve het! en ik twijfel geen oogenblik, als Oranje zijn eed en zijn populariteit, en 't volk zijn verpligting en belofte niet vergeet of verloochent.-
'k Heb van alles wat toen in Gijsbrechts stad plaats greep, niets gehoord of gezien. En toen op den 12 Mei het losbranden van 't geschut, het luiden der klokken en allerlei feestmuzijk de komst des Konings aankondigde, toen alles daverde en dreunde van het duizendvoudig hoerah, waardoor voor een oogenblik de feestmuzijk en 't klokgebom scheen te verstommen, toen hoorde ik ook het klokgelui en toen zag ik ook een stoet voorbij mijn kamer gaan, en toen vereenigde ik mij ook met die menigte, om de stille dorpstraat uit te gaan. Maar die klokketoon klonk hol en dof, en die stoet was niet in feestgewaad gehuld, maar met
| |
| |
floers en zwart bekleed. Geen feestgejuich en blij hoerah werd er gehoord, maar een hartbrekend gesnik en een zielroerend kindergeschrei.... Een arme daglooner was er gestorven - en zijn vrouw in 't zwarte rouwkleed en in een grooten zwarten mantel gewikkeld zat boven op zijn kist, die op een eenvoudigen boerenwagen werd weggebragt naar 't kerkhof, en 's mans arme kinderen volgden schreijende, en eenige vrienden en aanverwanten deden den overledene de laatste eere met mij aan.
Toen dacht ik aan den Koning en aan de feestviering van den dag. Maar wat ik al dacht en wat ik bij 't open graf heb gesproken. - Kijk! dat hoort bij een boekenrecensie niet opgeschreven te worden.
Genoeg! 'k was niet in mijn geboortestad, 'k was niet in de kerk, waar 'k weleer gedoopt was en de Koning gehuldigd werd.
Regt was ik dus in mijn schik, toen ik dit geschrift ontving, waar ik 't een en ander dat daarmeê in verband stond zou kunnen lezen.
Een, twee, drie, net als de kinderen, ging de uitslaande plaat open. 'k Wilde ook kijken.... al was ik er dan ook op dien plegtigen dag niet geweest en al had ik later voor een kwartje de kerk niet bekeken, 'k hoopte me nu eens schadeloos te stellen voor wat me toen niet vergund was geweest. Maar. ..maar.... hoe is het mogelijk!.... foei!... gulweg ik kon er bijna niet toe komen om 't boekske te lezen. Een gedenkschrift met zoo'n printje!.... 't is een klinkklare parodie op de lithographie. - Dat men toch den spot niet drijve met het publiek, en de kunst zoo vernedere en ontheilige als een veile deern. - Ter wille van onzen goeden naam bij buitenlanders, heeren uitgevers! ter wille van uw eigen reputatie, lijdt liever schade in uw beurs, en zegt ronduit: de plaat is mislukt, dan zulke ellendige prullen onder 't oog van 't publiek te brengen.
Om zijnszelfs wille en om den wille des publieks dacht ik, als 't nu Bosdijk maar niet gegaan is als een zijner voorgangers die ons van een vroegere plegtigheid een gedenkboek gaf, van circa tweehonderd pagina's en, och arme! niets van 't een of ander gezien of gehoord had dat hij beschreef; - maar daarom ook een soort van uitgewerkt stamregister van 't huis van Oranje leverde, waar ge op den koop toe met een vlugtige trek of wat van de hoofdzaak zelve melding gemaakt ziet. Een opsomming van feiten zoudt gij 't kunnen noemen, hier en daar doorspekt met een woordenrijke maar zinledige of ijskoude aanmerking. Enfin! de inteekenaar kreeg een boek en de auteur had, waar 't om aangegaan was, en hoofdzaak scheen, 't lieve geld verdiend. Jammer dat er de bekwame uitgevers zoo ontzettend vee! voor opgeofferd hadden.
'k Mag graag iets anders, en 'k heb graag wat meer in zoo 'n gedenkboek, dan een bloot programma, of een dor verslag van wat eerst en wat toen. Zoo'n recit des affaires faites, heel soeperig en flaauw, kleurloos en zonder gloed meêgedeeld, ik kan 't niet helpen, al was 't van den grootsten geleerde en van den meest gevierden professor, 'k zou toch zeggen: 'k vind het naar.
Eilieve, heer schrijver! laat me eens in uw hart kijken, en laat me eens voelen in wat ge daar meêdeelt, wat gijzelf gevoeld hebt, wat er in uw hoofd en in uw hart omging, toen gij daar in uw boekvertrek en aan uw schrijftafel zat. Zoek me toch 't gemis te ver- | |
| |
goeden door levendigheid bij juistheid van voorstelling te paren, door waarheid in 't kleed der natuurlijke poëzij meê te deelen. Och! bid ik u, laat me niet koud en maak niet dat ik onder 't lezen aan 't geeuwen raak of 't boek, door slaap overmand, uit de handen laat vallen. 'k Vind het heel mooi, dat ge zoo 't huis zijt in de historie en 'k vind het heel lief dat ge zoo juist weet te vergelijken tusschen toen en nu, Willem van 1600 en Willem van 1800, Prins en Koning - maar niet te lang - niet te lang dat thema behandeld. Ik brand van verlangen om van de huldiging wat te vernemen en wat er meê in verband stond, - en 'k wou zoo graag eens weten wat gij al dacht en gewaar werd, wat gij voor uzelven hooptet en wenschtet, en of gij uit al dat moois en uit al dat woelige en bedrijvige, uit die kostbaar versierde kerk en uit die van purper en edelgesteente schitterende kroon en troon des Konings ook wat gehoord of gezien hebt. En zoo al voort. - Ziet ge waar 't mij om te doen is!...
En nu het werk van Bosdijk.
Heeft hij aan uw verlangen voldaan? vraagt ge. Hoor! - ik kom er gul voor uit: niet geheel. De titel is: gedenkschrift der inhuldiging. Ergo: dat feit en de plegtigheden daaraan verbonden zijn hoofdzaak. Bedrieg ik me niet, dan had 's Konings intrede in Amsterdam op den voorgrond moeten staan en 't eerste deel der festi viteitsbeschrijving moeten uitmaken. Voorts de huldiging zelve en zoo al verder.
De heer Bosdijk volgde een andere orde en vangt daarmeê eerst aan op pagina 32, waardoor wat hoofdzaak zijn moest, zoo wat bijwerk, zoo'n appendix geworden is.
Ik stel mij den schrijver voor als iemand die vertellen zal wat hij gehoord en gezien heeft; - den lezer als toehoorder die verbazend nieuwsgierig is om te hooren wat er voorgevallen is. Indien nu hij, die toen te Amsterdam destijds alles bijwoonde, bij mij kwam en bij wijze van inleiding een vergelijkend verslag begon te geven, dat ruim een vel druks beslaat, zou ik niet op mijn gemak zijn. Want ik ben niet nieuwsgierig om 't verledene te hooren, en 'k vroeg hem niet om een vergelijkende schets van personen en zaken, maar verslag van wat nu geschied is. Nog eens: een korte, pittige inleiding, en dan ter zake.
Niettemin die vergelijkende schets is schoon, treffend; en de taal en de stijl zijn keurig. Ik voel het, de speling van namen heeft den schrijver het spoor doen inslaan, waarin hij ons voorgaat en leidt tot het eigenlijke drama dat hij schilderen zal. Die introductie, om 't zoo eens te noemen, ontsiert het stuk alles behalve en daarom val ik Bosdijk niet hard.
Zoo als hij begonnen was zoo gaat hij al vergelijkende voort. Eerst was 't Prins Willem II en III uit het stadhouderlijk tijdvak, nu is 't: Nederlands toestand en gedrag vergeleken met die van Europa. Buiten ons woeling, trilling, schudding; hier vastheid door kalmte en rust. ‘Ginds’ dus spreekt Bosdijk, ‘iedere staatsregeling als een kaartenhuis instortende; hier een staatsgebouw, nog niet volkomen opgetrokken, maar toch steunend op een hechten grondslag. Ginds vorsten van den troon gebonsd, in ballingschap omzwervend, heimelijk hof en land ontvlugtend, of achter een phalanx van bajonnetten bescherming zoekend; hier een Koning feestelijk ten troon verheven onder den groet des vredes, onder de hoede van orde en wettig gezag. Ginds pekkrans en brandfakkel, het somber vlammen van wachtvuren,
| |
| |
de straten gekleurd door stroomen burgerbloed: hier festoen en eerekrans, een gordel van licht en vreugdevuur, alom scharen van duizenden die de lucht doen daveren van gejuich. Ginds bergen van bezwaren en ketens van listige combinatien om hem, die zich op 't puin van anderen verhief, insgelijks te doen vallen; hier vele struikelblokken en hinderpalen uit den weg geruimd, veel hobbeligs zelfs geëffend om den wettigen opvolger van Oranje in zijn bewind te schragen. Inderdaad, zulk een contrast moet wel in de ziel van volk en koning ingrijpen, moet wel beiden tot gloeijenden dank stemmen’
Inderdaad, de mannelijke, de ronde taal van Bosdijk klinkt aangenaam in uwe ooren, en doet het harte goed, als gij 't wèl meent met Oranje en 't vaderland. Geen huichelarij, geen laf en laag gevlei, geen slaafsch gekruip, zoo als, helaas! zoo menige leêge kop en baatzuchtige ziel zich veroorlooft, treft ge hier aan. 't Stuk is met warmte geschreven en in een geest den Nederlander waardig, en ontvlamt in u een gloed van heilige liefde voor vorst en vaderland. Met juistheid en naar waarheid, maar niet minder met heuschheid en bescheidenheid heeft hij Koning en onderdaan ter bereiking van waarachtig geluk en bestendiging van 's volks welvaart, hunne wederzijdsche verpligting onder 't oog gebragt. Met heeler harte zeggen wij hem na:
‘Voorwaar men droome zich toch geen heil, zoolang men die flaauwheid, dat laissez aller laat vast groeijen aan de regeling van ons bestaan, zoolang men gretig het oor opent voor de wonderstemmen eener valsche wijsbegeerte, die rust en vrede belooft, maar - steenen en zand geeft, die kleurige vruchten in gouden schalen aanbiedt, maar vruchten van was of van ijs, - zoolang men zich niet inniger klemt aan orde en eendragt in de heiligste beteekenis, en het oor gesloten houdt voor de stemmen van waarheid en geloof. Wat ook Willem van Oranje voor ons ten beste werke, wij alleen moeten de waarheid zoeken, wij alleen met het schild van vaster geloof ons wapenen. Eerst dan toch kan de hoogere geest de opvoeding voltooijen en het grootsche doel van alle verbetering bereikt worden; eerst dan zal beginselloosheid verdwijnen en pligt uit overtuiging meer met pligt uit liefde zamengaan; eerst dan wordt - wat geen Koning geven kan - de oogst van het goede, de zomer van de deugd niet vergeefs ingewacht.’
Uit 's harten grond hoop en wensch ik dat Neêrlands Koning dit gedenkschrift in handen kome, en pag. 28, 29, 30 en 31 gelezen en ook door hem behartigd worde.
In trouwe! 't gansche vaderland zal er bij winnen.
Wat ik graag anders gezien had?.... 't Verslag van 's konings intogt, inhuldiging en zoo al voort, is mij te kronijkachtig. 'k Had er graag leven in gebragt gezien. Waarlijk, zoo ijskoud wordt ge bij dat: klokke tien gebeurde dat, en klokke twaalf dat.... Doch ieder zijn zienswijze en ieder zijn spraak. Die kronijk zou bij mij hoofdzaak zijn van begin tot einde, en bij de opsomming der bijzonderheden en voorvallen zou 'k speling gelaten hebben aan oog en hoofd en hart. - En hiermeê uit.
De heer Bosdijk houde mij die aanmerking ten goede. 'k Leg de pen neêr met de ongehuichelde verklaring dat zijn ferme taal mij goed deed aan 't harte en in 't diepste mijns gemoeds weêrklank vond, en 't werk drie- viermalen met groot genoegen door mij gelezen is.
|
|