mij ontstellen. Eenzaam stond ik daar in het midden der menschen wereld, die schijnbaar geloofde, wat ik niet gelooven kon. Met niemand kon ik vertrouwelijk spreken over den toestand van mijn hart. Als men met God en godsdienst spot, vindt men bij velen verschooning niet alleen, maar aanmoediging zelfs. Maar als men God zoekt en Hem niet vinden kan, als men door ernstig nadenken twijfelt aan het bestaan van Hem, dien men zoo gaarne aanbidden en beminnen zou, dan wordt men wel eens van waanwijsheid beschuldigd. Hoe dikwijls wenschte ik met een man in kennis te zijn dien ik vertrouwelijk raadplegen kon, die de dwaasheid mijner redeneringen aantoonen wilde. Het was niet van 't werken, zoo als mijne moeder meende, dat mijne kleur verbleekte, het was niet alleen de zwakheid van mijn nerveus gestel, die mij gejaagd en vreesachtig maakte. Twijfel was de worm, die aan mijne levensvreugde knaagde, die mij het zoo dikwijls beschreven geluk der jeugd ontroofde, zonder de kracht der verzoekingen te verminderen. Was dat nu wijsbegeerte? Ik twijfelde zelfs eerst of er wel ooit een Cicero zoude geleefd hebben, was dat nu wijsbegeerte? neen, het was onkunde; want zoodra ik meer historische kennis verkreeg, moest die dwaze twijfeling wijken.
Langzaam, zeer langzaam begon de kracht te verminderen, waarmede de twijfel mijne ziel bestormde. En wat versterkte mijn geest tegen de kracht, waarmede de twijfel opstormde tegen al de wallen die ik tegen hem opgeworpen had? Was het de wijsbegeerte? Ik begreep ze niet. De Almagtige onderrigtte mij. Ik stond voor het sterfbed mijner moeder. Dat oog, ik gevoelde het, dat mij altijd zoo liefdevol had aangestaard, was niet voortgebragt om door wormen gegeten te worden. Dat hart, dat zoo zelfverloochenend, zoo vol van liefde voor mij klopte, was niet geschapen om luttel spijs voor 't gedierte te zijn. De natuur, zegt de wijsgeer (natura naturans) brengt in haar streven naar zelfaanschouwing, in haar worstelen om steeds hooger en hooger gewrochten voort te brengen, in hare electrische, magnetische, chemische processen eindelijk het wezen voort, in hetwelk de bliksemstraal der bewustheid schittert. Maar de verklaring van het voortbrengen eener moeder gaf nooit eene natuurphilosophie. Neen, die moeder was niet geschapen, om na als weduwe met groote zorg voor hare kinderen te hebben geleefd, en na een leven van zelfverloochening voor hun geluk geene andere bestemming meer te hebben dan eenige vruchtbaarheid te geven aan de aarde, die haar stoffelijk overschot bedekte, geene andere bestemming dan om het gras op haar graf wat weliger te doen groeijen.
Eerst langzaam kwam mijne ziel tot rust en kalmte. Gij ziet, mijn vriend! hoe ook ik denzelfden weg bewandeld heb. En niet alleen was het met ons zoo gesteld. Herinnert gij u de jongelingen, die wij in onzen academietijd gekend hebben? Hunne gesprekken, hunne daden, getuigden die van onschuld des geloofs? Slaan wij een oog op de groote massa des volks, vooral op de meer geringe standen, waar het verstand nog weinig ontwikkeld is, waar men vooral geen philosophisch bewustzijn verwacht, vindt men daar zooveel geloof? Hoe dikwerf hoort men van onkundige, al zeer oppervlakkig denkende burgers, dat alles uit de natuur komt, welke uitdrukking zij niet eens verstaan. En wat het onschuldig geloof aangaat der volkeren in hun kinderlijken leeftijd, bewijst de geschiedenis van Israël juist het tegendeel: eeuwen