| |
| |
[pagina t.o. 313]
[p. t.o. 313] | |
| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Maart.
Binnenland.
- Met leedwezen zien wij ons verpligt ons verslag aan te vangen met de vermelding eener even treurige als gewigtige gebeurtenis: het overlijden van Z.M. koning Willem II. Den 13 Maart vertrok de vorst uit de residentie naar Tilburg; naauwelijks daar aangekomen, gevoelde hij zich zoo ernstig ongesteld dat reeds in den nacht van 13 op 14 Maart zijn toestand bekommerend werd. Eene zware bezetting op de borst werd door bijkomende omstandigheden verergerd, en de hoop op eenen gunstigen afloop der ziekte bleek spoedig ijdel te zijn. Reeds in den nacht van 16 op 17 Maart overleed de vorst, wiens nagedachtenis bij een groot aantal zijner onderdanen steeds in zegening zal blijven, daar eene bijna onbegrensde weldadigheid een der hoofdtrekken van zijn karakter uitmaakte. De tijding van dit overlijden maakte dan ook door het geheele land eenen diepen indruk, vooral in de residentie en te Tilburg, waar de overledene koning zich door de vriendelijkheid van zijnen omgang persoonlijk bemind gemaakt had, en door de belangrijke werkzaamheden, welke hij op eigene kosten liet verrigten, jaren lang aan eene menigte huisgezinnen brood had gegeven. Doch ook bij velen, die hem niet persoonlijk hadden gekend en geene weldaden van hem hadden ontvangen, was de indruk diep en smartelijk. Dat het welzijn des lands hem boven alles ging was in den laatsten tijd overvloedig gebleken; en het was die edele gezindheid, welker opregtheid door niemand kon betwijfeld worden, die ons vaderland had bewaard voor de schokken en rampen, welke zoo vele gewesten van Europa hebben geteisterd. Bij diegenen die meer wisten of meenden te weten dan anderen, werd de rouw over het verlies van eenen beminden welwillenden vorst nog verzwaard door bekommering voor de toekomst. De kroonprins, thans Z.M. koning Willem III, was afwezig, en losse geruchten schreven deze afwezigheid aan ongenoegen over de jongste grondwetsherziening en de daarmede gepaard gaande veranderingen toe. Met eenige spanning verwachtte men
zijn besluit aangaande het al of niet aannemen der kroon, waaraan sommigen zelfs meenden te mogen twijfelen, en de eerste blijken welke bij van zijne gezindheid zou geven. Weldra verdween deze, gelijk thans bleek ongegronde, bekommering. Den 21 Maart kwam de koning in de residentie aan, en nog denzelfden dag werd de volgende proclamatie door hem uitgevaardigd:
Geliefde landgenooten en onderdanen van alle rangen en standen.
Door het afsterven van Mijnen onvergetelijken Vader geroepen tot den Troon
| |
| |
der Nederlanden, gevoel ik diep het gewigt van de taak, die op mij rust.
Met het oog op God en vol vertrouwen op een Volk, dat zoo innig met Mijn Huis is verbonden, aanvaard ik de Regering.
Mijne eerste behoefte was, hiervan, uit mijne residentie, openlijk bekendmaking te doen, ofschoon treurige en heilige pligten mij onverwijld elders roepen.
Willem de Eerste nam het Souverein Gezag op, om het naar eene Constitutie uit te oefenen.
Willem de Tweede wijzigde, in overleg met de vertegenwoordiging, de Grondwet naar de behoeften des tijds.
Mijne roeping zal het zijn, op denzelfden voet aan die Grondwet volledige werking te geven.
Ik reken, bij de vervulling van die roeping, op de getrouwe medewerking van alle grondwettige magten.
Ik bevestig alle ambtenaren, alle officieren van het leger, van de vloot en van de schutterij, van welken rang zij ook mogen zijn, in hunne betrekkingen. Nederlanders! blijft getrouw aan de spreuk uwer Vaderen: ‘Eendragt maakt Magt,’ en zoekt met mij de ware vrijheid in de onderwerping aan de Wet. - Lasten en bevelen, enz.
Ook het antwoord door Z.M. gegeven op het adres van rouwbeklag, door de Tweede Kamer aangeboden, kunnen wij niet nalaten op te nemen. Het luidt aldus:
Mijne Heeren! Ik ben diep getroffen door de deelneming, welke de Tweede Kamer der Staten-Generaal mij betoont, hij het grievend verlies, waardoor aan mij, aan mijne geliefde moeder en aan mijn Huis eene zoo smartelijke wonde is toegebragt. Die deelneming, de dankbare vereering der nagedachtenis van mijnen onvergetelijken vader, de uitdrukking van de trouw en verkleefdheid der natie, maken mij dit adres zeer welgevallig en vertroostend, en ik verzoek u, Mijne Heeren, mijne erkentelijkheid deswege aan de Kamer te betuigen. Het zal mijn streven zijn, de voetstappen van mijnen voorganger te drukken, wiens hart tot zijne laatste stonde voor Nederland klopte, en het verheugt mij de verzekering te ontvangen, dat de Tweede Kamer, in afwachting mijner aanstaande plegtige inhuldiging, reeds nu bereid is met mij mede te werken, tot het welzijn van het trouwe Volk, waaraan mijn leven voortaan zal zijn toegewijd, en welks geluk ik als één beschouw met het mijne.
Nog in het laatst van Februarij hadden de beide Kamers over hare adressen van antwoord (thans elk afzonderlijk) op de aanspraak, waarmede de koning hare zitting had geopend, beraadslaagd. Het adres der Eerste Kamer was, volgens het gebruik, een eigenlijk antwoord, hoewel geen weerklank, op de troonrede; dat der Tweede Kamer week echter geheel van dien regel af. Daar het als een zelfstandig programma dier Kamer is te beschouwen, deelen wij het in zijn geheel mede gelijk het, na breedvoerige discussiën en met een paar wijzigingen van het oorspronkelijk opstel, welke wij door verschil van letter aanwijzen, is aangenomen en aangeboden.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft met warme belangstelling de mededeelingen vernomen, welke zij bij de opening der tegenwoordige zitting van U.M. mogt ontvangen, betreffende de belangen en den toestand des vaderlands. Levendig beseffen wij het gewigt der pligten, welke de Grondwet aan de volksvertegenwoordiging oplegt. Wij wenschen tot vervulling der groote, veel omvattende taak, waartoe zij den wetgever roept, mede te werken, met
| |
| |
het doel dat tusschen de natie en hare regering die innige overeenstemming, welke de kracht der regering is, meer dan immer worde gevestigd. Dit heeft U.M. gewild, toen uw koninklijk woord de hervorming besliste, en hieraan moet, in ons oog, de onverwijlde ontwikkeling der vrijheden en regten, welke de Grondwet aan het Nederlandsche volk waarborgt, hieraan moet de regeling van bestuur, die zij verlangt, dienstbaar wezen.
Wij gelooven, Sire, dat, wanneer aldus de regering nationale kracht wordt, de moeijelijkheden, welke onze financiële toestand aanbiedt, kunnen worden te boven gekomen. Deze moeijelijkheden zijn vermeerderd met een tekort, doch zullen met dekking van dat tekort niet verdwijnen. Zij eischen vooral dat en ons stelsel van uitgaven en dat onzer belastingen worden herzien en verbeterd. De natie zal des te gewilliger zijn, naar mate zij meer overtuigd is, dat de offers, die men van haar vergt, te regt worden gevraagd, naar behooren verdeeld, en doeltreffend besteed.
Aan den wil zal het vermogen zich paren, zoo de nijverheid haar levensbeginsel, vrije beweging, door wetgeving en bestuur ziet eerbiedigen, en bij beiden een juist begrip harer belangen ontmoet.
De koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen hebben hooge aanspraak op nationale belangstelling. Wij zullen het onzen pligt achten, van het huishouden dier gewesten zorgvuldig kennis te nemen, en de maatregelen, welke tot bevordering van hunnen voorspoed noodig zijn, ijverig te ondersteunen.
De natie, Sire, kan niet vergeten, dat gij het zijt, die haar riept tot uitoefening van het regt, waaruit wij onzen oorsprong ontleenen. Wij schatten ons gelukkig, u hiervoor de hulde onzer erkentelijkheid te mogen brengen. Koning en Volk zijn tot elkander genaderd; en in deze overtuiging sluiten wij ons aan U.M. om het nieuwe tijdperk, dat gij opendet, moedig, met vertrouwen op den goddelijken zegen in te treden.
Wij kunnen ons ook niet weerhouden van de antwoorden des konings op de adressen der beide Kamers hier op te nemen, gedenkwaardig als de laatste woorden, welke de overledene vorst tot zijn volk heeft gerigt. Tot de commissie van de Eerste Kamer der volksvertegenwoordiging sprak Z.M. aldus:
Mijne Heeren! Ik ontvang met veel genoegen dit antwoord der Eerste Kamer op mijne toespraak bij de opening van de tegenwoordige zitting der Staten-Generaal. Haar adres boezemt mij een levendig vertrouwen in, dat de Kamer hare pogingen met de mijne en die van den anderen tak der wetgevende magt zal vereenigen tot bevordering van eendragt, van rust en orde, en van den voorspoed van het dierbare vaderland. Zeer gevoelig ben ik voor de gezindheden, welke dit adres uitdrukt voor mij en mijn huis.
De commissie der Tweede Kamer vernam de volgende hartelijke woorden, thans de afscheidswoorden van Willem II: Mijne Heeren! Ik verzoek u aan de Tweede Kamer mijnen dank te betuigen voor de hulde, welke zij mij bij haar adres van antwoord heeft gebragt. Ik merk in dit adres tevens met genoegen op, dat de Tweede Kamer het meer dan immer vestigen van eene innige overeenstemming tusschen de regering en de natie, als een doel beschouwt, naar hetwelk de volksvertegenwoordiging bij het vervullen harer gewigtige pligten moet streven. Ook ik wensch mijnerzijds tot het bereiken van dit doel mede te werken. Van zijne goede gezindheid heeft mij
| |
| |
de andere tak der wetgevende magt mede de verzekering gegeven. Aldus aaneengesloten, mijne Heeren, kunnen wij de moeijelijkheden van het oogenblik met minder schroom te gemoet gaan, en mogen wij eerbiedig den goddelijken zegen verbeiden op onze pogingen ten behoeve van een trouw volk, met hetwelk ik mij innig verbonden reken.
Na de aanbieding van haar adres van antwoord, hield de Tweede Kamer zich bezig met de behandeling der reeds voorgedragene ontwerpen van wet. De gewigtigsten daarvan werden in de afdeelingen zeer ongunstig beoordeeld, zoodat zelfs het gerucht zich verspreidde dat de ministers voornemens waren ze terug te nemen. Dit gerucht werd echter officiëel tegengesproken. Het verslag der commissie over de wet op het regt van vereeniging en vergadering staat reeds bijna met eene verwerping gelijk. Bijna algemeen waren de leden der Kamer van oordeel dat het ontwerp geheel niet beantwoordde aan de billijke verwachting, welke de Grondwetsherziening had doen geboren worden, maar veeleer in strijd was met het artikel, waarin het regt van vereeniging en vergadering is erkend, zoodat ten gevolge van de onduidelijkheid, onvolledigheid, beginsel- en stelselloosheid der wet, door waarborg tegen het misbruik, de vrijheid geheel van hare kracht en werking zou worden beroofd. De algemeene indruk door het ontwerp teweeg gebragt was dermate ongunstig, dat vele leden zich gaarne aan het nader onderzoek zouden hebben onttrokken, daar het voorstel, naar hun inzien, voor geene verbetering vatbaar was en eene geheele omwerking behoefde.
Over de wet ter voorzienig in het te kort, waarbij eene belasting van vijf ten honderd op de inkomsten van onroerende goederen, en op die van binnen- en buitenlandsche effecten en renten, eene opklimmende belasting op bezoldigingen en pensioenen, en eene verhooging en uitbreiding der patenten is voorgedragen, is het rapport nog niet openbaar gemaakt, doch moet de meening almede zeer ongunstig zijn. Een van de leden der Kamer, de heer Sloet tot Oldhuis, heeft zich in eene gedrukte nota, vooral tegen de belasting op de staatsschuld, als eene wezenlijke interest vermindering, verklaard, en een geheel ander middel tot dekking van het te kort voorgeslagen, namelijk het verkoopen van gronden op Java. In eene volgende zitting heeft de minister van Koloniën breedvoerig de bezwaren tegen dezen maatregel opgesomd, en verklaard te zullen aftreden, wanneer daartoe werd overgegaan. Doch hoe onaangenaam de maatregel den minister ook moge zijn, het blijft niet te min te hopen, dat eene zaak van zoo veel gewigt niet door deze bedreiging van aftreding in het vergeetboek zal gebragt worden. De meeste redenen door den minister aangevoerd kunnen alleen door hen, die grondig met de aangelegenheden der koloniën bekend zijn, worden beoordeeld; doch eene bewering, van niet weinig gewigt in het betoog, heeft eene ontzaggelijke waarschijnlijkheid tegen zich. Wij bedoelen de veiligheid van Java, wanneer zekere buitenlandsche mogendheid ernstig gezind mogt worden om dat eiland aan zich te brengen.
Na het aanbieden van een adres van rouwbeklag aan denkoning, is de Tweede Kamer tot nadere bijeenroeping gescheiden.
| |
Frankrijk.
- De nationale vergadering is hare aanstaande ontbinding wederom eenigzins genaderd, door het tot stand brengen der wet op het kiesregt, waar- | |
| |
over echter de beraadslaging zoo lang mogelijk is gerekt. Zonderlinge incidenten hebben die beraadslaging gekenmerkt. Onder anderen heeft de vergadering de lijst van, om verschillende redenen, onbevoegde personen zoo zeer vergroot, dat de wet reeds daardoor bijna onuitvoerbaar is geworden. De bezorgdheid voor den invloed der regering en van baatzuchtige belangen heeft allen doen uitsluiten, bij welke die invloed eenigzins te duchten was, zelfs alle belanghebbenden bij ondernemingen, die aan de goed-of afkeuring der vertegenwoordiging onderworpen zijn. De communist Leroux heeft ook de uitsluiting van bekende overspelers voorgesteld, en tot verwondering der vergadering zelve, is dit amendement aangenomen. Wanneer geene onverwachte omstandigheden dit verhinderen, zal nu de nieuwe vertegenwoordigende vergadering op den 28 Mei bijeenkomen. Dikwijls gaat het nog in de nationale vergadering zeer onstuimig toe. Zoo gaf in de zitting van 3 Maart het beklag van een der ultra-republikeinen over de verhindering van eenen staatkundigen maaltijd en de verantwoording van den minister van Binnenlandsche Zaken tot eene geweldige opschudding aanleiding, waarbij de scheuring tusschen de republikeinen van den vorigen en den volgenden dag vooral uitkwam, en de hoop verijdeld werd dat deze partijen zich eenigzins met elkander zouden verstaan. Pogingen van het bestuur om rust te houden tot aan den tijd van de bijeenkomst der nieuwe vergadering, en vijandige pogingen van verschillende ultra-partgen om het bestuur te bemoeijelijken, en onrust en wanorde te verwekken, hebben in de verloopene maand de geheele geschiedenis der Fransche republiek uitgemaakt. Thans zijn de spanning en verbittering wederom ten top gestegen, zoo zelfs dat zij met eene nieuwe uitbarsting schijnen te drijgen. Van de wet op de clubs, werd bij de tweede
discussie de eerste paragraaf, het verbod van clubs inhoudende, met eene geringe meerderheid aangenomen. Cremieux verklaarde daarop uit naam van de meerderheid der commissie voor die wet, deze bepaling voor eene schennis der constitutie, alsmede dat hij het ontwerp introk en alle met hem instemmenden zich van de verdere stemming zouden onthouden. Dit geschiedde werkelijk, en de tweede paragraaf der wet kon, door het ontoereikende getal van stemmende leden, niet worden aangenomen. Daarop verwijderden zich de bergpartij en linkerzijde (omtrent 300 leden) en hielden afzonderlijk eene onstuimige beraadslaging, daarmede eindigende, dat een aantal naar de vergadering terugkeerde, terwijl anderen een schriftelijk protest opstelden. Dit had ten gevolge dat het geheele eerste artikel met eene groote meerderheid werd aangenomen. Evenwel moest de verdere beraadslaging over het ontwerp verdaagd worden, daar de minderheid der commissie niet tijdig met het voorstel der volgende artikelen gereed was. Het voorgevallene veroorzaakte in Parijs eene groote opgewondenheid; de republikeinsche dagbladen voerden eene taal nog heftiger dan ooit, en zamenscholingen deden voor ernstige stoornis der rust vreezen. Waarschijnlijk werd de regering daardoor bezorgd, daar een paar dagen later de wet wederom aangeboden werd, met veranderingen, welke het verbod bijna tot een ijdelen klank maken. Aldus werd zij aangenomen.
Het ontbreekt niet aan pogingen om den president der Republiek veracht en gehaat te maken. Alle middelen worden daartoe te baat genomen; zoo wordt b.v. gelaakt dat hij het staatkundig schavot
| |
| |
weder heeft opgerigt, door de ter dood veroordeelde moordenaren van den generaal Brea geene genade te verleenen. De bekende Clement Thomas heeft zelfs openlijk gezegd dat Lodewijk Napoleon zelf een moordenaar moest genoemd worden, daar hij te Boulogne op Fransche officieren had geschoten, en daarop eene uitdaging aan Piere Buonaparte afgewezen, dewijl een gezegde, op een regterlijk vonnis gegrond, geene beleediging kon heeten. - Het proces der gevangenen van 15 Mei is te Bourges begonnen. De meesten hunner spelen dezelfde rol, welke zij zich reeds onder de monarchie hebben eigen gemaakt, door de regtbank te trotseren en tegen de bevoegdheid te protesteren van een hof, dat eerst na de gebeurtenissen, waarop hunne aanklagt is gegrond, is ingesteld. Om dezelfde reden hebben Louis Blanc en Caussidiere, die, hoewel gevlugt, verklaard hadden zich voor het geregt te zullen stellen, thans die verklaring herroepen.
| |
Italiaansche staten.
- Het republikeinsche bewind en de constituerende vergadering van Rome gaan voort met het nemen van doortastende maatregelen. Alle geestelijke goederen zijn tot staatseigendom verklaard, terwijl de geestelijken voortaan door den staat zullen bezoldigd worden, en de regtbank der inquisitie is afgeschaft, met bepaling dat op de plaats van het gebouw daarvan eene schandzuil zal worden gesticht; aan hoogdravende oproepingen en verklaringen ontbreekt het niet. Intusschen wordt het geldgebrek met elken dag knellender; eene gedwongene leening is door de vergadering goedgekeurd, maar de opbrengst daarvan schijnt zeer onzeker te zijn; eene poging om de kunstwerken in het vaticaan in Engeland te verkoopen, moet reeds als uiterst redmiddel zijn beproefd. De paus heeft uit Gaëta dit bedrijf en alle andere maatregelen van het revolutionair bewind voor nietig, alle verkoop van geestelijke goederen of kunstwerken voor ongeldig verklaard, en bepaaldelijk de tusschenkomst van Oostenrijk, Frankrijk, Spanje en Napels ingeroepen, om hem gewapenderhand in zijn gezag te herstellen.
Napels wordt door de omliggende forten, die de geheele stad bestrijken, in bedwang gehouden; zelfs heeft de koning zijn paleis nog laten versterken. - Ferrara heeft een bezoek van een Oostenrijksch legercorps ontvangen, dat echter weder is afgetrokken, nadat het de stad eene aanzienlijke brandschatting of oorlogsbelasting had afgeperst, waartoe tot voorwendsel strekte dat de manschappen van de Oostenrijksche bezetting der citadel in de stad waren aangerand en de inwoners barricades had opgeworpen. Bij hunnen aftogt hebbende Oostenrijkers ook eenige aanzienlijke mannen als gijzelaren voor het gedrag der stad medegenomen. Dit middeleenwsch gebruik wordt door de Oostenrijksche generalen in Italië al meer en meer hervat. Wat hun doel daarmede is kan moeijelijk geraden worden; dat zij de maat geheel zouden vol meten door, in geval van eene overtreding der opgelegde voorwaarden, de gijzelaren op te hangen zou toch - ja misschien niet onmogelijk zijn, daar uit de meest vertrouwenswaardige berigten blijkt, dat Lombardije alleen in bedwang wordt gehouden, door eiken inwoner te vervullen met angst voor den dood als de straf voor den minsten zweem van wederspannigheid. Zoo heeft generaal van Haynan te Padua eene proclamatie uitgevaardigd, waarbij op doodstraf verboden wordt eene som van meer dan 300 lires (omtrent f 100 gulden Nederlandsch) bij zich te dragen.
| |
| |
Nadat in Sardinië eene ministeriële verandering had plaats gehad, en de stemming des volks en der vertegenwoordiging al meer en meer oorlogzuchtig was geworden, heeft koning Karel Albert den wapenstilstand met Oostenrijk opgezegd, en daarbij verklaard dat Oostenrijk dien had geschonden door de terughouding van de helft van het artillerie-park van Peschiera, de vijandelijkheden tegen Venetië en het knevelen der bewoners van noordelijk Italië, hoewel het zich had verbonden om personen en eigendommen te beschermen. De beschuldiging van schennis van den wapenstilstand is door Radetsky in eene proclamatie afgeweerd met de bewering dat hij tot de terughouding der artillerie geregtigd werd door de ondersteuning door Sardinië aan Venetië bewezen, verder snoevende op hetgeen hij had kunnen doen en doen zal, en zijnen vijand met schimptaal verguizende; terwijl integendeel het Sardinische manifest in een gematigden en waardigen toon was gesteld.
| |
Duitsche staten.
- Oostenrijk heeft thans, even als Pruissen, eene geoctroijeerde Constitutie. De keizer heeft den rijksdag ontbonden en eigenmagtig eene constitutie verleend, welker bepalingen liberaal genoeg luiden; maar te gelijk blijft het militaire despotisme gehandhaafd, en zijn zelfs terstond na de ontbinding van den rijksdag twee van zijne leden in hechtenis genomen om voor een krijgsgeregt gebragt te worden; anderen zijn dit lot slechts door de vlugt ontkomen. In Hongarije wordt nog hardnekkig gestreden, en hoewel telkens van nederlagen der Hongaren wordt gemeld, schijnt toch de langdurigheid van hunnen tegenstand te bewijzen, dat de keizerlijke troepen geenszins zulke gewigtige voordeelen behalen als de legerberigten willen doen gelooven. In Zevenbergen heeft Oostenrijk de hulp van Rusland ingeroepen, dat, na bij alle vroegere belangrijke gebeurtenissen geheel werkeloos te zijn gebleven, thans weder op het staatstooneel schijnt te willen treden.
In Pruissen schijnt de gematigde partij in de vertegenwoordiging de meerderheid te zullen behouden, hoewel de gemoederen nog lang niet tot rust zijn gekomen, en de regering er niet aan durft denken om den staat van beleg, waarin Berlijn nog verkeert, op te heffen. Denemarken heeft den wapenstilstand opgezegd, en bereidt zich met kracht voor de hervatting van den oorlog, thans naar het schijnt door Rusland gerugsteund. Men hoopt echter nog, dat het niet tot eene vernieuwing van vijandelijkheden zal komen.
Het algemeene Rijksbestuur is in eenen zeer neteligen toestand geraakt. Het parlement heeft het voorstel van Welcker, om met een enkel besluit de Duitsche constitutie, gelijk die bij de eerste lezing tot stand gebragt is, goed te keuren, en de erfelijke keizerlijke waardigheid aan den koning van Pruissen op te dragen, met welks aanneming het Rijksministerie zich had gevleid, met eene meerderheid van 283 tegen 252 stemmen verworpen, en dien ten gevolge heeft het ministerie von Gagern zijn ontslag genomen. Het is thans meer dan ooit waarschijnlijk dat het in verschillende partijen verdeelde parlement geheel buiten staat zal zijn om aangaande de oppermagt voor het Duitsche rijk tot een bepaald besluit te komen, in welk geval de ontbinding van het parlement en het octroijeren eener constitutie, het eenige middel zou zijn om aan den verwarden staat der zaken een eind te maken.
| |
Engeland.
- Gelijk in de meeste Europesche staten zijn ook in Engeland sedert
| |
| |
eenige jaren de staatsuitgaven op eene onrustbarende wijs gestegen. Thans begint zich eene partij te vormen en te doen gelden, wier bepaald en openlijk doel het is eene finantiële hervorming tot stand te brengen. Reeds hebben verscheidene leden van het parlement op zulk eene hervorming aangedrongen; wel zijn hunne voorstellen tot nog toe verworpen, doch het is bijna niet te twijfelen of zij zullen met elke herhaalde poging meer ondersteuning vinden, en ten laatste in meer of mindere maat hun oogmerk bereiken. Denzelfden gang van zaken heeft men bij de parlementaire hervorming, de afschaffing der korenwetten, de emancipatie der Katholieken, en bij meer gelegenheden gezien. Reeds heeft zich te Londen een genootschap gevormd, dat zich vermindering der staatsuitgaven, verandering van belastingstelsel en, als middel daartoe, uitbreiding van het kiesregt ten doel stelt. - In Indië begint de staat der zaken hagchelijk te worden. Wel hebben de Engelschen Moultan, het eerste brandpunt van den opstand, en de citadel dier stad overmeesterd, doch aan den anderen kant eene gevoelige nederlaag geleden, daar de hoofdmagt des legers onder generaal Gough door het leger der Sikhs is teruggeslagen. Sir Charles Napier, een officier die zich vroeger in Indië met roem heeft onderscheiden, is reeds vertrokken om generaal Gough als opperbevelhebber te vervangen.
| |
Rusland.
- Het gerucht bevestigt zich, dat Rusland verlangt om eene oorlogsvloot door de Dardanellen naar de Middellandsche zee te zenden, dat de Porte dit blijft weigeren, zich tevens over het verblijf der Russische troepen in de vorstendommen beklaagt, en van weerskanten eene dreigende houding wordt aangenomen. Ook van de Poolsch-Russische grenzen verneemt van verzamelingen en bewegingen van troepen, die schijnen aan te kondigen dat Rusland voornemens is om eerlang van zich te doen hooren.
|
|