| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
November.
Binnenland. - Op den dag, waarop de plegtige afkondiging der wetten tot herziening der Grondwet plaats had, prijkten voor het koninklijke paleis de woorden: God is met Nederland, en wie, die deze verklaring, volgens hare bedoeling, opvat als eene dankbare erkenning der voorregten, welke ons vaderland in dezen tijd boven de meeste gewesten van Europa geniet, zal haar niet voor welgepast en gegrond verklaren, en hartelijk daarmede instemmen? Terwijl in de nu afgeloopene maand de politieke gebeurtenissen in het belangrijkste gedeelte van Europa, op zich zelven reeds zoo beklagenswaardig, eene toekomst met een onafzienbare reeks van nieuwe rampen schijnen te voorspellen, worden in ons vaderland met kalmte en eensgezindheid de grondslagen gelegd tot eene vernieuwde staatsinrigting en doen zich verschijnselen op, die men hopen kan als voorteekenen van betere tijden te mogen begroeten. Het zou gewis even verkeerd zijn dit niet te willen erkennen, als het zijn zou de oogen te willen sluiten voor de bezwaren, welke wij nog op dezelfde wijs, door kalmte en eensgezindheid, te boven moeten komen eer men het vaderland als geheel gered kan beschouwen. - Nadat in de laatste zittingen der nu zoo goed als ontbondene Staten-Generaal eenige wetsvoordragten waren goedgekeurd, welker behandeling niet tot de bijeenkomst der nieuwe Kamers kon uitgesteld worden, had op den derden November de plegtige afkondiging der veranderingen in de Grondwet plaats, door eene voorlezing derzelve in eene openbare zitting van den Hoogen Raad, de geregtshoven en regtbanken door het geheele rijk, en de aflezing der publicatie, waarbij deze afkondiging werd bevolen, van de puijen der raadhuizen. Reeds voor deze afkondiging had men op vele plaatsen eenen aanvang gemaakt met voorbereidselen voor de thans regtstreeksche verkiezingen van leden voor de nieuwe Kamers. Weldra zag men zich door het geheele land in deze aangelegenheid eene ijverige, maar kalme werkzaamheid ontwikkelen. Men
toonde dat men het voornemens was om van het verworvene regt een waardig en ernstig gebruik te maken, en in eene menigte districten, bijna allen, werden voorloopige vergaderingen van kiezers gehouden, om zich over het voorstellen van candidaten met elkander te verstaan. De meesten dezer vergaderingen kenmerkten zich door eenen gematigden en vrijzinnigen geest, een opregt verlangen om zonder bijoogmerken mannen te verkiezen, die eensdeels gezind zijn om de vernieuwde Grondwet in hare liberale strekking ten uitvoer te helpen leggen, anderdeels de noodige talenten en kun- | |
| |
digheden bezitten om over de gewigtigste belangen des lands te kunnen spreken en oordeelen. Doch op enkele plaatsen zag men in die vergaderingen eene wrijving ten gevolge van den invloed der oude vrienden van het behoud, een doorblinken van zucht voor plaatselijke belangen, of sporen van godsdienstige verdeeldheden, en dat wel daar, waar men die het minst zou hebben verwacht. Dit zijn echter slechts enkele vlekken op het schoone tafereel van een volk, dat de regten, waartoe sommigen het de bevoegdheid willen ontzeggen - die het, naar hunne meening, slechts zou verwaarloozen of tot zijn eigen nadeel gebruiken en misbruiken - uitoefent op eene wijze, welke die ultra voorzigtigen geheel het zwijgen oplegt. Een aantal hoogst achtenswaardige mannen, wier namen in deze voorloopige vergaderingen van kiezers ter spraak zijn gekomen, hebben verklaard, dat zij de taak, die hun mogt worden opgedragen, zouden aannemen. De bepaalde uitslag der stemming is nog wel met geene zekerheid vooruit te zien, maar alles dringt om te gelooven, dat de nieuwe Kamers op eene waardige wijs zullen zijn zamengesteld uit personen in alle opzigten bevoegd om daarin zitting te nemen. - Intusschen bleef het ministerie slechts voorloopig. De reden daarvan was, naar men vernam, een uitgebreid plan van bezuiniging, waarmede het zich op koninklijken last bezig hield, en na welks voltooijing eerst eene benoeming van een
definitief ministerie zou plaats hebben. Op verlangen des Konings werd dit plan, met zijne verklaring van zich over het geheel met de strekking daarvan wel te kunnen vereenigen, openbaar gemaakt. De besparing zou over het geheel omtrent twee millioenen bedragen, waarvan f 1,269,000 alleen op het departement van Oorlog zouden worden gevonden. Een andere aanzienlijke post van besparing staat in verband met eene op zichzelf reeds hoogst wenschelijke reorganisatie der regterlijke magt, welker tegenwoordige inrigting eene langdurigheid en kostbaarheid der regtsgedingen veroorzaakt, die menigeen het raadzamer doet achten van goed regt af te zien, dan het te handhaven. De provinciale geregtshoven benevens dertien arrondissements regtbanken zouden worden opgeheven, en de regtsmagt der overblijvenden als ook die der kantonregters uitgebreid, om aldus de voorname vereischten eener goede regtsbedeeling, spoed, onkostbaarheid en regtvaardigheid, zoo veel mogelijk te vereenigen. De geruchten van eene opheffing der twee ministeriën van Eeredienst hebben zich alleen in zoo verre bevestigd, dat deze opheffing in overweging genomen, maar onraadzaam geoordeeld is. Waarschijnlijk zal het echter later wel blijken dat de raad der ministers zeer wel uit zeven leden kan bestaan en die twee ministeriën onder de tegenwoordige Grondwet geheel overtollig zijn geworden, dewijl zij geene andere zaken ter behandeling zullen hebben dan die bij de departementen van Binnenlandsche Zaken en Finantiën zouden behooren, en derhalve het budget zonder eenig bezwaar kan ontlast worden van de traktementen van twee ministers en de pensioenen, die hun eventueel zouden ten deel vallen. De noodzakelijkheid van een groot aantal ministers wordt bovendien verminderd door het behoud van den staatsraad, hoezeer daarin eene vermindering van leden is voorgesteld; en eindelijk blijkt het aantal van personen, die alle vereischten tot het bekleeden der betrekking van Minister in
zich vereenigen, gering genoeg te zijn omte vreezen dat het bezwaarlijk zal zijn
| |
[pagina t.o. 475]
[p. t.o. 475] | |
Joseph, baron van Jellachich.
| |
| |
het negental steeds vol te houden. Dit is reeds bij het benoemen van het eerste definitieve ministerie gebleken, dat eenigen tijd na het openbaarmaken van het zoo even gemelde ontwerp van bezuiniging heeft plaats gehad en waarbij een der ministeriën nog weder voorloopig door eenen Minister van een ander departement moest worden waargenomen. Dit ministerie bestaat uit de leden van het voorloopige ministerie, met eene enkele toevoeging, namelijk uit de heeren: vice admiraal J.C. Rijk, als Minister van Marine; Mr. D. Donker Curtius, als Minister van Justitie; Mr. L.A. Lightenvelt, als Minister van Buitenlandsche Zaken; Mr. J.M. de Kempenaer, als Minister van Binnenlandsche Zaken; generaal-majoor J.H. Voet, als Minister van Oorlog; Mr. P.P. van Bosse, als Minister van Financiën; Mr. S. baron van Heemstra, als Minister voor de Hervormde Eerdienst, en G.L. Baud, laatstelijk directeur der culturen in Neêrlands-Indië, als Minister van Koloniën; terwijl het departement voor de R.K. Eerdienst eerst later aan den heer Mr. J.A. Mutsaerts werd opgedragen. Als iets vreemds wordt opgemerkt dat bij deze benoeming geene melding wordt gemaakt van eenen President-Minister, wien men bij een homogeen ministerie als een vereischte beschouwt.
Duitsche Staten. - Volgens de laatste tijdingen, die wij in ons vorig nommer konden mededeelen, was Weenen grootendeels door de keizerlijke troepen ingesloten, en scheen de democratische partij zich tot het uiterste te willen verdedigen. Hoewel dit niet is geschied, heeft de overgaaf der stad toch niet plaats gehad dan na eenen tegenstand, die aan de partij der reactie gewenschte voorwendselen aanbiedt tot de uitvoering harer voornemens. Wel verkondigen de Keizer, zijne ministers en generalen geene reactie te bedoelen en de verleende vrijheden in stand te zullen houden, voorloopig is echter de stad onder een militair despotisme gesteld, waarvan de aard genoegzaam blijkt uit de schertsende waarschuwing aan de burgers van Weenen, om zich allen rustig te houden, daar kanonnen geen onderscheid weten te maken tusschen goeden en slechten. - Onderscheidene deputatiën naar den Keizer te Olmutz, waren met dreigende antwoorden afgewezen, de hulp der Hongaren daagde niet op, Weenen werd geheel ingesloten en de toevoer van levensmiddelen afgesneden. Evenwel werd de opeisching van Windischgrätz, waarbij onder andere voorwaarden de uitlevering van zekere nader te noemen personen werd gevorderd, van de hand gewezen, en op deze weigering volgde een aanval op de voorsteden, die zoo heftig werd beantwoord, dat eenige regementen bijna vernietigd werden. Na het staken van den strijd besloot echter de gemeenteraad tot onderwerping, daar Messenhauser, commandant der burgerwacht verklaarde, dat aan geen krachtdadigen tegenstand meer te denken was. De troepen bezetten daarop de voorsteden en het glacis, waardoor de versterkte binnenstad van den kring harer voorsteden wordt afgezonderd. Doch thans deden de Hongaren eenen aanval op de troepen van Jellachich, hetgeen de verdedigers van Weenen bewoog om de wapenen weder op te vatten en de keizerlijke troepen met geschut te bestoken. Deze schending der geslotene overeenkomst werd door een
heftig bombardement der voorsteden beantwoord, en nadat de Hongaren met zwaar verlies tot den terugtogt waren genoodzaakt, moest de stad zich (31 October) op genade overgeven. Windischgrätz verklaarde haar
| |
| |
terstond in staat van beleg, verbood de uitgaaf van alle dagbladen, een enkel onder zijn gezag uitgezonderd, liet het zoogenaamde standregt afkondigen en eene huiszoeking doen, waarbij allen, die verdacht waren van zich bij de verdediging der stad op den voorgrond te hebben gesteld, in hechtenis werden genomen. Volgens het eerste gerucht zouden de arbeiders, die tot verdediging der stad gewapend waren, zich bij die verdediging in de voorsteden aan plundering, moord en allerlei gruwelen hebben schuldig gemaakt, doch integendeel waren het keizerlijke troepen, inzonderheid de Croaten, die op deze wijs hunne overwinning hadden gevierd, gelijk bevestigd wordt door eene publicatie van den keizerlijken generaal, waarin deze blijken van opgewondenheid worden vergoelijkt. Van de in hechtenis genomenen zijn, nadat de generaal van Welden tot bevelhebber in de stad was benoemd, velen weder ontslagen, maar ook een aantal, vooral studenten, onder de soldaten gestoken, (deze manier om zich van verdachte personen te gelijk te ontslaan en te verzekeren is in Oostenrijk nog wettig) en eenigen tot den strop veroordeeld, maar bij gebrek aan een scherpregter doodgeschoten, onder anderen Messenhauser, de commandant der burgerwacht, en Robert Blum, lid van het Duitsche Rijksparlement, die met een ander lid dier vergadering, Fröbel, door de bewegingspartij naar Weenen was gezonden, en naar het schijnt een werkzaam aandeel aan de verdediging der stad had genomen. Deze ter dood brenging, waardoor de tegenwoordige regering van Oostenrijk het Rijksparlement als ware het verloochent, heeft door geheel Duitschland een kreet van verontwaardiging doen opgaan; de heftigste leden der Rijksvergadering wilden dit bedrijf openlijk als eenen moord geschandvlekt hebben. Die vergadering heeft in haar besluit deze uitdrukking wel niet gebezigd, doch voor het overige zeer ernstig hare instemming met de algemeene verontwaardiging doen blijken. Zonder beraadslaging en met algemeene
stemmen heeft zij het volgende voorstel goedgekeurd: De Nationale Vergadering, terwijl zij voor de oogen van geheel Duitschland krachtig protesteert tegen het, met verkrachting der wet van 30 September, gevangennemen en ter dood brengen van Robert Blum, vordert van het rijksministerie nadrukkelijk, allen, die schuld daaraan hebben, ter verantwoording te roepen en te doen straffen. Op vele plaatsen zijn plegtige lijkfeesten gehouden, bij welke Blum verheven wordt als een martelaar, die voor de vrijheid is gestorven. - Intusschen heeft in het Moravische stadje Kremsiër de heropening der Oostenrijksche rijksvergadering plaats gehad, welker zittingen derwaarts zijn verlegd; en reeds terstond hebben de verschillende natiën hunne vijandige houding weder aangenomen. De troepen, welke niet noodig zijn om Weenen in bedwang te houden, rigten zich naar Hongarije, om aldaar het gezag des Keizers te herstellen.
Ook in Pruissen schijnt eene tot losbandigheid overgeslagene vrijheid haar eind te zullen vinden in de heerschappij van een willekeurig militair gezag. Den 30sten October had een der leden der constituerende vergadering het voorstel gedaan, ‘dat van het ministerie zou gevorderd worden alle krachten van den staat aan te wenden ter bescherming van de in Weenen bedreigde volksvrijheden. Onder beraadslaging werd de zaal belegerd door eene opgewondene volks- | |
| |
menigte, die met bedreigingen de aanneming van dit voorstel wilde afpersen, en na de verwerping daarvan door de burgerwacht met moeite werd verdreven. Het ontbrak reeds niet aan geruchten, dat de koning voornemens was de vergadering te schorsen of te verplaatsen, daar hij haar als niet meer vrij in hare beraadslagingen beschouwde. Een eerste stap ter volvoering van dit voornemen was het ontslag van den minister von Pfuel. Te gelijker tijd werd graaf Brandenburg belast met de zamenstelling van een nieuw ministerie, en aan de besturen last gegeven om bij het voorkomen van ongeregeldheden terstond de militaire magt te hulp te roepen, als zij niet dadelijk door de burgerwacht werden gedempt. De vergadering daarentegen stelde zich uitsluitend onder bescherming der burgerwacht, welker bevelheber openlijk een protest tegen den bedoelden maatregel liet aanplakken. Reeds had het voorgevallene eene spanning doen ontstaan, waardoor het niet overbodig was de burgerij tevens tot rust te vermanen Nog grooter werd die spanning toen de vergadering den koning bij een adres verzocht Brandenburg niet tot minister te benoemen, en deze gezind bleek om in zijn voornemen te volharden. Werkelijk werd Brandenburg, na eenige dagen vertoef, tot president-minister benoemd, aan het hoofd van mannen van denzelfden geest als hem niet ten onregte was toegeschreven. Daags na zijne benoeming verscheen hij in de vergadering met eene koninklijke boodschap, waarbij de vergadering tot den
27sten der maand werd geschorst om dan hare zittingen in het stadje Brandenburg te hervatten. Onder eene geweldige opschudding verklaarde de voorzitter, von Unruh, zich onbevoegd om die schorsing uit te spreken zonder de vergadering zelve te raadplegen, en Brandenburg verwijderde zich met zijne aanhangers, nadat hij de vergadering had gelast terstond uiteen te gaan. Deze nam integendeel een besluit dat deze boodschap onwettig was, de kroon het regt tot verdaging of ontbinding der vergadering niet bezat, en de ministers zich ongeschikt voor het bestuur hadden getoond en zich aan pligtverzuim hadden schuldig gemaakt. Van beide zijden ging men nu tot gedurig heftiger en stouter stappen over. De vergadering kwam den volgenden dag weder bijeen. De burgerwacht was intusschen door de regering gelast om zich tegen deze onwettige bijeenkomst te verzetten, maar had dit geweigerd, en zich bij de zaal geposteerd. Nu liet het ministerie een gedeelte der aanzienlijke, in de nabijheid van Berlijn vereenigde krijgsmagt in de stad rukken, en nadat de burgerwacht zonder tegenstand geweken was, de vergaderzaal bezetten. De leden scheidden, na het uitvaardigen eener proclamatie, waarin het volk tot eene rustige vastberadene houding werd vermaand. Den volgenden morgen, toen men weder zitting wilde houden, was de zaal gesloten en bezet. De president begaf zich daarop met de aanwezige leden naar het hôtel de Russie en des namiddags naar de zaal van de schuttersgilden. Op denzelfden morgen werd de burgerwacht, wegens hare verdediging eener onwettige vergadering, ontbonden en hare ontwapening gelast. In de namiddag-vergadering werd dit besluit wederom voor onwettig verklaard en tot een nieuw beroep op het volk besloten. Blijkbaar had de regering gewapenden tegenstand verwacht en alles voorbereid om de stad in staat van beleg te verklaren en een militair schrikbewind te vestigen; en hoewel zij in een opzigt teleurgesteld was, dewijl er geen gewel- | |
| |
dig
verzet werd beproefd, werd niet te min de staat van beleg afgekondigd en de generaal von Wrangel met het gezag over Berlijn bekleed. In de volgende zitting der vergadering verklaarde zij wederom den staat van beleg voor onwettig, en bij de opheffing bleef de vice-president met twee secretarissen en eenige leden in de zaal, dewijl het gerucht liep dat de regering deze zou laten bezetten. Werkelijk verscheen spoedig eene afdeeling soldaten om het gebouw te doen ontruimen. De aanwezigen verklaarden echter niet dan voor ligchamelijk geweld te zullen wijken, en de soldaten waren genoodzaakt, hoewel met blijkbaren tegenzin, de leden bij den arm de deur uit te brengen en den vice-president met zijnen stoel weg te dragen. Eene herhaling van zulke tooneelen begreep men echter zou de waardigheid der vergadering benadeelen, en in de volgende zitting, in het raadhuis gehouden, dat daartoe door het gemeentebestuur was afgestaan, werd in omvraag gebragt om de zittingen, die nu reeds tweemaal gewelddadig verhinderd waren, te schorsen, doch te Berlijn vereenigd te blijven; wederom verscheeen de militaire magt en thans was het de voorzitter von Unruh zelf, die zich met een protest, hetwelk de uitvoerders der ministeriële maatregelen blijkbaar bedremmeld maakte, met geweld liet verwijderen. Nog eene zitting werd echter gehouden in het hotel Mielenz, de gewigtigste van allen, dewijl daarin het ministerie Brandenburg onbevoegd werd verklaard om over de gelden des lands te beschikken en daarom de burgers gelast het betalen van belastingen te weigeren tot aan het herstel der wettige orde van zaken. Van beide zijden heeft men derhalve, zich steeds op regt en wettigheid beroepende, al stouter en stouter stappen gedaan, en voor als nog heeft de regering de overhand behouden. Wel zijn nog gedurende de zittingen der vergadering een aantal adressen aan haar ingezonden, waarbij haar gedrag werd goedgekeurd en haar ondersteuning beloofd werd, van andere plaatsen heeft echter de regering
dergelijke adressen ontvangen. De weigering der belastingen is in sommige steden voor ernst opgenomen, onder anderen te Breslau, waar het volk het gemeentebestuur de goedkeuring van dezen maatregel heeft afgedwongen; doch algemeen wordt deze maatregel afgekeurd, als gelijkstaande met het inroepen eener geheele regeringloosheid. De ontwapening der burgerwacht, waarbij men bloedige botsingen had gevreesd, gaat langzaam maar ongestoord voort. Intusschen is ook het standregt afgekondigd, en hoewel verscheidene hoogere en lagere ambtenaren hunne medewerking tot deze maatregelen van de uiterste gestrengheid en twijfelachtige regtvaardigheid en wettigheid hebben geweigerd, heeft de regering na hunne afzetting, terstond gedienstige werktuigen genoeg gevonden om hunne plaatsen te vervullen. Het Duitsche Rijksbestuur heeft bij deze verwikkelingen eene houding aangenomen, die deszelfs ware magteloosheid op nieuw doet blijken. Reeds in de eerste dagen van spanning had het eenen commissaris naar Berlijn gezonden, die geheel onverrigter zake terug gekomen is, en de ophelderingen, die het ministerie aan de Rijksvergadering heeft gegeven, schijnen niets anders aan te duiden dan dat het den loop der zaken slechts zal afwachten. De Rijksvergadering heeft aan de Berlijnsche aangelegenheden verscheidene zittingen gewijd, die weder vrij onstuimig waren. De radicale leden hebben eene toespraak aan de Pruissen gerigt, waarin de handelwijs der constitueerende verga- | |
| |
dering wordt goedgekeurd; de meerderheid daarentegen kent den koning het regt tot het schorsen en verleggen dier vergadering toe en verklaart het besluit tot weigering der belastingen voor onwettig en nietig, evenwel de tusschenkomst van het centrale bewind verlangende, om in Pruissen een ministerie te doen benoemen, dat het vertrouwen des volks bezit. De Rijksbestuurder heeft, naar aanleiding van dit besluit, eene proclamatie aan geheel Duitschland gerigt, waarvan de eigenlijke inhoud deze zinsnede is: Ik zal in
volledige overeenstemming met de Rijksvergadering te werk gaan. Ik zal de voltrekking van het besluit niet dulden, hetwelk, door het niet doen heffen van belasting, het welzijn van geheel Duitschland bedreigt. Ik zal ook den waarborg voor de regten en vrijheden van het Pruissische volk doen gelden. Deze zullen onverkort blijven, even als die van onze andere Duitsche broeders - Weldra - heet het ten slotte - zal het werk der grondwet voleindigd zijn, en ons heerlijk vaderland, in éénheid en vrijheid, groot en magtig wezen. - Het is voor Duitschland te hopen dat de Rijksbestuurder deze beloften zal kunnen vervullen. Zijne middelen in aanmerking nemende is er zeer aan te twijfelen. De beraadslaging over de Duitsche constitutie, die van tijd tot tijd is voortgezet, heeft onder deze omstandigheden, weinig aandacht getrokken.
Frankrijk. De worsteling om het presidentschap der republiek brengt thans alle hartstogten in beweging. Bij de herziening der reeds aangenomene constitutie werd bepaald, dat de president op den 10 December zou worden verkozen; doch waarschijnlijk zal de uitslag der verkiezing niet voor den 20 bekend zijn. Het aannemen van een voorstel om een volledig verslag te vorderen van de uitgaven der vroegere voorloopige regering, heeft Goudchaux, die zich heftig daartegen had verzet, zijn ontslag doen nemen als minister van Financiën. Trouvé Chauvel, zijn opvolger, heeft daarop eene gewijzigde begrooting voor het loopende jaar aangeboden, die de verbazende hoogte van 1800 millioenen heeft bereikt; hoeveel honderd millioenen dit echter wel misrekend zal zijn en het te kort derhalve meer zal bedragen is moeijelijk te zeggen. Na den afloop dier eerste herziening der constitutie, waarin hier en daar aanmerkelijke wijzigingen zijn gebragt, is het geheel nogmaals in overweging genomen en heeft de partij der socialisten nog eene poging aangewend om het zoo veel besprokene regt op den arbeid te doen erkennen, doch, gelijk te verwachten was, zonder ander gevolg dan onstuimige woordenwisselingen. Eindelijk is de constitutie, gelijk zij laatstelijk was gewijzigd, met zeer groote meerderheid van stemmen goedgekeurd. De afkondiging daarvan werd eenige dagen later gevierd met een prachtig feest, hetwelk door het slechte weder zoodanig mislukte, dat de daarvoor te Parijs besteede 100,000 francs als in het water geworpen beschouwd moesten worden. Aan den anderen kant dringt de nationale vergadering op bezuinigingen aan; bij de beraadslaging over de begrooting zijn vele traktementen van ambtenaren verminderd, doch men kon te gelijk zichzelven niet verbloemen, dat de gezamenlijke som, welke aldus kan bespaard worden, bij vergelijking zeer onbeduidend is. De zittingen der vergadering leveren weinig belangrijks meer op en worden door de leden zoo traag
bijgewoond, dat de voorzitter reeds eenmaal eene stemming, en wel over een der gewigtigste onderwerpen, welke sedert geruimen tijd
| |
| |
waren behandeld (de vergoeding aan de schuldeischers der spaarbanken) voor nietig heeft moeten verklaren, daar het bleek dat het getal aanwezige leden ontoereikend was. Het getal der met verlof afwezigen bedraagt omtrent 300. Thans zijn echter allen opgeroepen om de zitting bij te wonen waarvan generaal Cavaignac zijn aanblijven of aftreden afhankelijk heeft gemaakt. De tegenstanders zijner candidatuur voor het voorzitterschap zijn met nog meer scherpheid dan vroeger teruggekomen op de beschuldiging als of de generaal in zijn eigen belang de troepen zou hebben weêrhouden van ten tijde der Junij-gebeurtenissen den opstand terstond te dempen. Zeker is het dat toenmaals eene nalatigheid heeft plaats gehad, die bezwaarlijk aan iets anders dan voorbedacht opzet is te wijten. Tot nog toe hebben de leden van het toenmalige bewind en de generaal (te dier tijde minister van oorlog) zich slechts vergenoegd met driftig en verontwaardigd de schuld van zich af en daardoor op elkander te werpen. Thans echter schijnt men wederzijds voornemens te zijn om tot wezenlijke openbaringen en bewijzen te komen, waarvan de uitslag misschien gelijktijdig met het in het licht verschijnen van dit nommer door de dagbladen zal worden berigt. De eenige kandidaten, die thans eenige kans op het voorzitterschap schijnen te hebben, zijn Cavaignac en Lodewijk Napoleon, en de waarschijnlijkheid, dat deze, ondanks zijne onbeduidendheid, zal worden benoemd is zeer groot geworden. Het landvolk in de departementen en soldaten, nog dweepende met den naam Napoleon, willen van niemand hooren dan van den zoogenaamden ‘neef van den oom.’ Zelfs vele mannen van naam en invloed ondersteunen hem, niet dewijl zij hem bekwaam of geschikt achten, maar alleen om de verkiezing van Cavaignac te verhinderen, of uit andere bijoogmerken, daar zijn presidentschap door velen beschouwd wordt als de eerste stap om tot den monarchalen regeringsvorm terug te keeren. Betreurenswaardig is het, dat
door de wederzijdsche voorstanders der mededingers geene middelen worden versmaad om den tegenstander van hunne partij in minachting te brengen. Afkomst, bijzonder leven, huiselijke omstandigheden, alles wordt met de ergerlijkste onbeschaamdheid beklad en verguisd, waardoor de zedelijke invloed van het toekomstige hoofd der regering waarschijnlijk reeds bij voorraad zeer ondermijnd wordt.
Engeland. - O'Brien en zijne medeveroordeelden hebben lijfsgenade ontvangen. Het blijft echter nog onzeker hoe zijn regtsgeding zal afloopen, daar de uitspraak of er redenen zijn om het vonnis te vernietigen nog te gemoet wordt gezien. De berigten uit Ierland zijn bij afwisseling helderder of donkerder gekleurd, nu spreken zij van nog voortdurende opschuddingen en gewapende benden, dan van het volkomen herstel der rust. In een enkel opzigt blijven zij steeds eenstemmig, namelijk wat den treurigen toestand der bevolking van het platte land aangaat, die in den naderenden winter eene ellende doet te gemoet zien, grooter dan dit rampzalige land nog gekend heeft.
|
|