| |
| |
| |
Lexicon manuale, of: Handwoordenboek voor den Tijdspiegel. (Zie Tijdspiegel 1846, bl. 363.)
Drank. Drinken, als het zusterwerk van eten, de voorwaarde voor ons physisch bestaan, en derhalve zieleleven, is - vooral in eenen warmen zomer, zoo als deze - weldaad en behoefte tevens. Bij het drinken erkennen wij, even als bij de eerste stamouders, eenen staat vóór en na den zondenval. De supralapsarii, bovenvaldrijvers, en de infralapsarii, benedenvaldrijvers, zijn ook hier terug te vinden. Het drinken om den natuurlijken dorst te lesschen, behoort tot den staat der oorspronkelijke onschuld; wordt bij het onschuldig woordje drank, het hideuse bijvoegsel: sterk, geplaatst, dan is de mensch in den staat der zonde. - De eigenlijke uitvinder der sterke of gebrande dranken is helaas! nog onbekend; waren de menschen reeds vroeg ge- | |
| |
noeg beschaafd geweest, dan zouden wij, naar de ondervinding van onzen tijd, de eerste smidsbazen, Meesters tubalkaïn enz. als voorstanders der sterke dranken kunnen begroeten; want het warme werk eischt verwarmend vocht. De afschaffings- en matigheids-genootschappen presenteren zich met hunne petitiën aan de menschheid, en verzoeken u niets te drinken, waarin de spirituele elementen de bovenhand houden, juist omgekeerd als in de godgeleerde wereld, waar het spirituele en geestrijke wordt aanbevolen, dikwerf ten koste van het verstandelijke en rationele. - Dit verzoek is allezins billijk. - Eene benevelde, half dronken Christenwereld tuimelt van den regten weg af, en verliest haar evenwigt. 't Is vreemd, dat de Britten, die, zoo als bekend, het Christendom tegelijk met den brandewijn onder de heidenen hebben ingevoerd, thans het Christendom wederom bezigen, om den brandewijn te bestrijden; men denke hier aan hunne belangeloosheid. - 't Is mode geworden om den jenever in den grooten en kleinen ban te doen; als fatsoenlijk man mag men
zich aan roode en witte champagne, aan echte dry madera, of bloedroode port, zeer geoorloofd, zeer te buiten gaan; mits men als lid van de matigheid den jenever in de hel verwensche. - Men drinkt extra-bedwelmende toasten op het bloeijen der niet drinkende mannen, wel te verstaan, alleen die jenever en eenige likeuren veroordeelen. Jammer dat het Koningsbier van den Oorsprong den oorsprong van het kwaad niet wegneemt; jammer dat men de menschen niet dwingen kan, om de lippen te sluiten,
| |
| |
en de oogen, wanneer zij de Charybdis op de hoeken der straten de verleidelijke quasi wijn, inderdaad jeneverhuizen voorbijsnellen. En toch, men moet als fatsoenlijk man, ten minste, de matigheids-genootschappen uitwendig patroniceren. De doodzonde, om eene enkele teug jenever over de lippen te laten gaan, geldt zwaar bij hen, die gelooven, dat eene gedwongene onthouding eene groote verdienste is. - O! menschen, die alles denkt te verbeteren en te effenen door de gewaande tooverkracht der genootschappen, Christenen! gaat bij de oude Spartaansche Heidenen in de school, en laat uwe kinderen, die nog nooit jenever geproefd hebben, den ellendigen dronkaard zien; maakt de kinderen, voordat zij door de jeneverpest aangestoken zijn, tot leden der matigheids-genootschappen. Leert ze niet alleen, om hoog en laag, en hard en zacht te zingen; maar begint dáár met uwe afschaffings-theoriën. - Overtuigt uwe leden, dat ze liever niet drinken moesten; maar dwingt ze niet; want daardoor dwingt gij ze, om uwen dwang te ontvlieden. - Zoude men ook hier niet ijveren met onverstand?
Droom. Een vaderlandsch geleerde heeft in eene redevoering: over het leven, als de schaduw van eenen droom, gehandeld, en daardoor de levende droomers nog eenigzins lager geplaatst. Te regt. Voor velen is het leven als een droom nog te goed; want somtijds geschieden er in eenen droom - men denke aan den middernachtsdroom van shakespeare - zeer aardige, geestige dingen, en er worden zeer
| |
| |
verstandige overleggingen gedaan, terwijl de droomers, die zich verbeelden te werken, hoogst ongerijmde handelingen bedrijven. Als iemand b.v. droomde, dat hij met een' grooten, ledigen geldzak in de handen, en eenige cijfers op een papiertje daarnevens, op eenmaal den zak tot bovenaan gevuld zag, men zoude zeggen: dat is een malle droom! En nu onze effecten-speculanten? Zijn zij wakend, of droomend? Men spreekt gewoonlijk, in de uitgebreide droom-rhetorica, van den droom der liefde, mede van den droom der waarheid. Een enkele spreekt van Waarheid en droomen. Wij zouden er in ons woordenboek bijzonder gaarne bijvoegen: den droom der eer- en geldzucht. Want de droom der liefde heeft, ook wanneer men beweert, dat dezelve na de wittebroodsweken is uitgedroomd, toch eenige en dikwerf vele realiteit. Als de lieve kinderen, bij twee of drie tegelijk, mede helpen opeten, wat de ouders hebben op te disschen, dan blijkt het, dat deze droom eenige gevolgen heeft. Maar de eerzucht? bij auteurs, geleerden, of dichters, die dikwerf noch bij auteurs, noch bij de geleerden mogen geteld worden, is de droom zeer lastig, en het ontwaken zeer pijnlijk. Gewoonlijk moeten de hairen eerst eenigzins grijs, en de gedachten eenigzins rijp zijn geworden, voordat men uit den droom opspringt, en zich de oogen uitwrijft. Men is, zoover wij weten, nimmer zoo stoutmoedig geweest, om den dood (zie het woord in de vorige aflevering) mede een' droom te noemen; veeleer een ontwaken uit den levensdroom, en evenwel, hoe naauw zijn dood, slaap, en droom verwant? Wij
| |
| |
wenschen om den wille van zeer velen, die wij bij name zouden kunnen noemen, dat ze in het graf niet blijven voortdroomen, wat zij hier op aarde, gedurende een handvol jaren, hadden gedroomd. O foei! wanneer heerschzuchtige vorsten, ijdele, geblankette vrouwen, ondeugende losbollen, eerzuchtige recensenten, of inhalige staatsdienaren, hunnen levensdroom dadelijk tot hunnen grafdroom maakten! Dat ware niet te wenschen, en is niet te verwachten, reeds niet volgens de gelijkenis van lazarus en den rijken man, waarheen wij onze levende droomers, ten slotte, ernstig verwijzen.
Drukken. Is een woord, geheel geschikt voor onze eeuw; want men zoude het menschdom, zeer wijsgeerig, kunnen verdeelen in hen, die drukken, en die gedrukt worden; b.v. vorsten en ministers in den actieven, werkenden, de volken in den passieven, lijdenden zin. - Voorts wordt de beurs, de effecten, de markt, alles wordt gedrukt, om naderhand de drukkers, door de opspringende veerkracht te verrijken. Ook menschen drukken enkele menschen, b.v. de hoofdambtenaren hunne onderhoorigen, de oudere collega's de jongeren, de oud-studenten de groentjes. Met één woord: alles drukt, of wordt gedrukt; maar indien wij het woord, gelijk onze lezers, die gedrukte bladen voor zich zien, in eenen anderen zin nemen, dan is de drukker de groote man, de hoofdspil van onzen tijd. Waren er geene drukkers, de geheele geleerde, staatkundige, liberale, of serviele wereld, zonk in elkander, en de oude bajert keerde terug. - Men ver- | |
| |
zoekt, bij de geringste aanleiding, om de aanspraken, de verhandelingen, de moties te laten drukken, dat wil zeggen: om dezelve eens met scherpen blik te kunnen critiseren, en het gedrukte blad door het nijdige oordeel andermaal te drukken. Om die reden is het een heil voor ons geslacht, dat niet alle leerredenen, vooral de geimproviseerde, dadelijk door eene Daguerreotype-drukkerij worden bewaard voor de lezende en critische wereld, hoewel het getal der gedrukte preeken, zoo als het konijnengebroed, onafgebroken toeneemt. - Enkele menschen komen uit de hand des Scheppers als proef- en plaatdruk. Zeer velen worden weldra misdruk, anderen weder de getrouwe afdruk van oudere meesters, met al de taal- en spelfouten. De drukpers is eigenlijk de koning der wereld, of de koningin, taalkundig, de victoria, die blijft regeren. Zij neemt haren prins albert niet altijd uit de liberalen, somtijds uit de zeer servielen. Vreemd en niet vreemd is het, dat men de uitgevers, waarin de drukkers
als verborgen liggen, vervolgt, veroordeelt, gijzelt, en de schrijvers niet kan, of niet wil vinden. De censuur, de oude plakmonarch, laat zich zelfs in onze beschaafde en verlichte eeuw niet zoo gemakkelijk verdrijven dan de oude schoolplakmonarchen. Drukken wordt een gevaarlijk ding, vooral wanneer men geene gedrukte, maar eene vrije ziel mede heeft gebragt op deze wereld, in het dikwerf gedrukte ligchaam. Er is een groote troost, lezers, voor allen, die gedrukt worden, en eene groote gedachte voor hen, die drukken, deze: de Oppercensor, die geene koninklijke of ministeriëele aanstelling be- | |
| |
hoeft, ziet uit den hemel op alles neder, en geeft eenen iegelijken - wanneer - dit blijve zijner wijsheid overgelaten, naar zijne werken, gedrukte, of ongedrukte.
Duivel. Elk onzer lezers stelt het grootste belang in dezen onbekenden persoon, die in geen boek, in geen leerstelsel, in geen hartstogtelijk gesprek, kan ontbreken. De vreemde trek naar het contrast is bij ons, Adamskinderen, zoo sterk, dat wij naast het goede, liefderijke Wezen, dat alles verzorgt, ons niet kunnen tevreden stellen zonder den magtigen concurrent, den vorst der duisternis, den grooten onbekende, niet walter scott, maar den albederver, den alverstoorder. Van welk eene zijde gij het menschelijk geslacht beschouwt, als theologische, romaneske, aesthetische, kunstlievende, tooneelmatige, dramatische, of poëtische wezens - de duivel kan niet gemist worden. Hij laat zich niet vertegenwoordigen of representeren, hij moet er zijn, en de opvolgende geslachten hebben, als kiezers, telkens weder den Satan ingekozen, zelfs dan, waar men vermeende, dat hij voor eenigen tijd als emeritus kon rusten. De duivel neemt tot heden toe, in der menschen voorstelling, geen emeritaat of non-activiteits-pensioen aan. Daar zoude een groot gebrek ontstaan in al de quasi-werelden, de geleerde, de ongeleerde, de roman- en kunstenaarswereld, indien de oude boksvoet, als een uitgediend ambtenaar, werd afgekeurd, en op stal gezet. Neen! alleen de duivel zoude den duivel geheel en voor altijd kunnen uitbannen. Wij mogen ons hier niet met het vraagstuk inlaten, in hoeverre de heden- | |
| |
daagsche godgeleerdheid zich zoude kunnen ontslaan van den alouden zielenbederver, die ten minste op eene zeer gemakkelijke wijze den oorsprong van het zedelijk kwaad oplost, en hier, als professor in de Algebra, het moeijelijke werkstuk oplost, en, zoo als lodewijk de xiv: l'état c'est moi, op zijne beurt zegt: het kwaad ben ik. Zoodra wij weten, hoe magtig gaarne de menschen, die zelven personen zijn, alles verpersoonlijken, b.v. de deugd, de waarheid, het vaderland, den
koophandel, de hoop, de liefde, de beurs, de gierigheid, het geloof, en de roos, dan is het als om met de handen te tasten, dat men ook het kwaad, dat van den keizer tot in den bedelaar werkt en woelt, als persoon buiten den mensch schept, en zich bevlijtigt en onledig houdt, om den grooten onbekende van alle zijden te perfectioneren, te decoreren, te volmaken, zoodat men eindelijk een' volmaakten duivel heeft gevonden. Gij weet, hopen wij, lezer! welke diensten de dichter göthe aan den vorst der duisternis heeft bewezen, en hoezeer mephistopheles the pattern, het zuiver gestoken monster is geworden van al de volgende duivels, waarbij Robert le Diable en zijn geheel geslacht nog zeer achterstaat. - Gelooven wij dan, al ware het eeniglijk om den wil der kunstenaars en dramaturgen, aan een' behoorlijk gepatenteerden, en voor onze eeuw geschikten, aan een' fashionabelen satan, die zich misschien nog vóór het einde dezer negentiende eeuw zóó populair zal maken, zich zóó fatsoenlijk, zóó diplomatisch zal gedragen, dat men ZEd. een kruisje, een lintje, of ten minste een medaille schenkt, en onder de rid- | |
| |
derschap van het beschaafde Europa eene plaats vergunt. - Men worde toch eens zoo onpartijdig jegens den veelnamigen onbekende - noem hem Loke, Asmodeus, Ahriman, Beëlzebub, alle welbekende eernamen, - om zijn' rang en staat te maintineren. Zorgen wij intusschen om zijn' invloed te beperken, wanneer menschen, die zelven iets van den duivel hebben, zijne magt misbruiken, om hunne magt te bemantelen. Zoo laat ons den duivel helpen uitbannen, is het niet met bidden en vasten, dan met tong en pen. Geef mij de hand, lezer! en beloof ons in dezen ver-duivelden tijd, om van uwe zijde te doen,
wat ge doen kunt en moet, als een braaf Christenmensch. Belooft ge dat?
Dweeper. Wanneer de overdrijving het kenmerk van onzen tijd is, moet de wereld met dweepers en dweepsters vervuld zijn; want elke overdrijving is dweepen. - Men dweept met de liefde, met de trouw, ja, soms met paarden, honden en vogeltjes, niet het minst met de eigene kinderen. In het beeld van den dweeper ligt eene geestelijke krachteloosheid, fletse oogen, bleeke wangen, hangende hoofden, meestal sluike hoofdhairen, met één woord: die moeijelijk te beschrijven voosheid en flaauwheid, waarmede zich altijd, zonderling genoeg, een gronddenkbeeld van laauwe water- en- melk verbindt. - De zoete woorden en gebaren, en dat geheele ontzenuwde ziels- en ligchaamsbestaan is zoo kenbaar, dat de dweeper zich daardoor ex professo legitimeert. De godsdienstige dweeper is gewoonlijk van eenen poëti- | |
| |
schen aanleg, waarom men ook in de dweepachtige werken, meest altijd, die dichterlijke, en wel eens walgelijke, meest zeer zinnelijke voorstellingen ontmoet, waar het vleesch eene zeer groote rol speelt. - Men denke aan het hart van maria, de liefdevlammen van jezus, aan het kussen en omhelzen des Zoons, aan de bruiloft met al de annexen, en het bruidsbed der geestelijke, oud-Christelijke wereld, alwaar de grenslijn tusschen geest en vleesch geheel verdwijnt. - De Cholerische dweeper, die zoo gaarne generaal-inquisiteur zoude willen worden, is eerder te dulden, dan de fletse, melancholische; hij tast ten minste regts en links door, en, hoewel ijverende met onverstand, zoo is er nog vuur en kracht in den man, en wij willen hem somtijds een eind naloopen, wanneer hij zichzelven, in vollen draf, voorbijloopt. Dweepsters zijn gevaarlijk voor zwakke, weinig beduidende mannen, die aan het lijntje loopen, en door een paar vrouwelijke blikken, of een' enkelen handdruk geheel geregeerd worden. - Weldra volgt de anders verstandige en onderzoeklievende man, wanneer hij geene
zielskracht heeft, de schoone dochter eva's, en men dweept als om het hardst. De vrouw, als vrouw, is reeds eene geborene dweepster: - oordeelen, schiften, onderscheiden, bepalen - dat ligt buiten haren gezigtseinder. Zij worden gaarne, als zoete kinderen, heen en weder gewiegd in een' zoeten zwijmeldroom, en ondeugende of vrouwelijke mannen trekken onophoudelijk aan het wiegenkoord. Oude vrijsters staan, bijna zonder uitzonde- | |
| |
ring, aan het gevaar bloot, om met den Hemel en wat daar is, eene zekere intieme connectie aan te knoopen, en alleen de Hemel weet, hoeveel vleeschelijks hier in de geestelijke zusters werkt en woelt, zonder dat zij, de goede schuldelooze wezens, daar het minste begrip van hebben.
Dwang. dwingen. 't Ligt in den aard van ons menschen, om eerst tot het goede gedwongen te worden, voordat wij het uit eigene wilsbepaling wenschen te verrigten; b.v. het betalen van belastingen; grondlasten en personeel; - het houden van beloften, het nakomen van contracten en verbindtenissen, het vrijwillig deelnemen aan leeningen. - Tot al deze goede dingen moeten de menschen gedwongen worden; - men noodigt ze uit, maar weet wel, dat dit niet zeer veel helpt. De staatkunde wordt voortreffelijk toegelicht door dien bedelaar in Gellert's Fabelen, welke zeer beleefd tot den rijken man in zijn kabinet trad, en om eene aalmoes vroeg, maar tevens een' ontblooten degen, als argumentum ad hominem, een bewijs op den man af, in handen had:
Mijn smeeken zal uw ziel bewegen,
Gij ziet, ik vraag u niets met schaamtloos onbescheid:
Neen; ik verlaat me alleen (hier wees hij hem den degen)
Alleen op uw liefdadigheid.
Die laatste, gemoedelijke dwang wordt door den wijzen Staat mede toegepast, en niet zonder vrucht; eindelijk zien de menschen eerst op den degen, dan in hun geldbuidel, dan slaan sommigen nog daaren- | |
| |
boven het oog ten hemel, en als dit alles is geschied - is het vaderland gered! Maar ook in meer wetenschappelijke betrekking is de dwang thans het middel om de wereld te behouden. Van waar anders het zoo volstrekt onmisbaar staats-examen, het monsterdier in ons letterkundig vaderland, de Centaurus, de Minotaurus, die dit warme jaar te Arnhem de jeugdige Theseussen bedreigt? - Zoude iemand kunnen gelooven, dat zonder dezen letterkundigen dwang, in het vervolg, kerk, staat, pleitzaal behoorlijk konden bevolkt worden met leidslieden, die geen staatsexamen hadden afgelegd? Niemand wage zulk eene roekelooze vooronderstelling! - Ook in de Godgeleerde, groote, en niet groote wereld, heerscht het inquisitiebeginsel van den dwang - compelle eos intrare - dwing ze - de gasten van de straten en landwegen, om in te gaan (zie lucas Hoofdst. XIV), dwing ze om in te gaan in het dwangbuis der formulieren, in het staatsiekleed van een stelsel, in den ijzeren halskraag der belijdenisgeschriften; dwing ze, ook hen, die vrije geesten en heldere hoofden hebben, om op het graf van lang verstorven oudvaders, met geblinddoekte oogen en geboeide handen, den vrijwilligen eed van getrouwheid afteleggen, en dan maak oog en hand vrij, en jaag de jongens, of jonge mannen naar een' kansel, gemeente, pastorie. Gij hebt ze gedwongen - zij zijn gevangen. - Nog eens, leve de gulden stelregel:
|
|