| |
| |
| |
Maatschappijen en genootschappen.
De philanthropie, de man in de hoofdstad, en het y-water.
Te water! Te water!!
Er is binnen de hoofdstad van Oud-Nederland zeer veel belangrijks te zien, te hooren, te zoeken, te vinden, en dus ook te beoordeelen. In zekeren zin is Amsterdam, zoo niet het hart van het land, dan toch de Aorta (de groote slagader), waardoor het ligchaam lucht en leven verkrijgt. Wilt gij, uit een financieel oogpunt, Amsterdam en Rotterdam de twee longen noemen, waardoor het waterdier, Nederland, lucht schept, 't is ons wel: de operatie der stoomwegen vereenige dit longenpaar naauwer, opdat hetzelve meer eenparig werke. Onder de vele belangrijke zaken, welke de hoofdstad aanbiedt, behoort almede een enkel man of heer, of, wat in deze beide woorden ligt opgesloten, een mensch, en wèl een zeer menschelijk mensch,
| |
| |
homo vere humanus, die sedert ruim zes jaren zich met der woon aan Amstels boorden heeft nedergezet. Vele menschen nu komen in de hoofdstad, en verlaten dezelve, waaronder de nieuwgeborenen en de jonge of oude dooden, natuurlijk, het grootste getal uitmaken. Van velen onder deze velen wordt niet veel notitie genomen, omdat zij geene bijzondere notitie waardig zijn, uitgenomen de Couranten-advertentiën. Weinigen werken gunstig en krachtig op hunnen tijd terug; onder deze weinigen zijn alweder de meesten, die daarmede bijzondere oogmerken van eigenbelang of eigene verheffing verbinden, onder den dekmantel van vaderlands- of hoofdstads-liefde - zij, bij wie de berekening wat er aan deze of gene onderneming te winnen, te verdienen is, bij hen op den voorgrond, voor het publiek op den achtergrond staat. De merkwaardige mensch, wien wij hier op het oog hebben, de homo humanus, maakt eene uitzondering. Als hij eens dood is, zal er eene lofrede op hem worden uitgesproken, waarin deze Apostolische zinsnede moet voorkomen: ‘hij zocht niet het zijne, maar wat eens anderen was.’ De man heeft eene bijzondere organisatie medegebragt, om voor volksheil, volksverlichting, volkswelvaart te zorgen; het is hem tot eene tweede natuur geworden, om daaraan te arbeiden; hij is eene bewegende kracht geworden, de vis motrix onder vele trage geesten, in trage ligchamen besloten, die het voorregt hebben, om thans de wereld te bewonen, zonder dat zij naar het voorregt dingen om de wereld te verbeteren. De merkwaardige man in de hoofdstad
| |
| |
heeft zekerlijk, zoo als dit in den gewonen regel gaat, het hoofd, het torscht reeds meer dan vijftig jaren - hier en daar gestoten. - Gelukkig dat hij aan een edel gemoed een hard hoofd paart; een Vriesch hoofd, dat tegen een stootje kan, en niet aanstonds buigt, wanneer eenig voorgesteld doel schijnt te mislukken. Hij heeft daarenboven het voorregt ontvangen, om wel te kunnen spreken, waaronder wij niet verstaan de schoolsche of academische welsprekendheid, welke onder den last van rhetorische figuren zucht, gelijk onze moderne dames, in het keurslijf geprangd, naar lucht snakken. Neen, hij spreekt, wat hoofd en hart hem voorschrijven, en daar beide wel geplaatst zijn, en onderling harmoniëren, is hij welsprekend, en nog te meer, omdat hij door zijn spreken altijd het een of ander volksheil bedoelt, en de bijzondere gewoonte heeft om niet op te houden met spreken, voordat het doel ten minste eenigermate bereikt is. Daarom wordt de man in de hoofdstad door vele andere menschen en mannen, binnen en buiten de hoofdstad, zeer scheef beoordeeld. Velen kunnen zich tot heden toe niet vereenigen met de voorstelling van iemand, die onafgebroken tot heil van anderen werkt, dikwerf met verloochening van eigen rust en voordeel. Zulk een persoon schijnt veeleer in de ideale wereld te huis te behooren, en toch, wij verzekeren dit onze lezers, de man in de hoofdstad bestaat werkelijk. Gij kunt hem bijna dagelijks dáár wandelende ontmoeten; hij is ook gemakkelijk te herkennen, want eigenaardige menschen hebben iets, dat hen uitwendig af- | |
| |
teekent en onderscheidt. Gij kunt hem des winters hooren verhandelen; des zomers neemt hij de kans waar om hier of daar buiten 's lands iets te ontdekken, 't geen tot bevordering van het heil zijner landen stadgenooten kan dienen; ja, de man in de hoofdstad is zóó bekend, dat wij voor de meeste lezers van ons Tijdschrift zijnen naam niet behoeven te noemen, en wij zijn
om zijnentwil opregtelijk verheugd, dat zijne bekendheid voornamelijk aan zijne menschenliefde, anders gezegd: philanthropie is toe te schrijven. Daar zijn zeer weinigen, wien het ridderkruis zoo zeer past op het eenvoudige kleed, dan hem; want hij poogt het groote, zware levens- en lijdenskruis, 't geen anderen drukt, bovenal hen, die tusschen vier groote, dikke, hooge muren, zuchten of vloeken, te verligten; daarom mag hij het kleine, ligte kruisje niet alleen dragen, daarin ligt weinig verdienste, maar ook vertoonen; terwijl menigeen beter deed, hetzelve aan de binnenzijde onder de voering van den rok te verbergen. Hoe verschillend dan nu het oordeel over den merkwaardigen man in de hoofdstad moge uitvallen, dit is zeker, dat hij reeds dikwerf het goede gezocht, gevonden, aanbevolen, en eindelijk gesticht heeft, eene bezigheid, welke althans niet minder waarde heeft, dan om aan den voet van eenen troon rond te kruipen, of om het leven door te luijeren, of coupons te knippen, of zichzelven doodarm te speculeren.
't Was op den 5den Junij dezes jaars, op den eersten warmen zomeravond, welke door zoo vele andere warme dagen is gevolgd, dat de man in de hoofdstad zich
| |
| |
begeven heeft uit zijne woning, gij kunt haar vinden op de Heerengracht, bij de Wolvenstraat, naar de nieuwe bad-inrigting aan het Westerdok, om dezelve in te wijden. Inwijden nu is niet de zaak van ieder, die een hoofd om te denken, twee voeten om op te staan, een'mond om te spreken, een paar handen en armen om te gesticuleren, en een fijn zwart lakensch pak heeft; daar behoort iets meer toe. Om goed en behoorlijk in te wijden, moet men zelf ingewijd zijn in den aard en de behoefte dergenen, die bij de inwijding naar genot en voordeel zoeken. Als men het ons veroorlooft, zouden wij zeggen: de genie, zoo verre zij hier beneden te vinden is, is de inwijkwast in de hand van den spreker. 't Was op den 5den Junij dezes jaars, dat de man in de hoofdstad op een kunstig vlot, eene arke der negentiende eeuw, als vader noach, het gebouw tot eene zwem- en badschool bestemd, zoude inwijden. Hij stond met de korte verhandeling in de handen, de leden der inrigting, waaronder ook dames, als Tritons om hem heen, terwijl de muzijk in krachtige toonen over den stillen waterspiegel klonk, en de vrolijke Muze van den altoos bereidvaardigen dichter van lennep, den lach, en den zang als van de lippen lokte. Het was eene eigenaardige inwijding, een fête aquatique. Oud en jong, rijp en groen, meer en min voornaam wachtten op des sprekers woorden. Zóó had de man uit de hoofdstad nog nimmer gestaan; zijn katheder rustte op het ontrouwe, gevaarlijke element, dat beurtelings leven en dood geeft. Hij gaf, op dien avond, iets, dat even zoo veel be- | |
| |
teekent, hij gaf van zijne lippen - de waarheid; maar men kan de waarheid op zeer verschillende wijze onder de menschen brengen. Men kan op eens te veel of te weinig waarheid verkoopen; men kan er koophandel, negotie, echte Joden-negotie mede drijven; valsche munt, of ten minste besnoeide uitgeven; men kan
waarheid geven en uitspreken om slechts lof, eer of geld, of een bont knoopsgat-instrument te bekomen. Dit alles lag buiten den gezigteinder van den mensch- en watervriend; hij wilde inwijden eene inrigting tot heil zijner stadgenooten. Gedurende een groot half uur was de man in de hoofdstad de Doge van Amsterdam. Ook hij wierp zijn' ring in de golven, zoo als die van Venetie deed of doet. Hij huwde de stad aan het water, en de vriendelijke, heerlijke zomeravond heeft de plegtigheid voltrokken. Allen immers waren even verblijd en opgewekt, toen zij den spreker zijn water-sermoen hadden hooren uitspreken, en zelfs de kleine verstoring, waarmede het einde hier eindigde, het eerste onvrijwillige bad van een paar opmerkzame hoorders, die proefondervindelijk de koelte van een bad leerden kennen, nam den indruk niet weg, welken de spreker had voortgebragt. Nu vraagt men altijd, en dikwerf, welstaanshalve, dat redevoeringen gedrukt worden, die eigenlijk alleen gemaakt zijn om uitgesproken te worden. Dit is eene beleefdheid van de zijde der leden, en de spreker is zeldzaam zoo onbeleefd, om die beleefdheid niet op hare regte waarde te schatten. Men drukt dan maar weder voort. De rede van den man uit de hoofd- | |
| |
stad, op en over het water uitgesproken, is in geenen deele waterig; maar kort, kernachtig, rijk, luimig, of, wij weten er geen beter woord voor: ongegêneerd. Indien wij de welsprekendheid van onzen toenmaligen spreker moesten kenschetsen, wij zouden ons liefst bij dit woord bepalen, en een nieuw genre aanduiden als het oorspronkelijk-ongegeneerde. Niemand wage het, om dit genre na te bootsen. Onze lieve letterkundige aapjes, vooral zij, die schier zonder baard, met fijne stemmetjes en tamelijk veel verwaandheid, de winterverhandelingen aanvaarden, zouden zeer waarschijnlijk bij dat waagstuk uit de boomen vallen, en zich op den grond liggende bezeeren. De taak,
welke de man uit de hoofdstad moest volbrengen, was echter grooter, dan men aanvankelijk zoude denken; want hij moest en de inrigting als openen, opdat men nu werkdadig koude begrijpen wat zij beteekende, en de milde gevers, deelhebbers, en actiehouders, een hart onder den riem steken, wegens hunne herhaalde bijdragen, en een hartig woordje over baden en zwemmen zeggen, en den achtbaren Heer Burgemeester een compliment maken. Inderdaad, voor menigeen ware hier de verzoeking groot, om water in den wijn te doen, en de inwijdingsrede aan te lengen, dat is: te verlengen, zeker tegen het verlangen der hoorders, die, over het algemeen, met korte schetsen beter gediend zijn, dan met uitgerekte vertoogen. De spreker heeft eenen goeden en zeer geleidelijken weg, neen, hier zij beter gezegd, een' juisten koers op het water, over het water sprekende, gekozen, en aange- | |
| |
toond, dat de Amsterdamsche bad- en zwemschool eene winstgevende zaak is met betrekking tot:
A. | Onze gezondheid. |
B. | Onze geldbeurs. |
C. | Onze gemoedsstemming. |
D. | Onze levenswijsheid. |
Zeer juist heeft de voorzitter dezer water-maatschappij, het woord voerende voor vele kooplieden, makelaars, koopmans-elèves, enz. als hoofdthema, het winstgevende op den voorgrond gesteld; dit toont mede dat ZEd., zijne menschen kent: want ook al eens gesteld, dat de deelnemers, die dan ook deelhebbers werden, allen echte philanthropen waren, - zij willen er wel voor gehouden worden - dan is het toch in deze wereld, en zelfs in ons lieve vaderland, mede verstandig en oirbaar, om hen, die het geld gaven, ook met eenig vooruitzigt te streelen, dat zij niet te veel geld zullen verliezen. De philanthropie onzer dagen wil ook somtijds eenige aanmoediging van deze zijde. De man uit de hoofdstad wist derhalve zeer goed, dat hij het woord voerde tot mannen uit eene koopstad. Heeft hij nu kunnen bewijzen, wat op den heerlijken Junijavond te bewijzen was, dat de bad- en zwemschool (badschool is mogelijk minder juist; want men leert het baden niet, aangezien moeder natuur ons allen reeds tot plassers vormde) werkelijk winstgevend was, voor de gezondheid, voor de beurs, voor ons respectief humeur, en voor onze philosophie, dan vlocht hij daardoor een' krans om het hoofd der Amsterdamsche neptunussen
| |
| |
en Tritons, die zich hadden vereenigd, om de inrigting te doen ontstaan, en daartoe de twee hooge bergen, den eersten van 35,000, den tweeden van 10,000 voeten (op goed Hollandsch f 45,000) waren te boven gekomen. Wij weten, dat de man uit de hoofdstad, op het vlot staande en sprekende, toen zijne hoorders heeft overtuigd; want hij heeft zijne bewijsvoering in het kleed eener echt geestige voordragt gestoken, en toch menige waarheid gezegd, zoo als hij die zeggen kan, en waaraan niemand zich ergert, die anders gewoon is zich over alles te ergeren. Wij deelen hieronder eene kleine bloemlezing uit deze waterrede mede, ten gerieve onzer lezers, die het voorregt niet konden genieten, om den spreker te hooren, of te zuinig en te traag zijn, om zich de inwijdingsrede voor 25 cents aan te schaffen. - Opmerkelijk is het, dat de inrigting als van boven en beneden tegelijk begunstigd is geworden door de welbekende, warme, zeer warme zomerdagen, waardoor de baders en zwemmers het nieuwe gebouw als bestormden, en de abonnés op het Westerdoksdijkje met wit bestoven laarzen en schoenen bij honderden kwamen aandraven. Deze gunst des hemels heeft de Amsterdamsche philanthroop zeer dankbaar erkend, en wij hoorden hem, toen hij met een innig welgevallen de bassins omwandelde, en met zijn' wandelstok, als neptunus met den drietand, heen en weder manoeuvreerde, zeggen: ‘Gelooft ge ook niet, dat onze lieve Heer de zaak heeft geapprobeerd?’ Tot heden toe heeft de inrigting dan ook aan de bedoeling der deelnemers, zoowel wat het
| |
| |
geld, als het water zelve betreft, in allen deele beantwoord. Honderdtallen deftige en fatsoenlijke inwoners der hoofdstad drentelen of varen, bij voorkeur des avonds of des morgens, naar de zwemschool, en duikelen in het afgeperkte Y. De bazar van zwembroeken is zeker reeds drie- en viermaal uitverkocht; de Heer pleunius heeft handen vol werk. De net gekleede water-conducteurs loopen en draven op elken warmen dag de naakte jonge heeren in hun adams-uniform achterna, en zien naauwkeurig toe, dat de kleedkamertjes behoorlijk gesloten blijven, en dat niemand bij ongeluk naar den grond gaat. Bovenal plassen en baden en zwemmen de jonge Amsterdamsche doctoren; niet in de letteren, deze tellen thans bij den treurigen kreeftengang der Latijnsche School, en het hooge leergeld, dat men aan den rector en conrector betalen moet, buiten het lage minerval, te veel leerlingen om aan baden te kunnen denken; maar de hippocratessen, de ziektemannen - wij hebben er eens vijf tegelijk in het bassin no. 3 gezien, terwijl een hunner ons glimlagchend uit het water toeriep: ‘zóó werpen wij onze eigene glazen in.’ De opkomende jeugdige bevolking der hoofdstad is alzoo op weg om bijzonder gereinigd, gezond, opgeruimd, en sterk te worden. Het kantoor en beursstof wordt in het Y afgespoeld; alleenlijk meenen wij te moeten waarschuwen, ook in betrekking tot de toekomende zwemscholen buiten de hoofdstad, dat het verkoelende element, de, over het algemeen reeds magere jongelingschap, nog iets magerder maakt,
| |
| |
en dat sommige zwakke heertjes, à la renaissance, door de ongewone vermoeijenis van het watergenot misschien meerder kracht zullen verliezen, dan winnen. Wij kennen ten minste een paar dozijn mannetjes, die sedert het al te ijverig baden zigtbaar zijn afgevallen, en moeten hun allen vooral aanraden, om na het zwemmen het verleidelijke buffet te naderen, en daar, uit en in de kleine, maar voor hen veel te groote glaasjes, eene verhitting te zoeken, waardoor de verkoeling en versterking van het bad lijnregt worden tegengesproken. Reeds genoeg over de inrigting, waarmede de hoofdstad, en de man, die dáár woont, en het goede zoekt, is voorgegaan. - Wanneer de dagbladen ons onophoudelijk melden, dat hier en daar, bij voorkeur in de omstreken van Arnhem, Nijmegen, Tiel, de badende menschen verdrinken, dan is het pligt, om den stad- en landgenooten zoodanige gelegenheid aan te wijzen, alwaar zij de weldaad van het bad kunnen genieten, zonder het gevaar om en passant naar den grond te gaan, en daar te blijven. Wij noodigen allen uit, die op de gunstige teekenen des Tijds met ons gelieven te letten, om de bad-inrigting en de zwemschool met beurs, tong en pen voor te staan; en om dit te bevestigen, laten wij hier eenige afgebrokene losse gedachten uit de reeds aangehaalde water-rede volgen, stellig overtuigd zijnde, dat onze lezers den waardigen spreker, hun reeds bekend, daar zullen herkennen, en wanneer hij hun niet bekend is, hem gaarne zullen hooren.
|
|